Hof van Cassatie 3 december 2010
ZEKERHEDEN
Zakelijke zekerheid - Algemeen - Contractueel waarborgmechanisme - Cessie van schuldvordering tot zekerheid - Pand - Tegenwerpelijkheid aan derden - Voorwaarden
Het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers en de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet wijken noodzakelijkerwijze af van de artikelen 1165, 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek, zodat een niet bij de wet bepaald zakelijk zekerheidsrecht niet aan de schuldeisers in de samenloop kan worden tegengeworpen.
Een overeenkomst waarbij een schuldvordering tot zekerheid wordt overgedragen, kan derhalve ten aanzien van de schuldeisers van de overdrager nooit meer opleveren dan een pandrecht op deze schuldvordering, zodat de overnemer van de schuldvordering niet meer rechten kan uitoefenen dan deze waarover een pandhouder beschikt.
|
SURETES
Sûreté réelle - Généralités - Mécanismes conventionnels - Cession de créance à titre de garantie - Gage - Opposabilité aux tiers - Conditions
Le principe de l'égalité des créanciers et les articles 7 et 8 de la loi hypothécaire dérogent nécessairement aux articles 1165, 1134 et 1135 du Code civil, de sorte qu'une sûreté réelle établie en dehors des règles légales n'est pas opposable aux créanciers en cas de concours.
La convention par laquelle une créance est remise en garantie ne peut, en conséquence, produire, à l'égard des créanciers du cédant, d'autres effets que ceux d'un gage constitué sur cette créance et le cessionnaire ne peut exercer plus de droits que ceux dont disposerait un créancier gagiste.
|
Vanden Avenne - Ooigem NV / Landbouwkrediet NV, Vlaams Gewest, Vlaamse Gemeenschap, M.H., J.O. als curators van het faillissement van R.B., R.B.
Zet.: Gh. Londers (eerste voorzitter), E. Dirix, A. Smetryns, B. Deconinck, E. Stassijns (raadsheren) |
OM: D. Thijs (advocaat-generaal) |
Pl.: Mrs. J. Verbist en P. Van Ommeslaghe, H. Geinger |
I. | Rechtspleging voor het Hof |
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 26 januari 2009 gewezen door het hof van beroep te Brussel.
Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.
II. | Cassatiemiddelen |
De eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan.
Eerste middel |
Geschonden wettelijke bepalingen |
- de artikelen 6, 1108, 1131, 1133, 1134, 1135, 1165, 1236, 1321, 1689, 1690, 2078 en 2082 van het Burgerlijk Wetboek;
- de artikelen 7, 8 en 9 van de hypotheekwet van 16 december 1851;
- voor zover als nodig het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid van de schuldeisers in samenloop waarvan artikel 8 van de hypotheekwet van 16 december 1851 een toepassing is.
Aangevochten beslissing |
De appelrechters verklaren in het bestreden arrest het hoger beroep van de eiseres ongegrond op grond van de beslissing dat de conventionele overdracht van schuldvordering tot zekerheid van de nakoming door de overdrager van zijn verplichtingen ten aanzien van de overnemer geldig is en kan worden tegengeworpen in geval van samenloop, die steunt op de volgende motieven:
“(De eiseres) stelt dat de overdracht van schuldvordering tot zekerheid van nakoming door (de zesde verweerster) van haar verplichtingen t.a.v. (de eerste verweerster) aan de andere partijen niet kan worden tegengeworpen.
Zij verwijst hiervoor naar het arrest van het Hof van Cassatie van 17 oktober 1996 (RW 1996-97, p. 1395), volgens hetwelk de buitenwettelijke zekerheidstelling niet tegenwerpelijk is in geval van samenloop.
Het Hof van Cassatie overweegt onder meer dat het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers en de artikelen 7, 8 en 9 van de hypotheekwet voorrang hebben op de artikelen 1165, 1134 en 1135 BW betreffende het contractenrecht in geval van samenloop.
Het cassatiearrest van 17 oktober 1996 is evenwel niet meer actueel voor de oplossing van het huidig geschil nu de wetgever met de faillissementswet van (8) augustus 1997 twee belangrijke vernieuwingen heeft ingevoerd met name:
- de tegenwerpelijkheid aan de boedel van de overeenkomsten afgesloten door de gefailleerde voor het faillissement (art. 46 Faill.W.),
- de tegenwerpelijkheid aan de boedel van het eigendomsvoorbehoud (art. 101 Faill.W.).
