Article

Hof van beroep Antwerpen, 07/10/2010, R.D.C.-T.B.H., 2011/9, p. 910-911

Hof van beroep Antwerpen 7 oktober 2010

CONTINUITEIT VAN ONDERNEMINGEN
Algemeen - Begrip partij - Artikel 5, 6de lid WCO - Tussenkomst overeenkomstig de artikelen 812-814 Ger.W.
Het feit dat belanghebbenden hun standpunten hebben uiteengezet betreffende de aard en de omvang van een schuldvordering maakt hen niet tot partij in de homologatieprocedure.
CONTINUITEIT VAN DE ONDERNEMING
Gerechtelijke reorganisatie - Gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord - Hoger beroep - Artikel 56 WCO
Uit de bepaling van artikel 56 WCO kan niet worden afgeleid dat de wetgever beoogde het rechtsmiddel van het hoger beroep open te stellen tot anderen, dan zij die partij waren in het vonnis van homologatie.
CONTINUITE DES ENTREPRISES
Généralités - Notion de partie - Article 5, 6ème alinéa LCE - Intervention conformément aux articles 812-814 C.jud.
Un intéressé n'acquiert pas la qualité de partie dans la procédure d'homologation par le fait d'avoir exposé son point de vue concernant la qualité et le montant d'une créance.
CONTINUITE DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Réorganisation judiciaire par accord collectif - Appel - Article 56 LCE
Il ne peut pas être déduit de la disposition de l'article 56 LCE que le législateur visait à ouvrir la voie de recours de l'appel à d'autres que ceux qui étaient parties dans le jugement d'homologation.

Fortis Bank NV / J. Van Bouwel NV

Zet.: E. Hulpiau (Kamervoorzitter), E. Lemmens en J. Embrechts (raadsheren)
Pl.: Mrs. D. Van Der Mosen, N. Glibert en M. Lauwers
1. De antecedenten en de vorderingen

NV J. Van Bouwel heeft op 15 december 2009 een verzoekschrift neergelegd tot het openen van een procedure van gerechtelijke reorganisatie met het oog op het bekomen van een collectief akkoord, zoals bedoeld in de artikelen 44 e.v. van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen (hierna: WCO).

Bij beschikking d.d. 16 december 2009 werd een gedelegeerd rechter aangesteld en bij vonnis d.d. 5 januari 2010 werd de opschorting toegekend voor een periode, lopende tot 6 april 2010, werd bepaald dat het reorganisatieplan uiterlijk op 15 maart 2010 diende neergelegd en werd de terechtzitting over de stemming en de homologatie bepaald op 30 maart 2010.

Op de zitting van 30 maart 2010 werd het plan met de vereiste meerderheid goedgekeurd en bij vonnis d.d. 13 april 2010 werd het reorganisatieplan gehomologeerd.

Tegen dit vonnis heeft NV Fortis Bank, die aan de stemming had deelgenomen en tegen het plan had gestemd, met een op 26 april 2010 neergelegd verzoekschrift hoger beroep ingesteld.

Zij vraagt:

“Geïntimeerde te veroordelen tot opname van concluante als buitengewone schuldeiser in het reorganisatieplan en tot terugbetaling van de schuldvordering van appellante binnen de grenzen voorzien in artikel 50 WCO; geïntimeerde bij gevolg te veroordelen tot betaling van 456.893,23 EUR te vermeerderen met de interesten aan de conventionele rentevoet van 16,5% vanaf 1 juni 2010 op 400.000 EUR tot de dag van integrale betaling, meer de kosten van het geding, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding begroot op 7.000 EUR conform het KB van 26 oktober 2007;

Bovendien voor recht vast te stellen dat het bedrag van de schuldvordering in de opschorting van concluante niet beïnvloed wordt door de in het herstelplan vooropgestelde compensatie met een vordering van NV J. Van Bouwel ten aanzien van concluante, aangezien de toepassingsvoorwaarden voor compensatie niet vervuld zijn.”

NV J. Van Bouwel besluit tot de toelaatbaarheid doch ongegrondheid van het hoger beroep.

2. Beoordeling

2.1. Ter zitting heeft het hof de vraag gesteld naar de toelaatbaarheid van het hoger beroep. De partijen hebben daarover standpunt ingenomen.

