Article

Hof van beroep Antwerpen, 06/10/2011, R.D.C.-T.B.H., 2012/5, p. 472-474

Hof van beroep Antwerpen 6 oktober 2011

CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMING
Gerechtelijke reorganisatie - Gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord - Homologatie van het reorganisatieplan - Openbare orde - Gelijkheid van schuldeisers
De mogelijkheid waarover de schuldenaar beschikt om een reorganisatieplan op te stellen die in een gedifferentieerde regeling voorziet voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen is een doelgebonden bevoegdheid. Vereist is dat de gedifferentieerde regeling verantwoord wordt door het doel van de wet, met name het behoud van de continuïteit van de onderneming en haar sanering. De schuldenaar legt op geen enkele wijze uit waarin het de continuïteit van de onderneming ten goede komt dat, waar van alle gewone schuldeisers in de opschorting met vorderingen, groter dan 1.500 EUR een gedeeltelijke kwijtschelding wordt gevraagd, dergelijke kwijtschelding niet wordt gevraagd van de werkende vennoot. De behandeling van de vordering van de werkende vennoot is arbitrair. Daarmee wordt niet enkel het gelijkheidsbeginsel geschonden, maar wordt eveneens de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, die een wet van economische ordening is, zelf geschonden vermits afbreuk wordt gedaan aan de gelijke behandeling van de schuldeisers zonder dat daaraan een verantwoording ten grondslag ligt die kadert in de doelstellingen van de wet. Dergelijk reorganisatieplan is strijdig met de openbare orde en kan niet worden gehomologeerd.
CONTINUITÉ DE L'ENTREPRISE
Réorganisation judiciaire - Réorganisation judiciaire par accord collectif - Homologation du plan de réorganisation - Ordre public - Egalité des créanciers
La possibilité dont dispose le débiteur, d'établir un plan de réorganisation qui prévoit un régime différencié pour certaines catégories de créances est une compétence liée. Il est nécessaire que le régime différencié soit justifié par les objectifs de la loi, à savoir le maintien de la continuité de l'entreprise et son assainissement. Le débiteur n'expose en aucune manière en quoi cela serait utile à la continuité de l'entreprise, alors qu'on demande à tous les créanciers ordinaires sursitaires qui possèdent des créances supérieures à 1.500 EUR d'accorder une remise partielle de leur créance, qu'une telle remise ne soit pas demandée à l'associé actif. Le sort réservé à la créance de l'associé actif est arbitraire. Cela viole non seulement le principe d'égalité, mais aussi la loi relative à la continuité des entreprises qui est une loi d'ordonnancement économique, étant donné l'atteinte faite à l'égalité de traitement des créanciers sans que cela ne soit justifié d'une manière qui s'inscrive dans les objectifs de la loi. Un tel plan de réorganisation est contraire à l'ordre public et il ne peut être homologué.

NV Luts Plastic Production

Zet.: J. Embrechts (raadsheer)
Pl.: Mr. H. Driessen
1. De antecedenten en de vorderingen

1.1. NV Luts Plastic Production heeft op 23 februari 2011 een verzoekschrift neergelegd, strekkende tot de opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, waarbij een termijn van opschorting van zes maanden werd gevraagd. Bij beschikking d.d. 23 februari 2011 werd een gedelegeerd rechter aangesteld en bij vonnis d.d. 7 maart 2011 werd het verzoek toelaatbaar en deels gegrond verklaard en een termijn van opschorting verleend tot 9 mei 2011. Bij vonnis d.d. 16 mei 2011 werd deze termijn verlengd tot 6 juli 2011. Het reorganisatieplan werd neergelegd op 1 juni 2011.

Op de vergadering van de schuldeisers d.d. 20 juni 2011 werd het reorganisatieplan met de vereiste meerderheid goedgekeurd.

1.2. Met het bestreden vonnis d.d. 27 juni 2011 heeft de eerste rechter het reorganisatieplan niet gehomologeerd en de procedure gesloten.

