Hof van beroep Brussel 1 december 2009
GERECHTELIJK RECHT
Algemene beginselen - Rechtsvordering - Hoedanigheid
Een rechtssubject dat eigen rechten wil uitoefenen heeft per definitie hoedanigheid in de zin van artikel 17 Ger.W. Het volstaat dat de eisende partij beweert titularis te zijn van bepaalde rechten.
FAILLISSEMENT
Aangifte van schuldvordering - Rechtsgevolgen - Interesten - Stuiting en schorsing
De aangifte van schuldvordering in het faillissement van de schuldenaar stuit de verjaring zowel ten aanzien van de faillissementsboedel als tegen de gefailleerde schuldenaar. Zij schorst de verjaring tegen de gefailleerde tot de sluiting van het faillissement.
FAILLISSEMENT
Gefailleerde rechtspersoon - Vereffening - Batig saldo - Betaling van tijdens het faillissement vervallen interesten
Op grond van de samenlezing van de artikelen 23, 79 en 83 Faill.W. kan aan de curator worden opgedragen in het kader van de sluiting van het faillissement de vordering bestaande uit de tijdens het faillissement vervallen interesten te voldoen, waarna het batig saldo dient verdeeld over de aandeelhouders van de gefailleerde vennootschap.
|
DROIT JUDICIAIRE
Principes généraux - Action en justice - Qualité
Un sujet de droit qui veut exercer ses propres droits a, par définition, qualité au sens de l'article 17 C.Jud. Il suffit que la partie demanderesse allègue qu'elle est titulaire de certains droits.
FAILLITE
Déclaration de créance - Effets - Intérêts - Suspension et interruption
La déclaration de créance dans la faillite du débiteur interrompt la prescription tant à l'égard de la masse de la faillite que contre le débiteur failli. Elle suspend la prescription contre le failli jusqu'à la clôture de la faillite.
FAILLITE
Personne morale faillie - Liquidation - Solde positif - Paiement des intérêts moratoires échus pendant la faillite
Sur la base d'une lecture conjointe des articles 23, 79 et 83 L.Faill., le curateur peut se voir confier la mission, dans le cadre de la clôture de la faillite, d'apurer la créance consistant en des intérêts moratoires échus pendant la faillite, après quoi le solde positif est réparti entre les actionnaires de la société faillie.
|
CVA HCB e.a. / Belgische Staat en D. Demaeseneer, curator van de CVA HCB
Zet.: B. Lybeer, C. Van Santvliet en E. Herregodts, (raadsheren) |
Pl.: Mrs. J. Celis, C. Celis en A. Herreman loco P. Declercq, B. Verleyen |
Gelet op het vonnis dat, na tegenspraak, op 1 december 2008 gewezen werd door de rechtbank van koophandel te Leuven;
Er wordt geen akte van betekening van voormeld vonnis voorgelegd;
Gelet op het verzoekschrift tot hoger beroep dat, tijdig en regelmatig naar de vorm, op 3 februari 2009 neergelegd werd ter griffie van het hof;
Gelet op de voor partijen neergelegde conclusies;
Gehoord de mondelinge uiteenzetting van de raadslieden van partijen;
Gelet op de voor partijen neergelegde stavingstukken.
I. | Samenvatting van de relevante feiten en procedurevoorgaanden |
1. Bij vonnis op 31 maart 1998 gewezen door de rechtbank van koophandel te Leuven werd de CVA HCB failliet verklaard en werd Meester D. Demaeseneer aangesteld als curator.
Op 31 maart 1998 bedroeg de schuldvordering van de ontvanger der directe belastingen Leuven 4, eerste geïntimeerde, 196.246,79 EUR in hoofdsom ten titel van vennootschapsbelasting en bedrijfsvoorheffing verschuldigd door de gefailleerde, meer een bedrag van 2.105,71 EUR ten titel van interesten berekend tot 31 maart 1998, hetzij een totaal bedrag van 198.352,50 EUR.
De op het ogenblik van het faillissement door de gefailleerde verschuldigde doch niet betaalde bedragen ingevolge belastingaanslagen, werden opgenomen in uitvoerbaar verklaarde kohieren (cf. stuk 5 van eerste geïntimeerde). Er bestaat geen betwisting tussen partijen over het feit dat de schuldvordering die het voorwerp uitmaakte van de aangifte van schuldvordering van eerste geïntimeerde, een zekere, vaststaande en opeisbare schuldvordering was ten laste van de CVA HCB.