Alzo aanvaardt de wetgever met deze wijzigingen op ondubbelzinnige wijze dat conventionele waarborgmechanismen kunnen worden tegengeworpen in geval van samenloop.
In beginsel is de overdracht van schuldvordering tegenwerpelijk aan de boedel indien zij voor het faillissementsvonnis werd betekend (I. Verougstraete, Manuel de la faillite et du concordat, 1998, n° 527).
De curator moet gesloten overeenkomsten respecteren. Hij kan niet anders dan vaststellen dat in geval van overdracht de schuldvordering uit het vermogen is verdwenen.
In geval van bedrieglijke benadeling van de rechten van schuldeisers kan hij de overdracht van schuldvordering aanvechten met de pauliaanse vordering (D. Van Gerven, “Overdracht en inpandgeving van bestaande en toekomstige schuldvorderingen”, RW 2004-05, p. 528, randnr. 13).
In de huidige zaak wordt de bedrieglijke benadeling niet ingeroepen.
Samengevat, de verwijzing naar het cassatiearrest van 17 oktober 1996 is niet meer actueel.” (p. 11-12 van het bestreden arrest).
Grieven |
Overeenkomstig het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers, waarvan de artikelen 7, 8 en 9 van de hypotheekwet een toepassing zijn, zijn alle goederen van de schuldenaar het gemeenschappelijk onderpand van zijn schuldeisers, tenzij er tussen de schuldeisers wettige redenen van voorrang bestaan.
Dit beginsel en deze artikelen wijken noodzakelijkerwijze af van de artikelen 1165, 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek.
Dienovereenkomstig druist een overeenkomst die een zakelijke zekerheid stelt buiten de wettelijke regels om of die niet bij wet bepaald is, in tegen het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers.
Het bestreden arrest betrof een geval van samenloop, gelet op de concurrerende aanspraken op een schuldvordering ten aanzien van thans de tweede verweerder tussen, enerzijds, thans de eiseres, de beslaglegger op en overnemer van deze schuldvordering, en de vierde verweerders, de curatoren van het latere faillissement van de overdrager, thans de zesde verweerster, en, anderzijds, een andere overnemer van deze schuldvordering, thans de eerste verweerster, die deze vordering overnam tot zekerheid van de nakoming door de zesde verweerster van haar verplichtingen ten aanzien van de eerste verweerster.
Door te beslissen dat de conventionele overdracht van schuldvordering tot zekerheid van de nakoming door de overdrager, thans de zesde verweerster, van zijn verplichtingen ten aanzien van de overnemer, thans de eerste verweerster, geldig is en kan worden tegengeworpen in geval van samenloop, schenden de appelrechters alle als geschonden aangeduide wetsartikelen.
Tweede middel |
Geschonden wetsbepalingen |
- de artikelen 6, 1108, 1131, 1133, 1134, 1135, 1165, 1179, 1181, 1236, 1321, 1689, 1690, 2078, 2082 en 2279 van het Burgerlijk Wetboek;
- artikel 25 van de faillissementswet van 8 augustus 1997.
Aangevochten beslissing |
De appelrechters verklaren in het bestreden arrest het hoger beroep ongegrond op grond van de volgende motieven:
“Ten aanzien van de andere derden dan de gecedeerde schuldenaar, hier met name (de eiseres), beslagleggende schuldeiser, en (de vierde en vijfde verweerders), geldt artikel 1690, § 1, 1ste lid BW.
Deze bepaling luidt als volgt: 'De overdracht van schuldvordering kan worden ingeroepen tegen andere derden dan de gecedeerde schuldenaar door het sluiten van de overeenkomst van overdracht.'
Ook zonder voorafgaande kennisgeving aan de gecedeerde schuldenaar is de overdracht van schuldvordering tegenwerpelijk aan de latere beslaglegger zoals (de eiseres) en aan de curatoren van het latere faillissement. De schuldvordering is uit het vermogen van de overdrager (R.B. en haar man) verdwenen vanaf het sluiten van de overeenkomst van overdracht.
(...)
