Article

Rechtbank van koophandel Kortrijk, 30/11/2011, R.D.C.-T.B.H., 2012/5, p. 507-513

Rechtbank van koophandel Kortrijk 30 november 2011

CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMING
Gerechtelijke reorganisatie - Gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag - Voortijdige beëindiging - Gerechtelijke ontbinding schuldenaar - Faillissement schuldenaar - Mandaat gerechtsmandataris - Verdeling verkoopprijs
De rechtbank kan de voortijdige beëindiging van de procedure bevelen op grond van artikel 41 WCO. Het feit dat de kennelijke onmogelijkheid om de continuïteit te verzekeren wordt veroorzaakt doordat de gerechtsmandatarissen al zijn overgegaan tot de overdracht van een deel van de onderneming, verhindert niet dat de rechtbank op grond van artikel 41 WCO de voortijdige beëindiging van de procedure beveelt.
De gerechtelijke ontbinding van de schuldenaar op grond van artikel 41 WCO kan slechts uitgesproken worden op vordering van het Openbaar Ministerie of van iedere belanghebbende, met uitsluiting van de schuldenaar.
De aangifte van het faillissement door de schuldenaar kan niet gebeuren middels een verzoekschrift ex artikel 41 WCO. De handelaar moet aangifte van faillissement doen overeenkomstig de wijze zoals bepaald in de artikelen 9 en 10 Faill.W.
Bij voortijdige beëindiging van de procedure op verzoek van de schuldenaar blijft de gerechtsmandataris gehouden de verkoopprijs te verdelen.
De verwijzing naar artikelen 1627 e.v. Ger.W., voor de verdeling van prijs van de roerende goederen, is een verwijzing naar een werkwijze, een procedure tot verdeling, zonder dat daarbij een gerechtsdeurwaarder in de plaats komt van de gerechtsmandataris.
CONTINUITÉ DE L'ENTREPRISE
Réorganisation judiciaire - Réorganisation judiciaire par transfert sous autorité de justice - Fin anticipée - Dissolution judiciaire du débiteur - Faillite du débiteur - Mandat du mandataire de justice - Répartition du prix de vente
Le tribunal peut ordonner la fin anticipée de la procédure sur la base de l'article 41 LCE. La circonstance que l'impossibilité manifeste d'assurer la continuité soit due au fait que les mandataires de justice ont déjà procédé à la cession d'une partie de l'entreprise, n'empêche pas que le tribunal ordonne la fin anticipée de la procédure sur la base de l'article 41 LCE.
La dissolution judiciaire du débiteur sur la base de l'article 41 LCE peut être prononcée seulement sur citation du ministère public ou de tout intéressé, à l'exclusion du débiteur.
La déclaration de la faillite par le débiteur ne peut pas se faire au moyen d'une requête visée à l'article 41 LCE. Le commerçant doit faire aveu de la faillite de la manière visée aux articles 9 et 10 L.Faill.
En cas de fin anticipée de la procédure à la requête du débiteur, le mandataire de justice reste tenu de répartir le prix de vente.
La référence aux articles 1627 et s. C.jud., pour le partage de prix des biens meubles, est une référence à une méthode de travail, une procédure de partage, sans qu'un huissier de justice n'intervienne à la place du mandataire de justice.


Dark NV, ING België NV, KBC Bank NV, Dexia Bank België NV, Rijksdienst voor Sociale Zekerheid

Wever & Ducré NV, ING België NV, KBC Bank NV, Dexia Bank België NV, Orbit NV

2B Delighted NV, ING België NV, KBC Bank NV, Dexia Bank België NV

Limis Beyond Lights NV

Zet.: J. Declercq (voorzitter), P. Matton (rechter in handelszaken), C. Arnoys (plv. rechter in handelszaken)
Pl.: Mrs. J. De Vos, J. Lievens, D. De Marez, J. Debel, J. Stoop
I. Vordering - Rechtspleging

1. Met verzoekschriften neergelegd op de griffie op 28 oktober 2011 vragen de NV Dark, de NV Wever & Ducré, de NV 2B Delighted en de NV Limis Beyond Light dat de rechtbank in overeenstemming met artikel 41 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen (hierna aangeduid als WCO) de procedure van gerechtelijke reorganisatie zou beëindigen en dienvolgens de gerechtelijke ontbinding van de vennootschappen zou uitspreken en H. Willaert en J. Bekaert zou aanstellen als gerechtelijke vereffenaars, ondergeschikt het faillissement van de vennootschappen zou uitspreken.