2. De curator heeft het actief van het faillissement gerealiseerd en alle schuldvorderingen definitief afgehandeld, onder meer door de betaling op 8 april 2008 aan eerste geïntimeerde van de som van 198.352,50 EUR, zodat tot sluiting van het faillissement kon overgegaan worden.
De sluitingsvergadering vond plaats op 16 mei 2008. Op deze vergadering deelde de curator mee dat alle aanvaarde schuldvorderingen voldaan kunnen worden, waarna er nog een beschikbaar saldo aan actief zal zijn van 378.208,57 EUR, dat zal uitgekeerd worden aan de aandeelhouders van de gefailleerde vennootschap, zijnde tweede en derde appellanten.
Eerste geïntimeerde heeft op de sluitingsvergadering bezwaar gemaakt tegen de door de curator voorgestelde rangregeling. Hij meent immers recht te hebben op bijkomende interesten aangezien de schorsing van de interesten, bij toepassing van artikel 23 Faill.W. volgens eerste geïntimeerde enkel loopt ten aanzien van de boedel en niet ten aanzien van de gefailleerde.
3. Op 16 mei 2008 heeft eerste geïntimeerde een vereenvoudigd beslag onder derden gelegd in handen van de curator. Op 23 juli 2008 werd door eerste geïntimeerde lastens de BVBA HMC uitvoerend beslag onder derden gelegd in handen van de curator. Tegen dit beslag werd verzet aangetekend.
4. Eerste geïntimeerde verzocht de eerste rechter om:
- te zeggen voor recht dat hij een schuldvordering van 141.916,98 EUR heeft die kan verhaald worden op de gefailleerde vennootschap en dat deze vordering dient voldaan te worden door de curator in het kader van de sluiting van het faillissement;
- in ondergeschikte orde, te zeggen voor recht dat de aandeelhouder BVBA HMC niet kan aangesteld worden als vereffenaar van de gefailleerde vennootschap aangezien deze niet over de vereisten van voldoende rechtschapenheid beschikt.
De heer F.A. en de BVBA HMC, aandeelhouders van de gefailleerde CVA HCB, zijn vrijwillig tussengekomen in de procedure voor de eerste rechter. Zij verzochten de eerste rechter om de afrekening van de curator goed te keuren.
5. Bij het bestreden vonnis heeft de eerste rechter:
- voor recht gezegd dat de ontvanger der directe belastingen, op grond van artikel 23 Faill.W. over een vordering ten aanzien van de gefailleerde vennootschap beschikt van 141.916,98 EUR;
- voor recht gezegd dat de curator, in het kader van de sluiting van het faillissement, deze vordering zal voldoen, waarna het batig saldo van het faillissement verdeeld zal worden over de aandeelhouders van de gefailleerde vennootschap;
- de gefailleerde vennootschap, F.A. en de BVBA HMC hoofdelijk veroordeeld in de kosten;
- het anders en meer gevorderde afgewezen als ongegrond.
6. Het hoger beroep van appellanten strekt ertoe om:
- te horen zeggen voor recht dat de curator van het faillissement van de CVA HCB geen rekening dient te houden met de bezwaren ingediend door eerste geïntimeerde en dat de afrekening, zoals opgesteld door de curator, dient uitgevoerd te worden conform de door de curator neergelegde afrekening op de sluitingsvergadering;
- te horen bevelen dat de curator het batig saldo van het faillissement dient over te maken aan de aandeelhouders van de CVA HCB en dat eerste geïntimeerde niet vermag dit te verhinderen;
- eerste geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide aanleggen.