Samengevat, (de eiseres) kan niet ernstig betwisten dat de cessie van de schuldvorderingen tegenwerpelijk is aan haarzelf en aan (de tweede verweerder) overeenkomstig artikel 1690 BW.
In toepassing van artikel 1690 BW genieten de cessieovereenkomsten ten voordele van (de eerste verweerster) van 4 februari 1986, 6 april 1990 en 25 september 1992 voorrang op het latere bewarend beslag onder derden op 13 juni 2003 gelegd door (de eiseres) alsook op de latere cessieovereenkomst van 4 augustus 2003 ten voordele van (de eiseres).
Daarbij komt nog dat de faillietverklaring van (de zesde verweerster) op 10 november 2003 het beslag gelegd op verzoek van (de eiseres) doet ophouden (art. 25 Faill.W.), zodat (de tweede verweerder) als derde-beslagene met dit beslag geen rekening meer diende te houden.
Uit het voorgaande volgt dat de tegenvordering van (de eiseres) in vrijgave van de geconsigneerde gelden exclusief aan haar alsook in betaling van bepaalde interesten op het bedrag principieel ongegrond is ('Prior tempore potior iure').
Ook de tegenvordering van (de vierde en vijfde verweerders) in overmaking van de stopzettingsvergoeding exclusief aan hen is principieel ongegrond. Zoals reeds overwogen is de cessie van schuldvordering voldoende bepaalbaar en derhalve rechtsgeldig (zie titel 5).
(De vierde en vijfde verweerder) dienen de overdracht van schuldvordering te eerbiedigen (zie titel 6).
Samengevat, de rechten van de NV Landbouwkrediet primeren de rechten van de andere partijen in het geding.” (p. 14-15 van het bestreden arrest).
Grieven |
Eerste onderdeel |
Overeenkomstig artikel 1181 van het Burgerlijk Wetboek is een verbintenis onder een opschortende voorwaarde aangegaan, onder meer die welke afhangt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, waarbij deze verbintenis niet uitgevoerd kan worden dan nadat de gebeurtenis heeft plaatsgehad.
Hoewel overeenkomstig artikel 1179 van het Burgerlijk Wetboek de vervulde voorwaarde terugwerkt tot op de dag waarop de verbintenis is aangegaan, vermag deze terugwerkende kracht geen afbreuk te doen aan de voor het ogenblik van de vervulling verworven rechten van derden te goeder trouw, zoals een beslaglegger.
In het voorliggend geval waren de overdrachten van schuldvordering aan de eerste verweerster onderworpen aan de vervulling van een opschortende voorwaarde, nu deze overdrachten volgens de kredietakten “slechts (...) uitwerking hebben indien de kredietnemers in gebreke blijven de eisbaar geworden bedragen te betalen in uitvoering der verbintenissen gedekt door (de kredietakten)”.
Aangezien deze voorwaarde pas vervuld was met de opzegging van de kredieten door de eerste verweerster op 5 september 2003, terwijl de eiseres reeds op 13 juni 2003 bewarend beslag onder derden had gelegd op de betroffen schuldvordering en terwijl de vijfde (zesde) verweerster reeds op 4 augustus 2003 deze schuldvordering had overgedragen aan de eiseres, vermocht deze vervulling geen afbreuk te doen aan de eerder verworven rechten van de eiseres.
Aangezien het latere faillissement van de zesde verweerster niet tot gevolg heeft dat de opzegging van de kredieten door de eerste verweerster retroactief toch afbreuk zou kunnen doen aan de eerder verworven rechten van de eiseres.
Bijgevolg beslisten de appelrechters met miskenning van alle als geschonden aangeduide wetsartikelen dat de overgedragen schuldvordering reeds vanaf het sluiten van de overeenkomst van overdracht uit het vermogen van de overdragers was verdwenen en tegenwerpelijk was aan de eiseres.
Tweede onderdeel |
Overeenkomstig artikel 1690, § 1, 1ste lid van het Burgerlijk Wetboek kan de overdracht van schuldvordering worden ingeroepen tegen andere derden dan de gecedeerde schuldenaar door het sluiten van de overeenkomst van overdracht. Indien de overdrager dezelfde rechten aan verscheidene overnemers overdraagt, wordt overeenkomstig artikel 1690, § 1, 3de lid van het Burgerlijk Wetboek de voorkeur gegeven aan hij die er zich te goeder trouw op kan beroepen als eerste de overdracht aan de schuldenaar ter kennis te hebben gebracht of als eerste de erkenning van de overdracht door de schuldenaar te hebben bekomen.