2. H. Willaert en J. Bekaert leggen op 8 november 2011 besluiten neer waarin zij vragen dat de rechtbank:

- zou zeggen voor recht of zij in geval van beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie dienen in te staan voor de verdeling van de verkoopprijs in toepassing van artikel 1627 Ger.W.;

- in bevestigend geval, zou zeggen voor recht of zij dienen in te staan voor de verdeling van de prijs dan wel de gerechtsdeurwaarder;

- tevens zou zeggen voor recht of zij voor de verdeling van de prijs een beroep mogen doen op de gerechtsdeurwaarder.

3. De vrijwillig tussenkomende partijen de NV ING België, de NV KBC Bank en de NV Dexia Bank België vragen in de besluiten neergelegd op 9 november 2011 om het verzoek ontvankelijk, doch ongegrond te verklaren. In ondergeschikte orde vragen zij de rechtbank te zeggen voor recht dat de sluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie geen einde maakt aan het mandaat van de gerechtsmandatarissen en dat de gerechtsmandatarissen verder moeten instaan voor het innen en verdelen van de ontvangen prijs in overeenstemming met artikel 65 WCO.

4. Op de zitting van 9 november 2011 hoort de rechtbank verzoekers, de gerechtsmandatarissen en de verschijnende vrijwillig tussenkomende partijen.

5. De gedelegeerd rechter, P. De Poot, brengt in overeenstemming met artikel 41, § 1, 2de lid WCO verslag uit. Aan de verschijnende partijen wordt de gelegenheid geboden op dit verslag te repliceren.

6. Op 22 november 2011 leggen de vrijwillig tussenkomende partijen de NV ING België, de NV KBC Bank en de NV Dexia Bank België ter griffie een verzoekschrift tot heropening van de debatten neer in toepassing van artikel 772 Ger.W. Zij stellen daarbij dat de gerechtsmandatarissen op 18 november 2011 nieuwe finale biedingen hebben ontvangen van de GmbH Muskovit, de NV Orbit, de NV Defiac en de CVA Patridec en op basis van deze biedingen op 21 november 2011 een verzoekschrift hebben neergelegd op grond van artikel 62, 4de lid WCO.

7. Het verzoekschrift tot heropening van de debatten wordt met gerechtsbrief van 22 november 2011 ter kennis gebracht van de andere partijen.

8. De rechtbank neemt kennis van het dossier van rechtspleging en de stukken neergelegd door verzoeker. De bepalingen van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken worden nageleefd.

II. Relevante feiten

9. Met vonnissen van 11 juli 2011 wordt ten behoeve van de NV Dark, de NV Wever & Ducré en de NV 2B Delighted de procedure van gerechtelijke reorganisatie met het oog op het verkrijgen van het akkoord van de schuldeisers over een reorganisatieplan in overeenstemming met de artikelen 44 tot 58 WCO geopend, waarbij de duur van de in artikel 16 WCO bedoelde opschorting wordt bepaald om te eindigen op 4 oktober 2011 om 24u00.

10. Met vonnissen van 7 september 2011 wordt het doel van de procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend ten behoeve van de NV Dark, de NV Wever & Ducré en de NV 2B Delighted gewijzigd en wordt gezegd dat de procedure zal worden voortgezet met het oog op de overdracht onder gerechtelijk gezag aan één of meerdere derden in overeenstemming met de artikelen 59 tot 70 WCO. De periode van opschorting zoals vastgesteld bij vonnis van 11 juli 2011 wordt verlengd om te eindigen op 4 januari 2012 om 24u00. H. Willaert en J. Bekaert worden aangesteld als gerechtsmandatarissen.

11. Met vonnis van 7 september 2011 wordt ten behoeve van de NV Limis Beyond Light de procedure van gerechtelijke reorganisatie met het oog op de overdracht onder gerechtelijk gezag aan één of meerdere derden in overeenstemming met artikel 59 tot 70 WCO geopend, waarbij de duur van de in artikel 16 WCO bedoelde opschorting wordt bepaald om te eindigen op 4 januari 2012 om 24u00. H. Willaert en J. Bekaert worden aangesteld als gerechtsmandatarissen.