De eerste rechter oordeelde dat het plan strijdig is met de openbare orde omdat, waar een kwijtschelding van schulden is voorzien van 0% voor vorderingen kleiner dan 1.500 EUR, en verder kwijtscheldingen van 35% tot 66%, naar gelang de aard van de vordering, geen kwijtschelding wordt gevraagd van de werkend vennoot, die een vordering heeft van 52.850,98 EUR en die het recht op integrale betaling behoudt. De eerste rechter oordeelde dat geen objectief criterium deze bevoorrechte behandeling kon rechtvaardigen.

1.3. Met een op 30 juni 2011 neergelegd verzoekschrift heeft NV Luts Plastic Production hoger beroep ingesteld.

Zij wijst erop dat haar werkend vennoot, die een vordering heeft van 52.850,98 EUR, zich ertoe verbond gedurende de periode van opschorting geen enkele vergoeding op te nemen en dat hij zijn vordering slechts zou innen na een periode van vier jaar, zijnde de periode waarover de betalingen van de niet kwijtgescholden schulden worden gespreid.

2. Beoordeling

2.1. Krachtens artikel 55 WCO kan de homologatie van het door de schuldeisers goedgekeurde reorganisatieplan enkel worden geweigerd in geval van niet-naleving van de door de wet opgelegde pleegvormen of wegens schending van de openbare orde.

2.2.1. Krachtens artikel 48 WCO beschrijft het reorganisatieplan de rechten van alle personen die titularis zijn van schuldvorderingen in de opschorting.

2.2.2. Op de zitting van 22 september 2011, waarop het hoger beroep werd behandeld, is onduidelijkheid ontstaan over de inhoud van het neergelegde reorganisatieplan. Meer bepaald rees twijfel over de vraag of het reorganisatieplan wel melding maakte van de vordering van de heer Luts en van de wijze waarop deze vordering werd behandeld.

2.2.3. Tijdens het beraad heeft het hof vastgesteld dat het dossier van de rechtspleging van de rechtbank van koophandel twee van mekaar verschillende exemplaren van het reorganisatieplan bevat. Het exemplaar, dat zich bevindt in de farde 'stemming', dat hoort bij het dossier dat de advocaat van NV Luts Plastic Production op 1 juni 2011 neerlegde en dat de ontvangststempel van 1 juni 2011 draagt, bevat de vermelding “de werkend vennoot: geen opvordering van deze schuld tot einde uitvoering van het reorganisatieplan”. Het exemplaar, waarop deze vermelding niet voorkomt, was een ontwerp dat werd voorgebracht bij de behandeling van het verzoek tot verlenging van de opschorting.

Hieruit volgt dat het herstelplan wel degelijk de rechten van de heer Luts uit hoofde van zijn vordering van 52.850,98 EUR bevat.

De door de wet geëiste pleegvormen werden nageleefd.

2.3.1. Artikel 49 WCO laat toe af te wijken van de gelijke behandeling van de schuldeisers, door te voorzien in een gedifferentieerde regeling voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen, onder meer op grond van de omvang of de aard ervan.

2.3.2. Het reorganisatieplan bevat volgende bepalingen:

“De gewone schuldeisers:

- van 0 tot 1.500 EUR: 100% te betalen binnen de 4 jaar;

- boven 1.500 EUR: 65% te betalen over een periode van 4 jaar.

De overheden: kwijtschelding ten belope van 66% in hoofdsom en voor 100% in interesten en schadebedingen. Resterende openstaande schuld af te lossen in een periode van 4 jaar met gelijke jaarlijkse terugbetalingen.

Schulden aan de banken:

- ING: instandhouding van het kaskrediet t.b.v. 50.000 EUR;

- KBC: herschikking aflossingen over een periode van vijf jaar, hetzij ca. 18.000 EUR per jaar.

De verhuurder: aflossingsschema voor 100% over een periode van 5 jaar.

De werkend vennoot: geen opvordering van deze schuld tot einde uitvoering van het reorganisatieplan”.

Het plan besluit:

“De bevoorrechte schuldeisers (banken en verhuurder) en 29 schuldeisers zullen volledig betaald worden, de overige schuldeisers tussen de 33 en 65%.”

2.3.3. Gelet op de omvang van zijn vordering en de aard ervan, moet worden vastgesteld dat de schuldvordering van de heer Luts op een afwijkende wijze wordt behandeld. Hij zal geen uitkering krijgen gedurende de periode van vier jaar, waarover het afbetalingsplan loopt, maar behoudt zijn integraal vorderingsrecht.