Het begrip 'overdracht' in artikel 1690, § 1, 3de lid van het Burgerlijk Wetboek verwijst naar elke uitoefening van concurrerende verhaalsrechten op een schuldvordering met een zakelijke werking.
Bijgevolg moet, in geval van conflict tussen enerzijds de beslaglegger op een schuldvordering, thans eiseres, en anderzijds de overnemer van deze schuldvordering, thans de eerste verweerster, die de overdracht van schuldvordering voor het beslag heeft bedongen maar waarvan de overdacht pas daarna aan de schuldenaar ter kennis werd gebracht of door hem werd erkend, de voorkeur worden gegeven aan de beslaglegger.
Door te beslissen dat de overdracht van schuldvordering aan de eerste verweerster, zelfs zonder de voorafgaande kennisgeving ervan aan, of erkenning door, de gecedeerde schuldenaar, thans de tweede verweerder, tegenwerpelijk is aan de beslaglegger, thans de eiseres, schenden de appelrechters alle als geschonden aangeduide wetsartikelen.
III. | Beslissing van het Hof |
Beoordeling |
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in zoverre gericht tegen de Vlaamse Gemeenschap, derde verweerder |
1. De derde verweerster werpt op dat de eiseres geen kritiek heeft tegen de beslissing van de appelrechters die oordelen dat de vorderingen in zoverre gericht tegen de Vlaamse Gemeenschap ongegrond waren. Zij voert aan dat het cassatieberoep niet ontvankelijk is bij gebrek aan belang.
2. De eiseres heeft geen grieven ten aanzien van de Vlaamse Gemeenschap.
Het cassatieberoep is in zoverre niet ontvankelijk.
Grond van niet-ontvankelijkheid van het middel |
3. Anders dan de tweede verweerder opwerpt geeft het middel aan hoe en waardoor het bestreden arrest de als geschonden aangewezen wetsbepalingen schendt.
De grond van niet-ontvankelijkheid kan niet worden aangenomen.
Eerste middel |
4. Het beginsel van de gelijkheid van de schuldeisers en de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet wijken noodzakelijkerwijze af van de artikelen 1165, 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek, zodat een niet bij de wet bepaald zakelijk zekerheidsrecht niet aan de schuldeisers in de samenloop kan worden tegengeworpen.
5. Een overeenkomst waarbij een schuldvordering tot zekerheid wordt overgedragen kan derhalve ten aanzien van de schuldeisers in de samenloop nooit meer opleveren dan een pandrecht op deze schuldvordering zodat de overnemer van de schuldvordering niet meer rechten kan uitoefenen dan deze waarover een pandhouder beschikt.
6. De appelrechters stellen vast dat de zesde verweerster haar schuldvordering op de tweede verweerder heeft overgedragen aan de eerste verweerster tot zekerheid van haar schulden en oordelen dat deze zekerheidsoverdracht tot gevolg heeft dat deze schuldvordering uit het vermogen van de zesde verweerster is verdwenen en dat, na haar faillissement, deze overdracht tegenwerpelijk is aan de faillissementsboedel.
Door aldus aan de eerste verweerster meer rechten toe te kennen dan deze waarover een pandhouder van de schuldvordering zou beschikken, verantwoorden de appelrechters hun beslissing niet naar recht.
Het middel is gegrond.
Dictum
HET HOF,
Verwerpt het cassatieberoep in zoverre het gericht is tegen de derde verweerster.
Vernietigt het bestreden arrest.
Beveelt dat van dit arrest melding wordt gemaakt op de kant van het vernietigde arrest.
Laat de kosten van haar cassatieberoep, gericht tegen de derde verweerster ten laste van de eiseres.
Houdt de overige kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Gent.
De kosten zijn begroot op de som van 931,94 EUR jegens de eisende partij, op de som van 183,86 EUR jegens de verwerende partij sub 1 en op de som van 314,74 EUR jegens de verwerende partijen sub 2 en 3.
(…)