12. Met vonnis van 25 oktober 2011 worden de zaken gevoegd en worden de gerechtsmandatarissen gemachtigd om over te gaan tot uitvoering van de voorgestelde verkoop van de activa van de NV Dark, de NV Wever & Ducré, de NV 2B Delighted en de NV Limis Beyond Light zoals bepaald in en volgens de specificaties en voorwaarden opgenomen in:

- het ontwerp van verkoopovereenkomst door de gerechtsmandatarissen voorgelegd onder stukken 4 en 5, inclusief de over te nemen arbeidsovereenkomsten bepaald in stuk 6 en aangeduid als “Activa 'DARK' - overeenkomst bieder 2”, tegen de minimale prijs van 730.000 EUR + 10.000 EUR;

- het ontwerp van verkoopovereenkomst door de gerechtsmandatarissen voorgelegd onder stukken 13 en 14, inclusief de over te nemen arbeidsovereenkomsten bepaald in stuk 13bis en aangeduid als “Activa 'WEVER & DUCRE' - overeenkomst W&D + Apti”, tegen de minimale prijs van 2.100.000 EUR.

13. Uit de behandeling ter zitting blijkt dat deze overdracht zo goed als volledig werd gerealiseerd. De overeenkomsten werden afgesloten en de verkoopprijzen werden geïnd. Volgens de gerechtsmandatarissen moeten er op vandaag enkel nog een aantal goederen worden afgehaald door de kopers. De geïnde verkoopprijs is echter nog niet verdeeld.

14. Verzoekers duiden er op dat niet alle activa van de vennootschappen zijn overgedragen. Er blijven een aantal activa die door de gerechtsmandatarissen nog te gelde zouden kunnen worden gemaakt. Verzoekers stellen dat zij echter slechts middelen ter beschikking hebben om de continuïteit tot eind oktober te garanderen. Aldus zijn op vandaag de middelen van de vennootschappen uitgeput.

15. Uit de behandeling ter zitting blijkt dat maandelijks minstens een bedrag van om en bij de 400.000 EUR nodig is om de gezamenlijke loonkost, huur en andere vaste kosten in de onderneming van verzoekers te kunnen voldoen.

16. De gerechtsmandatarissen wijzen er op dat zij recentelijk twee bijkomende biedingen hebben bekomen op een deel van de activa van de NV Wever & Ducré en de NV 2B Delighted voor een bedrag 75.000 EUR (70.000 EUR) en 450.000 EUR. Deze biedingen behoeven wel nog verdere uitwerking.

III. Beoordeling
Heropening debatten

17. Artikel 772 Ger.W. stelt dat indien een verschijnende partij gedurende het beraad een nieuw stuk of feit van overwegend belang ontdekt, zij, zolang het vonnis niet uitgesproken is, de heropening van de debatten kan vragen. De feitenrechter oordeelt op onaantastbare wijze over de vraag tot heropening van de debatten (Cass. 8 september 1987, Arr.Cass. 1987-88, 27).

18. Het feit dat de gerechtsmandatarissen inmiddels nieuwe finale biedingen op activabestanddelen van de schuldenaars hebben ontvangen kan in casu niet worden beschouwd als een nieuw feit omdat het gegeven dat er bijkomende biedingen zouden worden uitgebracht, door de gerechtsmandatarissen al ter kennis werd gebracht op de zitting van 9 november 2011. Het neerleggen van een verzoekschrift op grond van artikel 62, 4de lid WCO is een gevolg van het voorgaande en kan daarom evenmin worden beschouwd als een nieuw feit of stuk. De door de NV ING België, de NV KBC Bank en de NV Dexia Bank België ingeroepen feiten en stukken voldoen naar oordeel van de rechtbank niet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 772 Ger.W. De rechtbank wijst het verzoek tot heropening van de debatten daarom af.

Voorafgaandelijk: besluiten gerechtsmandatarissen

19. Huidig verzoek van de schuldenaars is gesteund op artikel 41 WCO. Het 2de lid van voormelde wetsbepaling luidt: “De rechtbank doet uitspraak op verzoek van de schuldenaar of op dagvaarding van het Openbaar Ministerie of van iedere belanghebbende, gericht tegen de schuldenaar, na het verslag van de gedelegeerd rechter te hebben gehoord.” Aangezien de gedelegeerd rechter moet worden gehoord in zijn verslag, volgt uit voormelde bepaling dat wanneer de schuldenaar om de voortijdige beëindiging van de procedure van reorganisatie verzoekt, ook hij moet worden gehoord. Als de schuldenaar moet worden gehoord, moet de rechtbank in overeenstemming met artikel 27 WCO meteen ook de gerechtsmandataris horen in zijn eventuele opmerkingen.