Eerste geïntimeerde verzoekt het hof om:
- het bestreden vonnis te bevestigen en voor recht te zeggen:
in hoofdorde, dat:
- eerste geïntimeerde ingevolge toepassing van artikel 23 Faill.W. een vordering heeft met betrekking tot vervallen interest vanaf het faillissementsvonnis tot en met de betaling van de curator ten bedrage van 141.916,98 EUR, te vermeerderen met de gerechtelijke interest;
- deze vordering kan verhaald worden op de gefailleerde vennootschap;
- deze vordering zal voldaan worden door de curator in het kader van de sluitingsverrichtingen van het faillissement;
in ondergeschikte orde, dat:
- wanneer geoordeeld wordt dat het batig saldo ten bedrage van 346.585,06 EUR (dit is het saldo van 378.208,57 EUR - 31.623,51 EUR ten titel van liquidatiebonus uit te betalen aan de Federale Overheidsdienst Financiën) in het kader van de vereffening van de vennootschap na het faillissement moet worden verdeeld;
- het bedrag van de vordering van eerste geïntimeerde, met name 141.916,98 EUR, wordt geconsigneerd;
- daar de aandeelhouder BVBA HMC niet kan worden aangeduid als vereffenaar omdat de natuurlijke persoon die als zijn vertegenwoordiger zal gelden niet aan de vereisten van voldoende rechtschapenheid voldoet, de curator van het faillissement aan te stellen als vereffenaar;
in uiterst ondergeschikte orde, dat:
- de toepassing van artikel 393, § 2 WIB 1992 niet beperkt is tot personenbelasting, onroerende voorheffing en de belasting van niet inwoners;
- artikel 393, § 2 WIB 1992 kan toegepast worden voor alle in een kohier opgenomen belastingsoorten;
- artikel 393, § 2 WIB 1992 kan toegepast worden voor alle invorderingsacties ondernomen vanaf de inwerkingtreding van de wet op 18 mei 2007.
II. | Bespreking |
De ontvankelijkheid van de vordering van eerste geïntimeerde |
7. Appellanten voeren aan dat eerste geïntimeerde op 16 mei 2008, zijnde de dag waarop de sluitingsvergadering gepland was, geen vordering meer had ten laste van het faillissement, dat hij zodoende geen schuldeiser meer was en de slotafrekening van de curator zodoende niet meer kon betwisten. Volgens appellanten ontstaat het recht dat eerste geïntimeerde laat gelden slechts na de sluiting van het faillissement. Het faillissement is echter nog niet gesloten en op de dag van de geplande sluitingsvergadering diende de nieuwe vordering van eerste geïntimeerde tot betaling van interesten, die niet in zijn oorspronkelijke schuldvordering begrepen was, zich niet aan. De eerste rechter had, volgens appellanten, de vordering van eerste geïntimeerde zodoende ontoelaatbaar moeten verklaren, wegens gebrek aan hoedanigheid en belang.
Hoedanigheid in de zin van artikel 17 Ger.W. wordt omschreven als de bevoegdheid van de procespartij om een vorderingsrecht uit te oefenen. Deze vereiste komt enkel ter sprake wanneer een persoon rechten wil uitoefenen die aan een andere persoon toebehoren. Een rechtssubject dat daarentegen eigen rechten wil uitoefenen heeft per definitie hoedanigheid in de zin van artikel 17 Ger.W. Het volstaat dat de eisende partij beweert titularis te zijn van bepaalde rechten.
Het belang waarvan sprake in artikel 17 Ger.W. kan omschreven worden als elk materieel of moreel voordeel dat wie een eis instelt of verweer voert, op het ogenblik van de rechtsingang mag verwachten en waardoor zijn huidige rechtstoestand gewijzigd en verbeterd kan worden.
Op het ogenblik van het instellen van zijn vordering had eerste geïntimeerde de hoedanigheid en het belang in de zin van de artikelen 17 en 18 Ger.W. om zijn vordering aanhangig te maken lastens de curator.
Of eerste geïntimeerde al dan niet daadwerkelijk een vordering had ten laste van het faillissement op 16 mei 2008 en of hij op die datum al dan niet de slotafrekening van de curator kon betwisten, betreft het onderzoek van de grond van de zaak.
De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat de vordering van eerste geïntimeerde ontvankelijk is.
De grond van de zaak |
8. De schuldvordering van eerste geïntimeerde die het voorwerp uitmaakte van haar aangifte van schuldvordering in het faillissement van de CVA HCB, werd door de curator voldaan op 8 april 2008.
Eerste geïntimeerde maakt aanspraak op de interesten op de hoofdsom van haar schuldvordering, vervallen tijdens de periode van 1 april 1998 tot 8 april 2008, hetzij op een bedrag van 141.916,98 EUR.
Het hof overweegt het volgende:
9. Aan de schuldvordering van eerste geïntimeerde is een algemeen voorrecht verbonden (art. 422 en 423 WIB 1992).
Artikel 23, eerste lid Faill.W. bepaalt:
“De rente van schuldvorderingen die niet gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrecht, pand of hypotheek, houdt op te lopen vanaf het vonnis van faillietverklaring, doch alleen ten aanzien van de boedel.”