De eerste rechter heeft geoordeeld dat geen enkel objectief criterium deze bevoorrechte behandeling van de heer Luts kon staven. Hij oordeelde dat daardoor “op manifest arbitraire wijze in de kwijtschelding en niet-kwijtschelding van schulden werd voorzien” en achtte het reorganisatieplan daarom strijdig met het gelijkheidsbeginsel en daardoor met de openbare orde.

NV Luts Plastic Production voert in haar verzoekschrift tot hoger beroep aan dat:

- de heer Luts tijdens de duur van de opschorting geen enkele vergoeding optrekt;

- de heer Luts de kwestieuze vordering ook na vier jaar volledig zou achterstellen en alleen zou opvorderen indien de vennootschap na de periode van vier jaar in betere doen zou komen.

Naar ter zitting werd toegelicht ontstond de vordering van de heer Luts bij de oprichting van de vennootschap in 2002 door de inbreng van zijn eenmanszaak. Ter zitting werd eveneens verklaard dat de heer Luts sedert het ontstaan van de vennootschap nog nooit enige vergoeding heeft opgetrokken en dat hij leeft van de inkomsten die zijn echtgenote verwerft. Dit is ook wat werd verklaard aan de gedelegeerd rechter (zie diens verslag d.d. 25 februari 2011).

Dat de heer Luts tijdens de periode van opschorting geen vergoeding opneemt kan in die omstandigheden niet gelden als een inspanning die in rekening kan worden gebracht bij het behoud van zijn volledige vordering.

Voor wat zijn vordering betreft, voorziet het reorganisatieplan enkel dat de heer Luts deze niet zal opvorderen zolang het reorganisatieplan loopt. Daar staat echter tegenover dat de vordering van de heer Luts op de vennootschap reeds sedert de oprichting van de vennootschap in 2002 bestaat en, gedurende de voorbije acht jaren, door de heer Luts niet werd opgeëist.

Kortom, van de heer Luts wordt niets anders gevraagd dan zich te gedragen zoals hij zich sedert de oprichting van de vennootschap gedurende acht jaren heeft gedragen.

2.3.4. De mogelijkheid waarover de schuldenaar beschikt om een reorganisatieplan op te stellen die in een gedifferentieerde regeling voorziet voor bepaalde categorieën van schuldvorderingen is een doelgebonden bevoegdheid. Vereist is dat de gedifferentieerde regeling verantwoord wordt door het doel van de wet, met name het behoud van de continuïteit van de onderneming en haar sanering. NV Luts Plastic Production legt op geen enkele wijze uit waarin het de continuïteit van de onderneming ten goede komt dat, waar van alle gewone schuldeisers in de opschorting met vorderingen, groter dan 1.500 EUR een gedeeltelijke kwijtschelding wordt gevraagd, dergelijke kwijtschelding niet wordt gevraagd van de heer Luts.

De eerste rechter heeft terecht vastgesteld dat de behandeling van de vordering van de heer Luts arbitrair is. Daarmee wordt niet enkel het gelijkheidsbeginsel geschonden, maar wordt eveneens de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, die een wet van economische ordening is zelf geschonden, vermits afbreuk wordt gedaan aan de gelijke behandeling van de schuldeisers zonder dat daaraan een verantwoording ten grondslag ligt die kadert in de doelstellingen van de wet.

De eerste rechter heeft terecht vastgesteld dat het reorganisatieplan strijdig is met de openbare orde en de homologatie geweigerd.

Om deze redenen:

HET HOF,

Rechtdoende op eenzijdig verzoekschrift;

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935;

Gehoord het Openbaar Ministerie in de persoon van substituut-procureur-generaal D. Schoeters, in zijn advies dat omwille van de omstandigheden van de zaak terstond mondeling ter zitting van 22 september 2011 werd verleend en waarop verzoekster heeft kunnen repliceren.

Verklaart het hoger beroep ongegrond.

Verwijst NV Luts Plastic Production in de kosten van het hoger beroep.

(…)


Note / Noot

Zie ook de noot van A. Van Hoe en I. Verougstraete, p. 443.