20. Artikel 5, 5de en 6de lid WCO luidt: “Elke belanghebbende kan tussenkomen in de bij de huidige wet bepaalde procedures, overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 van het Gerechtelijke Wetboek.

Bij ontstentenis van een dergelijke tussenkomst verwerft degene die, op zijn initiatief of op dat van de rechtbank, is gehoord of een geschrift neerlegt om zijn opmerkingen te laten gelden, iets te vorderen of middelen naar voor te brengen, door dit feit geen hoedanigheid van partij.” De gerechtsmandatarissen hebben op 8 november 2011 besluiten neergelegd waarin zij op bepaalde punten een uitspraak van de rechtbank vorderen. Echter zijn zij niet vrijwillig tussengekomen “overeenkomstig artikelen 812 tot 814 van het Gerechtelijk Wetboek” nu zij geen verzoekschrift hebben neergelegd (vgl. Cass. 27 januari 2006, NjW 2007, 265). Bijgevolg gelden zij niet als partij in het geding, zodat de rechtbank niet gehouden is te antwoorden zoals bepaald in artikel 780, 3° Ger.W. op de conclusies of de middelen van de gerechtsmandatarissen uiteengezet in de neergelegde besluiten.

Beëindiging procedure van reorganisatie

21. Artikel 41, § 1, 1ste lid WCO luidt: “Wanneer de schuldenaar kennelijk niet meer in staat is de continuïteit van het geheel of een gedeelte van zijn onderneming of van haar activiteiten te verzekeren overeenkomstig het doel van de procedure, kan de rechtbank, vanaf de dertigste dag volgend op de neerlegging van het verzoekschrift en tot de neerlegging van het reorganisatieplan in het dossier van de procedure, de voortijdige beëindiging van de procedure van reorganisatie bevelen bij een vonnis dat ze afsluit.”

22. De procedure van gerechtelijke reorganisatie veronderstelt de continuïteit van de onderneming van de schuldenaar, omdat deze procedure juist bedoeld is om de continuïteit te vrijwaren. De continuïteit moet beoordeeld worden in het licht van het doel van de procedure, zoals uit de tekst van artikel 41 WCO blijkt. Continuïteit veronderstelt dat de schuldenaar zijn lopende verplichtingen, die niet onderhevig zijn aan de opschorting, voldoet. Indien de schuldenaar niet langer in staat is om deze verplichtingen te voldoen, kan hij de continuïteit niet meer vrijwaren. De enige beperking die in dit opzicht voortvloeit uit artikel 41 WCO is dat de onmogelijkheid om de continuïteit te waarborgen een kennelijke onmogelijkheid moet zijn. De rechtbank beschikt aldus slechts over een marginale toetsingsbevoegdheid.

23. In casu houdt verzoeker voor dat eind oktober alle beschikbare middelen om de continuïteit te waarborgen uitgeput zijn. De rechtbank kan niet vaststellen dat deze bewering niet met de realiteit zou overeenstemmen. Enig bewijs van de onjuistheid van deze bewering ligt niet voor. Het feit dat het in stand houden van de procedure van gerechtelijke reorganisatie en de daaraan verbonden opschorting, verhindert dat verzoeker overgaat in een discontinuïteitscenario, hetzij door een vereffening, hetzij door een faillissement (zie art. 30 WCO), zou in casu aldus leiden tot het creëren van een belangrijke bijkomende schuldenlast in de vorm van achterstallige lonen, huurgelden en andere vaste kosten. Voor verzoekers zou dit maandelijks neerkomen op een bijkomende schuldenlast van om en bij de 400.000 EUR, terwijl er geen (financiële) mogelijkheden zijn om deze verbintenissen op termijn af te bouwen. Als verzoekers niet in staat zijn om de lonen, de huurgelden en andere vaste kosten voor de eerstvolgende maand te voldoen, moet worden besloten dat zij daadwerkelijk kennelijk niet meer in staat is om de continuïteit van de onderneming, zelfs niet van een deel van de onderneming te behouden.