Artikel 79 Faill.W. bepaalt:
“Wanneer de vereffening van het faillissement beëindigd is worden de schuldeisers en de gefailleerde bijeengeroepen door de curators, op bevel van de rechter-commissaris gewezen na inzage van de rekeningen van de curators. De vereenvoudigde rekening van de curators, die het totale bedrag van het actief, de kosten en het ereloon van de curators, de boedelschulden en de verdeling tussen de verschillende categorieën van schuldeisers vermeldt, wordt bij deze oproeping gevoegd.
Op die vergadering wordt de rekening besproken en afgesloten; (…)
Het saldo van de rekening dient voor de laatste uitdeling. Indien er een overschot is, komt dit rechtens toe aan de gefailleerde.”
Artikel 83 Faill.W. bepaalt:
“De beslissing tot sluiting van de verrichtingen van het faillissement van de rechtspersoon ontbindt deze en brengt de onmiddellijke sluiting van zijn vereffening mee. (…)”.
10. Overeenkomstig artikel 79 Faill.W. heeft de curator na de vereffening van het faillissement de schuldeisers samengeroepen.
De goedkeuring van de rekening van de curator en de sluiting van het faillissement hebben in casu echter nog niet plaatsgevonden.
Krachtens artikel 23 Faill.W. kan eerste geïntimeerde aanspraak maken op de interesten die liepen na de datum van het vonnis van faillietverklaring op de hoofdsom van de schuldvordering waarvan zij aangifte deed in het faillissement en dit ten laste van de gefailleerde.
De aangifte van schuldvordering van eerste geïntimeerde geldt als ingebrekestelling die de interesten doet lopen (Cass. 16 februari 1995, Pas. 1995, I, p. 183).
Het recht op interesten van eerste geïntimeerde, gesteund op artikel 23 Faill.W., is aan de orde in het kader van de sluiting van het faillissement en hij kon krachtens artikel 79, tweede lid Faill.W. als schuldeiser bezwaren laten gelden tijdens de sluitingsvergadering d.d. 16 mei 2008 tegen de voorgenomen uitbetaling door de curator (cf. de door de curator opgestelde rangregeling) van een overschot van 378.208,57 EUR aan de aandeelhouders of met andere woorden tegen de bestemming van het overschot waarvan sprake in artikel 79 in fine Faill.W.
Appellanten beweren ten onrechte dat de vordering van eerste geïntimeerde niet kan slagen, omdat de interesten na het faillissement door eerste geïntimeerde niet zouden gestuit zijn en ingevolge daarvan verjaard zijn.
De aangifte van schuldvordering in het faillissement van de schuldenaar stuit hoe dan ook de verjaring en dit zowel ten aanzien van de faillissementsboedel als tegen de gefailleerde schuldenaar. Zij schorst de verjaring tegen de gefailleerde tot de sluiting van het faillissement (Cass. 13 november 1997, C.95.0361.N, Pas. 1997, I, 474).
Er bestaat geen betwisting over de berekening door eerste geïntimeerde van de interesten, die volgens diens afrekening 141.916,98 EUR bedragen.
De vordering van eerste geïntimeerde tot betaling van deze interesten bestaat niet lastens de boedel, doch lastens de gefailleerde (cf. art. 23 Faill.W.).
De curator van het faillissement vertegenwoordigt niet enkel de boedel, doch tevens de gefailleerde. In casu is er nog geen einde gekomen aan de opdracht van de curator en vertegenwoordigt deze thans nog steeds de gefailleerde, aangezien de verrichtingen van het faillissement nog niet werden gesloten.
Overeenkomstig artikel 79 Faill.W. komt een eventueel overschot van de rekening 'rechtens' of met andere woorden van rechtswege toe aan de gefailleerde, thans nog steeds vertegenwoordigd door de curator. Dit overschot bedraagt in casu volgens de rekening van de curator 378.208,57 EUR, te verminderen met een liquidatiebonus van 31.623,51 EUR (er bestaat aangaande deze cijfers geen betwisting tussen de partijen).
Eerste geïntimeerde kan krachtens artikel 23 Faill.W. en ingevolge haar aangifte van schuldvordering die geldt als ingebrekestelling, ten laste van de gefailleerde aanspraak maken op een bedrag aan interesten van 141.916,98 EUR. Hij is schuldeiser van de gefailleerde ten belope van dit bedrag.
