Article

Actualité : Hof van Justitie van de Europese Unie, 30/06/2011, R.D.C.-T.B.H., 2011/9, p. 954-955

Hof van Justitie van de Europese Unie 30 juni 2011

AUTEURSRECHT EN NABURIGE RECHTEN
Beschermingsomvang auteursrecht en naburige rechten - Vermogensrechten - Openbare uitlening - Vergoeding van auteurs
Zaak: nr. C-271/10

Bij arrest van 30 juni 2011 heeft het Europees Hof het KB van 25 april 2004 betreffende de vergoedingsrechten voor openbare uitlening van de auteurs, vertolkende of uitvoerende kunstenaar, producten van fonogrammen en producenten van eerste vastleggingen van films als strijdig geacht met de richtlijn 2006/115/EG betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.

Overeenkomstig deze richtlijn komt het uitsluitend de auteurs toe om de uitlening van hun werk toe te staan dan wel te verbieden. Met betrekking tot openbare uitlening kunnen de lidstaten evenwel van dit recht afwijken, mits zij in een vergoeding voor de auteurs voorzien. Deze mogelijkheid werd bij de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten ingevoerd. Bij KB van 25 april 2004 werd in België in een forfaitair bedrag voor de auteurs voorzien dat wordt berekend op basis van het aantal in de openbare instellingen ingeschreven leners waarbij per jaar en per lener een forfaitair bedrag wordt vastgesteld.

In casu werd een prejudiciële vraag ingediend door de Raad van State in het kader van een beroep dat werd ingesteld door de Vereniging van Educatieve en Wetenschappelijke Auteurs (VEWA) tegen de Belgische Staat, teneinde het begrip 'vergoeding' die aan rechthebbenden op auteursrechten voor openbare uitlening wordt betaald, als bedoeld in artikel 6, 1. van richtlijn 2006/115/EG, uit te leggen.

Het Hof stelt in zijn oordeel enerzijds dat, hoewel in casu voor het begrip 'vergoeding' werd gekozen in plaats van 'billijke compensatie', en het daarbij wel degelijk om twee te onderscheiden begrippen gaat, “het begrip vergoeding [ook] tot doel [heeft], een schadevergoeding voor de auteurs in te voeren, aangezien zij in een vergelijkbare situatie moet worden betaald, namelijk wanneer werken zonder de toestemming van de auteurs worden gebruikt voor openbare uitlening, zodat zij nadeel lijden”. De vergoeding die aan de rechthebbenden moet toekomen mag derhalve niet louter symbolisch zijn. Anderzijds beoogt de openbare uitlening geen direct of indirect economisch of commercieel doel waardoor het gebruik van een beschermd werk in dergelijk geval niet kan worden beoordeeld tegen de achtergrond van de waarde ervan in het handelsverkeer. De vergoeding hiervoor zal dan ook geringer zijn.

Volgens het Hof dient bij het berekenen van het bedrag rekening te worden gehouden met de omvang van de terbeschikkingstelling van de beschermde werken; immers hoe groter deze omvang, hoe groter de aantasting van de auteursrechten. Het Hof oordeelt dan ook dat er twee criteria in overweging dienen te worden genomen bij het vaststellen van de vergoeding, met name het aantal aan het publiek ter beschikking gestelde werken alsook het aantal bij een uitleeninstelling ingeschreven leners. Het KB houdt bijgevolg, aldus het Hof, niet voldoende rekening met de omvang van het geleden nadeel alsook met het beginsel dat auteurs een vergoeding moeten krijgen die overeenkomt met een passend inkomen krachtens richtlijn 2006/115/EG.