24. Op vandaag is al een deel van de onderneming/activiteiten overgedragen zoals de gerechtsmandatarissen duiden. De rechtbank heeft in het vonnis van 7 september 2011 de gerechtsmandatarissen gelast met het organiseren en realiseren in naam en voor rekening van de schuldenaar van de overdracht van het geheel of een gedeelte van de onderneming of de activiteiten van laatstgenoemde waarbij de gerechtsmandataris het voorwerp van de overdracht zelf kan bepalen. Inmiddels hebben de gerechtsmandatarissen een belangrijk deel van de activiteiten overgedragen. Thans onderzoeken zij nog twee bijkomende biedingen. Het staat echter nog niet vast dat deze beide nieuwe biedingen daadwerkelijk zullen leiden tot een overdracht van (een gedeelte van) de onderneming of haar activiteiten. De biedingen zijn nog niet volledig uitgewerkt. Om de aangeboden prijs te evalueren, moeten de desbetreffende activa nog gewaardeerd worden door een onafhankelijke derde. Over de tekst van de ontwerpovereenkomsten is er nog geen akkoord. De wettelijk voorziene machtiging moet ook nog worden gevraagd en bekomen. Anders gesteld, mogelijkerwijze komen de gerechtsmandatarissen na verdere uitwerking van de biedingen en het onderzoek ervan, tot de vaststelling dat deze biedingen niet (zullen) leiden tot een overdracht zoals voorzien in de wet. De afronding van het onderzoek en desgevallend de uitvoering van een bijkomende overdracht kan aldus niet gebeuren op korte termijn. Uit de behandeling ter zitting blijkt dat daarvoor minstens nog één maand nodig is. Zoals hiervoor vastgesteld, zal daardoor in ieder geval een bijkomende schuldenlast gecreëerd worden van minstens 400.000 EUR voor de vier verbonden vennootschappen.

25. Uit het voorgaande vloeit voort dat verzoeker niet alleen kennelijk niet meer in staat is om de continuïteit van het geheel of een deel van de onderneming of van haar activiteiten te verzekeren, doch dat dit evenmin kan worden verzekerd overeenkomstig het doel van de procedure, met name de overdracht van het geheel dan wel een deel van de onderneming of activiteiten.

26. Het feit dat de kennelijke onmogelijkheid om de continuïteit te verzekeren wordt veroorzaakt doordat de gerechtsmandatarissen al zijn overgegaan tot de overdracht van een deel van de onderneming, zoals de vrijwillig tussenkomende partijen voorhouden, verhindert niet dat de rechtbank nu al op grond van artikel 41 WCO de beëindiging van de procedure zou bevelen. Artikel 41 WCO maakt geen onderscheid naar de oorzaak van het kennelijk niet meer in staat zijn. De wet maakt de beëindiging van de procedure niet afhankelijk van het bereiken van het doel waartoe de procedure werd geopend. Artikel 41 is opgenomen onder Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen van Titel 4 van de wet, zodat het van toepassing is op elke procedure van gerechtelijke reorganisatie. De wetgever heeft zonder meer bedoeld dat de procedure te allen tijde moet kunnen worden beëindigd zelfs zo het doel nog niet is bereikt (zie wetsvoorstel betreffende de continuïteit van de ondernemingen, amendement nr. 1, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52K0160/002, 64 waar wordt gesteld: “De procedure moet op elk tijdstip kunnen worden stopgezet - los van de verzaking - ofwel indien de doelstellingen van de procedure zijn bereikt, ofwel indien blijkt dat de schuldenaar de vereiste voorwaarden niet vervult.”). Of de gerechtsmandatarissen er al dan niet in geslaagd zijn om de onderneming of haar activiteiten geheel dan wel gedeeltelijk over te dragen, is dan ook niet determinerend.

27. Het in stand houden van de procedure zal in casu op korte termijn leiden tot het creëren van een omvangrijke en substantiële (bijkomende) schuldenlast, terwijl de schuldenaar geen activiteiten meer zal, noch kan ontwikkelen die in gelijke mate inkomsten zou genereren. Geen enkele stakeholder, in het bijzonder de schuldeisers en de werknemers, heeft belang bij het in stand houden van dergelijke situatie, omdat dit leidt enerzijds tot een ernstige aantasting van het vermogen van de schuldenaar, en aldus het onderpand van de schuldeisers en anderzijds tot het creëren van onvoldane vorderingen, in het bijzonder vorderingen uit hoofde van loon, terwijl de werknemers nog steeds gebonden zijn door hun arbeidsovereenkomst.

28. Op grond van al het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 41 WCO en de procedure van gerechtelijke reorganisatie voortijdig moet worden beëindigd. Het verzoek is in dit opzicht gegrond.

Vereffening vennootschap

29. In de mate dat verzoekers vragen dat de rechtbank de gerechtelijke ontbinding zou uitspreken, is de rechtbank van oordeel dat daarop niet kan worden ingegaan.