Krachtens artikel 83 Faill.W. ontbindt de beslissing tot sluiting van de verrichtingen van het faillissement de rechtspersoon van de gefailleerde echter en brengt ze de onmiddellijke sluiting van zijn vereffening mee.
Aangezien de beslissing tot sluiting van de verrichtingen van het faillissement de rechtspersoon van de gefailleerde ontbindt en de onmiddellijke sluiting van de vereffening meebrengt, zal eerste geïntimeerde haar schuldvordering aan interesten tegenover de gefailleerde niet meer kunnen opeisen, aangezien deze zal ontbonden zijn en de vereffening zal gesloten zijn.
Op grond van de samenlezing van de artikelen 23, 79 en 83 Faill.W. en de feitelijke vaststellingen die in casu gedaan werden, oordeelt het hof dat de eerste rechter terecht voor recht gezegd heeft dat de curator in het kader van de sluiting van het faillissement de vordering van eerste geïntimeerde ten bedrage van 141.916,98 EUR zal voldoen, waarna het batig saldo van het faillissement verdeeld zal worden over de aandeelhouders van de gefailleerde vennootschap.
De verwijzing naar het arrest van het Hof van Cassatie d.d. 18 maart 2004 is in casu niet ter zake dienend.
De middelen van appellanten aangaande de door eerste geïntimeerde gelegde beslagen |
11. Het behoort appellanten hun middelen (inclusief deze aangaande art. 393, § 2 WIB) aangaande de door eerste geïntimeerde gelegde beslagen te laten gelden voor de bevoegde beslagrechter, bij wie volgens de partijen een procedure aanhangig gemaakt werd.
Het hof is in de huidige stand van zaken niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering van appellanten die ertoe strekt om de gelegde beslagen ontoelaatbaar te verklaren en te zeggen voor recht dat hiermee geen rekening mag gehouden worden, noch om te zeggen voor recht dat het gelegde vereenvoudigd fiscaal beslag onbestaande en van generlei waarde is.
De door eerste geïntimeerde gevorderde gerechtelijke interesten |
12. Eerste geïntimeerde vordert door middel van een impliciet incidenteel beroep gerechtelijke interesten op de som van 141.916,98 EUR.
Eerste geïntimeerde kan geen aanspraak maken op gerechtelijke interesten op de gevorderde interesten ten bedrage van 141.916,98 EUR.
Zij kan enkel aanspraak maken op de toepassing van artikel 1154 BW, voor zover de toepassingsvoorwaarden daartoe vervuld zouden zijn.
Eerste geïntimeerde vordert echter de toepassing van artikel 1154 BW niet.
De gerechtskosten |
13. Volgens appellanten werden zij ten onrechte door de eerste rechter veroordeeld tot een rechtsplegingsvergoeding van 5.000 EUR. Volgens hen betreft de betwisting geen betwisting van sommen, doch wel van rangregeling.
In casu betreft de betwisting de door de curator aangekondigde betaling van het overschot van 378.208,57 EUR aan de aandeelhouders, in verhouding tot hun aandelenbezit. Het betreft een betwisting aangaande de bestemming die dient gegeven te worden aan het overschot waarvan sprake in artikel 79 in fine Faill.W.
De bestemming die de curator in zijn rekening kenbaar maakt te zullen geven aan het overschot, maakt deel uit van de rekening van de curator, die op de sluitingsvergadering wordt besproken.
De betwisting tussen partijen is niet in geld waardeerbaar, zodat de rechtsplegingsvergoeding die aan eerste geïntimeerde toekomt voor elk van beide aanleggen bepaald wordt op 1.200 EUR.
Om deze redenen:
HET HOF, recht doende na tegenspraak,
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;
Verklaart het hoger beroep van appellanten en het impliciet hoger beroep van eerste geïntimeerde ontvankelijk doch ongegrond;
Bevestigt het bestreden vonnis, behalve in de mate waarin het de rechtsplegingsvergoeding die aan eerste geïntimeerde toekomt, bepaald heeft op 5.000 EUR;
Opnieuw beslissend op dit punt, stelt de voormelde rechtsplegingsvergoeding vast op 1.200 EUR;
Veroordeelt appellanten in de kosten, in hoofde van eerste geïntimeerde vastgesteld op 1.200 EUR + 1.200 EUR en in hoofde van tweede geïntimeerde vastgesteld op 0 EUR.
(…)