Article

Hof van beroep Brussel, 02/04/2011, R.D.C.-T.B.H., 2012/3, p. 302-304

Hof van beroep Brussel 2 april 2011

VERZEKERINGEN
Landverzekering - Landverzekeringsovereenkomst - Aansprakelijkheidsverzekering - Rechtstreekse vordering - Begrip benadeelde - Persoon die het slachtoffer vergoedt en een vrijwaringsvordering instelt op grond van contractuele aansprakelijkheid - Verjaring - Vordering tot vrijwaring - Aanvang van de verjaringstermijn - Begrip schadeverwekkend feit - Ogenblik waarop degene die de vrijwaringsvordering instelt in rechte tot schadevergoeding werd aangesproken
Degene die, na vergoeding van het slachtoffer, een geldige vrijwaringsvordering instelt op grond van contractuele aansprakelijkheid is een benadeelde in de zin van artikel 86 wet landverzekeringsovereenkomst.
Gelet op de eigen aard van een vordering tot vrijwaring dient het begrip 'schadeverwekkend feit' in de zin van artikel 34, § 2 wet landverzekeringsovereenkomst te worden geïnterpreteerd als het ogenblik waarop degene die de vrijwaringsvordering instelt zelf in rechte wordt aangesproken tot betaling van de vergoeding.
VERZEKERINGEN
Landverzekering - Landverzekeringsovereenkomst - Schadeverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Geen tegenstelbaarheid aan verzekeraar van geding tussen verzekerde en benadeelde
Wanneer de BA-verzekeraar nooit partij is geweest in het geding tussen zijn verzekerde en de benadeelde, noch de leiding van het geding voor haar verzekerde op zich heeft genomen, is deze verzekeraar op grond van artikel 89, § 1 wet landverzekeringsovereenkomst gerechtigd om in het geding tussen de benadeelde en de verzekeraar de aansprakelijkheid van zijn verzekerde te betwisten.
ASSURANCES
Assurance terrestre - Contrat d'assurance terrestre - Assurance responsabilité - Action directe - Notion de personne lésée - Personne qui indemnise la victime et qui introduit une demande en garantie sur pied de la responsabilité contractuelle - Prescription - Demande en garantie - Point de départ du délai de prescription - Notion de fait générateur - Moment où la personne introduisant l'action en garantie fait l'objet d'une action en dommages et intérêts
Celui qui, après indemnisation de la victime, introduit une demande en garantie fondée sur la responsabilité contractuelle est une personne lésée au sens de l'article 86 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre.
Vu la nature particulière de l'action en garantie, la notion de 'fait générateur' doit être interprétée conformément à l'article 34, § 2 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre comme le moment auquel celui qui introduit la demande en garantie est lui-même cité en justice en paiement de l'indemnisation.
ASSURANCES
Assurance terrestre - Contrat d'assurance terrestre - Assurance de dommages - Assurances responsabilité - Procédure entre son assuré et la personne lesée pas opposable à l'assureur
Lorsque l'assureur responsabilité civile n'est jamais intervenu comme partie à la cause entre son assuré et la personne lésée, ni n'a pris la direction du procès pour son assuré, l'assureur est fondé, conformément à l'article 89, § 1er de la loi sur le contrat d'assurance terrestre, à contester la responsabilité de son assuré dans le litige entre la personne lésée et l'assureur.

Vlaams Gewest / NV HDI-Gerling Verzekeringen

Zet.: I. Diercxsens (kamervoorzitter), J. Blomme en B. Veeckmans (raadsheren)
Pl.: Mrs. F. Vincke en J. Van Kerckhoven

(…)

De procedure in eerste aanleg

Bij gerechtsdeurwaardersexploot van 7 april 2006 stelde het Vlaams Gewest een inleidende vordering in tegen de NV Hannover International België teneinde deze laatste te horen veroordelen tot betaling van het bedrag van 21.469,19 EUR, te vermeerderen met de gerechtelijke interesten op het bedrag van 20.760,49 EUR vanaf de dagvaarding alsmede haar te horen veroordelen tot overlegging van het desbetreffende poliscontract.

Blijkens de inleidende dagvaarding is deze vordering gesteund op de hierna volgende motieven:

- de NV Hannover International België is de verzekeraar van de NV Building Services;

- de NV Building Services heeft in 1999 in opdracht van het Vlaamse Gewest werken uitgevoerd langsheen de Rijksweg N36 te Lendelede en daarbij 'betonbrokken' op de openbare weg achtergelaten;

- de aanwezigheid van deze 'betonbrokken' is aanleiding geweest tot een ongeval overkomen op 29 mei 1999 aan de heer W.H. die met zijn bromfiets ten val is gekomen;

- de heer W.H. heeft hiervoor het Vlaamse Gewest en de NV Building Services aansprakelijk gesteld;

- het Vlaamse Gewest heeft bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 17 september 2004 de vrijwaring verkregen door de NV Building Services voor alle bedragen waartoe zij veroordeeld zou kunnen worden in hoofdsom, interesten en kosten voor dit verkeersongeval;

- de NV Building Services werd failliet verklaard bij vonnis van de rechtbank van koophandel van Kortrijk van 11 mei 2005 doch was op het ogenblik van het kwestieuze ongeval geldig verzekerd bij de NV Hannover International België;

- het Vlaamse Gewest heeft een rechtstreeks vorderingsrecht op grond van artikel 86 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst.