30. Uit de tekst van artikel 41 WCO blijkt dat de mogelijkheid voor de rechtbank om de gerechtelijke ontbinding uit te spreken, enkel wordt voorzien in de mate dat “zulks gevraagd is in de dagvaarding”. De dagvaarding zoals bedoeld in artikel 41 WCO is de akte van rechtsingang die wordt betekend op verzoek van het Openbaar Ministerie of van iedere belanghebbende. De schuldenaar kan zichzelf niet dagvaarden terwijl artikel 41 voorziet dat de schuldenaar de vraag tot beëindiging van de procedure inleidt door middel van verzoekschrift. Uit artikel 41 WCO volgt aldus dat de gerechtelijke ontbinding slechts kan worden uitgesproken op vordering van het Openbaar Ministerie of van iedere belanghebbende, waar met laatstgenoemd begrip niet de schuldenaar wordt bedoeld.

31. Artikel 7 WCO bepaalt dat behalve wanneer een wijziging of een uitzondering voortvloeit uit een uitdrukkelijke tekst van de wet, deze niet tot strekking heeft oudere wetten te wijzigen of hierop uitzonderingen aan te brengen. Artikel 41 WCO bevat geen uitdrukkelijke tekst waaruit blijkt dat een handelsvennootschap met rechtspersoonlijkheid kan worden ontbonden op vordering van de vennootschap zelf. Aldus blijkt niet dat de WCO, behoudens de mogelijkheid tot het uitspreken van de ontbinding in overeenstemming met artikel 41 WCO op verzoek van het Openbaar Ministerie of van iedere belanghebbende, afwijkt van de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen, i.h.b. artikelen 645 en/of 182 e.v. W.Venn. Waar aan het bestaan van de naamloze vennootschap een overeenkomst ten grondslag ligt (art. 1 W.Venn.), komt de beslissing om tot ontbinding van de overeenkomst en aldus de vennootschap over te gaan, toe aan de algemene vergadering, weze de aandeelhouders (zie art. 531 en 181 e.v. W.Venn.). Het is aldus niet aan de rechtbank om op verzoek van de vennootschap zelf een uitspraak te doen over de ontbinding.

32. Voormeld standpunt wordt bevestigd doordat in artikel 67 WCO is bepaald dat wanneer de procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt afgesloten op verzoek van de gerechtsmandataris nadat alle voor overdracht vatbare activiteiten zijn overgedragen, de rechtbank hoogstens kan bevelen dat de algemene vergadering van de vennootschap wordt bijeengeroepen met de ontbinding van de vennootschap als agenda. De wetgever heeft aldus de beslissingsbevoegdheid en autonomie van de aandeelhouders behouden.

Faillissement

33. Ook wat betreft de door de schuldenaar in ondergeschikte orde gestelde vordering tot het horen uitspreken van het faillissement, is de rechtbank van oordeel dat daarop niet kan ingegaan worden.

34. Uitgangspunt is andermaal de tekst van artikel 41 WCO en de bepaling van artikel 7 WCO.

35. Artikel 6 Faill.W. luidt: “Onverminderd de bepalingen van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen geschiedt de faillietverklaring bij vonnis van de rechtbank van koophandel waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, hetzij op aangifte van de koopman, hetzij op dagvaarding van een of meer schuldeisers, van het Openbaar Ministerie, van de voorlopige bewindvoerder als bedoeld in artikel 8 of van de curator van de hoofdprocedure in het geval bedoeld in artikel 3, eerste lid.” In de mate dat de zaak aanhangig kan worden gemaakt door de handelaar zelf moet hij aangifte doen op de wijze zoals bepaald in artikelen 9 en 10 Faill.W. Dit is niet door middel van een verzoekschrift zoals voorzien in artikel 41 WCO. Overigens ontbreekt elk stuk dat krachtens de faillissementswetgeving moet worden neergelegd.

36. Zoals hierboven gesteld m.b.t. de vordering tot ontbinding, stelt artikel 41 WCO dat de rechtbank het faillissement slechts kan uitspreken “wanneer zulks gevraagd is in de dagvaarding”. Uit artikel 41 volgt aldus dat het faillissement slechts kan worden uitgesproken op vordering van het Openbaar Ministerie of van iedere belanghebbende, waar met laatstgenoemd begrip niet de schuldenaar wordt bedoeld. In casu vordert noch het Openbaar Ministerie, noch een belanghebbende het faillissement.