2.2.1. Artikel 5 van de WCO bepaalt o.m.:

“Elke belanghebbende kan tussenkomen in de bij huidige wet bepaalde procedures, overeenkomstig de artikelen 812 tot 814 van het Gerechtelijk Wetboek.

Bij ontstentenis van een dergelijke tussenkomst verwerft degene die, op zijn initiatief of op dat van de rechtbank, is gehoord of een geschrift neerlegt om zijn opmerkingen te laten gelden, door dit feit geen hoedanigheid van partij.”

Buiten betwisting staat dat NV Fortis Bank geen verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst heeft neergelegd, en dat zij evenmin in gedwongen tussenkomst werd gedagvaard.

Het feit dat de partijen op de zitting van 30 maart 2010 hun standpunten hebben uiteengezet betreffende de aard en de omvang van de schuldvordering van NV Fortis Bank - feit waarover zij het beiden eens zijn - maakt daarom NV Fortis Bank niet tot partij in het bestreden vonnis.

2.2.2. NV Fortis Bank voert aan dat zij gepoogd heeft het geschil, dat tussen haar en NV J. Van Bouwel bestond betreffende het bedrag en de hoedanigheid van haar schuldvordering, aanhangig te maken door een vrijwillige verschijning van haarzelf en NV Van Bouwel, overeenkomstig artikel 46 WCO.

De beide partijen zijn het erover eens dat dergelijk akkoord tussen hen bestond, dat een verzoekschrift tot vrijwillige verschijning werd opgesteld en dat de partijen de intentie hadden dit verzoekschrift aan te bieden aan de rechtbank van koophandel op 30 maart 2010 naar aanleiding van de stemming over het reorganisatieplan, doch dat de rechtbank daarop niet is ingegaan.

Uit de verklaringen van de partijen begrijpt het hof dat hun verzoekschrift nooit op de algemene rol werd ingeschreven en dat dit niet neergelegd verzoekschrift niet werd behandeld.

2.2.3. Het hof stelt vast dat NV Fortis Bank geen partij is in het door haar bestreden vonnis.

2.3.1. Artikel 5 van de WCO bepaalt eveneens o.m.:

“Behoudens andersluidende bepalingen kunnen tegen de beslissingen van de rechtbank rechtsmiddelen worden aangewend volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen.”

Artikel 56 van de WCO bepaalt o.m.:

“Tegen het vonnis dat oordeelt over de homologatie staat geen verzet open.

Het hoger beroep ertegen wordt ingesteld bij verzoekschrift, neergelegd op de griffie van het hof van beroep, binnen acht dagen na de kennisgeving van het vonnis, en wordt gericht tegen de schuldenaar of tegen de schuldeisers, naar gelang het geval.”

2.3.2. Volgens het Gerechtelijk Wetboek staat het rechtsmiddel van het hoger beroep enkel open tegen diegene die partij is in het bestreden vonnis.

Uit de bepaling van artikel 56 WCO kan niet worden afgeleid dat de wetgever beoogde het rechtsmiddel van het hoger beroep open te stellen tot anderen, dan zij die partij waren in het vonnis van homologatie.

Het feit dat de wetgever in artikel 5 preciseerde dat een vrijwillige of gedwongen tussenkomst nodig is opdat diegene die verschijnt, gehoord wordt en/of een geschrift neerlegt, partij in de zaak zou worden, geeft integendeel aan dat de wetgever de mogelijkheid tot het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis van homologatie heeft willen beperken tot de schuldenaar en diegenen, die volgens de in artikel 5 opgegeven wijze partij waren geworden.

2.4. Vermits NV Fortis Bank geen partij is in het bestreden vonnis, is het hoger beroep ontoelaatbaar.

Om deze redenen

HET HOF

Rechtdoend op tegenspraak;

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935;

Gehoord de heer advocaat-generaal L. De Mot in zijn advies dat omwille van de omstandigheden van de zaak mondeling ter terechtzitting werd gegeven en waarop partijen mondeling hebben kunnen repliceren;

Verklaart het hoger beroep ontoelaatbaar;

Verwijst NV Fortis Bank in de kosten van het hoger beroep en begroot deze aan de zijde van NV J. Van Bouwel op 1.200 EUR (rechtsplegingsvergoeding).

(…)


Note / Noot

Zie artikel van A. Van Hoe en M.-A. Vreven, “Knelpunten bij de gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord”, in dit nummer, p. 853.