De NV Hannover International concludeerde tot de onontvankelijkheid, minstens de ongegrondheid van de vordering.

Blijkens een conclusie van 21 mei 2007 werd de naam van de NV Hannover International België gewijzigd in NV HDI-Gerling Verzekeringen.

In het bestreden vonnis van 4 februari 2008 heeft de eerste rechter:

- de vordering van het Vlaamse Gewest ontvankelijk verklaard;

- voor recht gezegd dat de vordering verjaard is;

- het Vlaamse Gewest veroordeeld tot de kosten van het geding.

De procedure in hoger beroep

Tegen voormeld vonnis van 16 mei 2008 heeft het Vlaamse Gewest bij verzoekschrift van 16 mei 2008 hoger beroep ingesteld dat er toe strekt om zijn oorspronkelijke vordering gegrond te horen verklaren.

De NV HDI-Gerling Verzekeringen concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep.

De feiten

De eerste rechter heeft de voor dit geschil relevante feiten op bondige en doelmatige wijze weergegeven zodat het hof naar de betreffende uiteenzetting in het bestreden vonnis verwijst en deze uitdrukkelijk tot de zijne maakt.

De beoordeling

(…)

4. De vordering van het Vlaamse Gewest tegen de NV HDI-Gerling Verzekeringen is gesteund op artikel 86 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, naar luid waarvan de verzekering aan de benadeelde een eigen recht geeft tegen de verzekeraar.

De NV HDI-Gerling Verzekeringen betwist dat het Vlaamse Gewest te dezen kan beschouwd worden als benadeelde in de zin van voormeld artikel 86 van de wet van 25 juni 1992 en artikel 1, D. van dezelfde wet, waarbij dit begrip als volgt wordt gedefinieerd: “in een aansprakelijkheidsverzekering, degene aan wie schade is toegebracht waarvoor de verzekerde aansprakelijk is”.

Deze betwisting heeft geen betrekking op de procesrechtelijke ontvankelijkheid van de vordering maar op de grondvoorwaarden van de vordering. Bijgevolg is dit hof rechtsgeldig gevat om hierover te oordelen.

Op grond van pertinente en oordeelkundige motieven, waarnaar het hof verwijst en die het uitdrukkelijk tot de zijne maakt, heeft de eerste rechter terecht beslist dat het Vlaamse Gewest te dezen wel degelijk benadeeld is in de zin van voormelde wetsbepalingen.

De redengeving van de eerste rechter wordt nog als volgt aangevuld.

De rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk heeft in haar definitief geworden vonnis van 17 september 2004 de tussenvordering tot vrijwaring van het Vlaamse Gewest tegen de NV Building Services toegewezen op grond van de contractuele aansprakelijkheid van laatstgenoemde, hetzij omdat zij zelf een fout beging, hetzij omdat haar onderaannemers een fout begingen.

De toewijzing van deze tussenvordering tot vrijwaring op grond van de contractuele aansprakelijkheid van de NV Building Services impliceert niet alleen een contractuele tekortkoming in hoofde van de NV Building Services maar ook het bestaan van schade in hoofde van het Vlaamse Gewest en een oorzakelijk verband tussen de contractuele tekortkoming en deze schade.

In het kader van deze vrijwaringsplicht, waarvoor thans verzekeringsdekking wordt gevorderd, moet bijgevolg worden vastgesteld dat aan het Vlaamse Gewest schade werd toegebracht, nu W.H. een vordering had ingesteld tegen het Vlaamse Gewest en deze vordering gegrond werd verklaard, en dat de NV Building Services als verzekerde van de NV HDI-Gerling Verzekeringen voor deze schade aansprakelijk werd gesteld.

5. De NV HDI-Gerling Verzekeringen roept de verjaring van de rechtsvordering in op grond van artikel 34, § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, naar luid waarvan, onder voorbehoud van bijzondere wettelijke bepalingen, de vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens artikel 86 verjaart door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er een misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.

Ten onrechte stelt het Vlaamse Gewest dat te dezen als 'schadeverwekkend feit' moet worden beschouwd de uitspraak van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk van 17 september 2004, waarbij het Vlaamse Gewest definitief werd veroordeeld om de schade van W.H. te vergoeden en zijn vordering tot vrijwaring tegen de NV Building Services gegrond werd verklaard.