37. Het komt de schuldenaar toe de geëigende procedurele weg te bewandelen om op eigen initiatief het faillissement te horen uitspreken.

Verdeling verkoopprijs

38. De rechtbank is van oordeel dat hoewel in casu de procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt beëindigd, daarmede de opdracht van de gerechtsmandataris niet volledig ten einde komt. Zeker, de gerechtsmandatarissen kunnen niet langer overgaan tot het verder overdragen van de resterende activa. Door de beëindiging van de procedure op verzoek van de schuldenaar, vervalt immers het doel waarvoor de procedure initieel werd geopend. Niettemin moeten naar het oordeel van de rechtbank, de gevolgen van de inmiddels gerealiseerde overdracht volledig uitwerking krijgen.

39. Door de verkoop van de roerende goederen, gaan de rechten van de schuldeisers over de prijs (art. 66 WCO). Op dat ogenblik ontstaat er een samenloop (zie M. Vanmeenen, “De wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van ondernemingen”, RW 2008-09, 1317). De rechten van de schuldeisers worden pas op voldoende en objectieve wijze gevrijwaard wanneer de gelden voortkomende van de overdrachten daadwerkelijk worden verdeeld in overeenstemming met deze rechten. Zo door de beëindiging in overeenstemming met artikel 41 WCO van de procedure op verzoek van de schuldenaar, meteen ook een volledig einde zou worden gesteld aan de opdracht van de gerechtsmandataris om tot verdeling van de geïnde prijs over te gaan, worden de belangen van de schuldeisers niet gevrijwaard en bestaat een reëel gevaar dat de belangen van de schuldeisers miskend worden omdat het beheer van deze gelden terug volledig in handen zou komen van de schuldenaar zelf die er naar eigen goeddunken over zou kunnen beschikken. De overdracht gebeurt mede in het belang van de schuldeisers en het is daarbij ondenkbaar dat de schuldenaar zelf de verdeling van de gelden bij de samenloop zou verdelen. Deze taak moet, zoals in de meeste vormen van samenloop, aan een onafhankelijke en onpartijdige bewindvoerder toebedeeld worden, die de in de samenloop verenigde boedel moet beheren en verdelen. Zelfs in de mate dat de samenloop in beginsel onder controle van de aandeelhouders staat, zoals bij de vrijwillige vereffening, is er nog een rechterlijke controle op de aanstelling van de vereffenaar (zie art. 184 W.Venn.; J. Vananroye, “Kwaliteitscontrole op de vereffening: tijd voor een verandering van focus”, TRV 2011, 529-530). Wanneer, zoals in casu, activa onder de vorm van roerende goederen zijn overgedragen en de gelden zijn geïnd, moet dan ook aanvaard worden dat bij voortijdige beëindiging van de procedure op verzoek van de schuldenaar, de gerechtsmandataris toch nog gehouden is de prijs van de roerende goederen te verdelen zoals bepaald in artikel 65 WCO (Kh. Mechelen 26 september 2010, TBH 2011, nr. 2011/3, p. 251; Kh. Antwerpen 25 januari 2011, RABG 2011, 662; vgl. K. Byttebier en M. Gesquière, “De overdracht onder gerechtelijk gezag” in K. Byttebier, E. Dirix, M. Tison en M. Vanmeenen (eds.), Gerechtelijke reorganisatie. Getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 254). De blijvende bescherming van de opschorting is overigens immers niet strikt noodzakelijk om de verdeling van de gelden te kunnen realiseren.

40. Overigens is het vereiste van het in stand houden van de opschorting tot de gerechtsmandataris de prijs heeft verdeeld, per hypothese niet in overeenstemming te brengen met de tijd die nodig kan zijn om tot de verdeling van de gelden in overeenstemming met de artikelen 1627 e.v. Ger.W. te komen. Het is niet ondenkbaar dat als gevolg van betwistingen de daadwerkelijke verdeling van de gelden langer duurt dan de maximale duurtijd van de opschorting (P. Coussement, “De wet op de continuïteit van de ondernemingen van 31 januari 2009”, TBH 2009, nr. 2009/4, p. 314, nr. 97).

41. Terecht stellen de NV ING België, de NV KBC Bank en de NV Dexia Bank België dan ook dat de gerechtsmandatarissen moeten instaan voor de verdeling van de prijs en niet een gerechtsdeurwaarder. Krachtens artikel 65 WCO moet de prijs van de roerende goederen door de gerechtsmandataris geïnd en verdeeld worden overeenkomstig de artikelen 1627 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek. De verwijzing naar de artikelen 1627 e.v. Ger.W. is een verwijzing naar een werkwijze, een procedure tot verdeling, zonder dat daarbij een gerechtsdeurwaarder in de plaats komt van de gerechtsmandataris. Uit de voorbereidende werken van de WCO blijkt duidelijk dat de wetgever in geval van een onderhandse verkoop van roerende goederen, ervoor opteert om de verdeling van de gelden door de gerechtsmandataris te laten gebeuren (zie wetsvoorstel betreffende de continuïteit van de ondernemingen, amendement nr. 15, Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 52K0160/003, 10 waar wordt gesteld: “Aangezien de overdracht namens en voor rekening van de schuldeisers wordt uitgevoerd door de gerechtsmandatarissen, is niet echt duidelijk waarom een gerechtsdeurwaarder zou moeten worden aangesteld om de verkoopprijs te innen, met name wanneer de goederen niet openbaar worden verkocht. Het is logisch dat de gerechtsmandataris belast wordt met de verdeling van de verkregen verkoopprijs, want hij kent de inhoud van de met de schuldeisers gesloten overeenkomsten... Ingeval roerende goederen onderhands worden verkocht, is het geenszins nodig dat een gerechtsdeurwaarder optreedt.”). De aanstelling van een gerechtsdeurwaarder is slechts geboden wanneer de gerechtsmandatarissen de roerende goederen willen verkopen via een openbare verkoop (zie art. 64 WCO). Deze hypothese doet zich in casu niet voor.

42. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de door de NV ING België, de NV KBC Bank en de NV Dexia Bank België in ondergeschikte orde gestelde vordering, kan worden ingegaan.

Op deze gronden,

DE RECHTBANK,

na beraadslaging in overeenstemming met de wet;

alle andere besluiten afwijzend als ongegrond of niet ter zake dienend;

wijst het verzoek van de NV ING België, de NV KBC Bank en de NV Dexia Bank België tot heropening van de debatten af;

verklaart zich bevoegd tot kennisname van het verzoek;

verklaart het verzoek van de NV Dark, de NV Wever & Ducré, de NV 2B Delighted en de NV Limis Beyond Light ontvankelijk en in volgende mate gegrond;

beveelt de voortijdige beëindiging van de procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend ten behoeve van:

- de NV Dark, met maatschappelijke zetel te 8800 Roeselare, Beversesteenweg 565, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nr. 0472.730.389, geopend bij vonnis van 11 juli 2001, en waarvan het doel werd gewijzigd bij vonnis van 7 september 2011;

- de NV Wever & Ducré, met maatschappelijke zetel te 8800 Roeselare, Beversesteenweg 565, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nr. 0412.881.191, geopend bij vonnis van 11 juli 2001, en waarvan het doel werd gewijzigd bij vonnis van 7 september 2011;

- de NV 2B Delighted, met maatschappelijke zetel te 8800 Roeselare, Beversesteenweg 565, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nr. 0891.731.886, geopend bij vonnis van 11 juli 2001, en waarvan het doel werd gewijzigd bij vonnis van 7 september 2011;

- de NV Limis Beyond Light, met maatschappelijke zetel te 8800 Roeselare, Beversesteenweg 565, ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen onder nr. 0806.059.310, geopend bij vonnis van 7 september 2011;

wijst het anders dan wel meer gevorderde af als niet gegrond;

verklaart de in ondergeschikte orde gestelde vordering van de NV ING België, de NV KBC Bank en de NV Dexia Bank België ontvankelijk en in volgende mate gegrond;

zegt dat de sluiting van de procedure tot gerechtelijke reorganisatie geen einde maakt aan het mandaat van de gerechtsmandatarissen en dit voor wat betreft het innen en verdelen van de ontvangen prijs in overeenstemming met artikel 65 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen;

wijst het eventueel anders dan wel meer gevorderde af als niet gegrond;

zegt dat huidig vonnis in overeenstemming met artikel 41, § 3 WCO zal worden bekendgemaakt overeenkomstig de nadere regels bepaald in artikel 26, § 1 WCO;

legt de kosten ten laste van de partij aan wiens zijde ze zijn gevallen, zodat het niet nodig of nuttig voorkomt deze te bepalen;

zegt dat huidig vonnis uitvoerbaar is bij voorraad in overeenstemming met artikel 5 WCO.

(…)