Weliswaar was de vordering van het Vlaamse Gewest tegen de NV Building Services een vordering tot vrijwaring. De rechtstreekse vordering van het Vlaamse Gewest tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar van de NV Building Services, die in de vorige procedure nooit werd ingesteld, is eveneens een vordering tot vrijwaring.

Er moet dan ook rekening worden gehouden met de eigen aard van een vordering tot vrijwaring om het 'schadeverwekkend feit' in de zin van voormeld artikel 34, § 2 van de wet van 25 juni 1992 te bepalen. Het Vlaamse Gewest kon niet eerder een vordering tot vrijwaring tegen de NV Building Services en de aansprakelijkheidsverzekeraar van de NV Building Services instellen dan vanaf het ogenblik waarop het Vlaamse Gewest zelf in rechte tot betaling van schadevergoeding werd aangesproken.

De NV HDI-Gerling Verzekeringen gaat in ondergeschikte orde akkoord met deze stelling, nu zij op pagina 8 van haar syntheseconclusie in hoger beroep stelt “dat de termijn ten laatste zijn aanvang neemt op het moment dat appellante een belang heeft om concluante aan te spreken, belang dat ontstaat op het moment dat appellante in rechte door de benadeelde wordt aangesproken”.

Het wordt niet betwist dat het Vlaamse Gewest door W.H. werd gedagvaard tot betaling van schadevergoeding op 1 februari 2001, zodat vanaf deze datum in beginsel de vijfjarige verjaringstermijn van onderhavige vordering begon te lopen.

Het Vlaamse Gewest beroept zich verder op artikel 35, § 4 van de wet van 25 juni 1992, naar luid waarvan de verjaring van de vordering bedoeld in artikel 34, § 2 wordt gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade en de stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering.

In dit verband voert het Vlaamse Gewest aan dat het voor het eerst op 13 juli 2005 de rechtsvoorgangster van de NV HDI-Gerling Verzekeringen heeft aangeschreven en haar gevraagd heeft of zij bereid is om het Vlaamse Gewest voor de aan W.H. toegekende bedragen te vrijwaren. Uit dit overgelegde schrijven wordt terecht afgeleid dat vanaf 13 juli 2005 de verzekeraar kennis heeft gekregen van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen. Zulks wordt als zodanig niet betwist in de syntheseconclusie van de NV HDI-Gerling Verzekeringen.

Dit schrijven van 13 juli 2005 viel binnen de oorspronkelijke verjaringstermijn, aanvang nemend op 1 februari 2001, zodat dit als een rechtsgeldige daad van stuiting van de verjaring moet beschouwd worden.

De verzekeraar antwoordde bij schrijven van 1 augustus 2005 aan de raadsman van het Vlaamse Gewest dat zij in deze zaak geen enkele tussenkomst zou verlenen. Derhalve werd op 1 augustus 2005 de stuiting van de verjaring beëindigd.

Dit heeft evenwel tot gevolg dat op 1 augustus 2005 een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar begon te lopen.

De vordering, ingesteld bij dagvaardingsexploot van 7 april 2006, is bijgevolg niet verjaard.

6. Ten gronde werpt de NV HDI-Gerling Verzekeringen op dat het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk van 17 september 2004 haar niet tegenstelbaar is.

Artikel 89, § 1 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt:

- dat een vonnis aan de verzekeraar, aan de verzekerde of aan de benadeelde slechts kan worden tegengeworpen, indien zij in het geding partij zijn geweest of daarin zijn geroepen;

- dat niettemin het vonnis dat in een geschil tussen de benadeelde en de verzekerde is gewezen, kan worden tegengeworpen aan de verzekeraar indien vaststaat dat deze laatste in feite de leiding van het geding op zich heeft genomen.

Het wordt niet betwist dat de NV HDI-Gerling Verzekeringen nooit partij is geweest in het vorig geding en dat zij nooit de leiding van het geding voor haar verzekerde, de NV Building Services, op zich heeft genomen.

Ook het Vlaamse Gewest stelt trouwens op pagina 12 van zijn syntheseconclusie uitdrukkelijk dat het voormelde vonnis van 17 september 2004 geen gezag van gewijsde heeft tussen de huidige gedingpartijen.

Derhalve is de NV HDI-Gerling Verzekeringen gerechtigd om in dit geding de aansprakelijkheid van haar verzekerde jegens het Vlaamse Gewest te betwisten (zij het dat haar verzekerde zelf reeds definitief werd veroordeeld om het Vlaamse Gewest op contractuele grondslag te vrijwaren; deze betwisting kadert uitsluitend in de rechtsverhouding tussen het Vlaamse Gewest en de NV HDI-Gerling Verzekeringen).

(…)