Hof van beroep Antwerpen 5 oktober 2009(tussenarrest) en 9 mei 2011 (eindarrest)
SCHIP EN SCHEEPVAART
Hulp en berging - Bergloon betaald door lading - Regresvordering tegen zeevervoerder - Vordering onder cognossement - Vorderingsrecht
|
Zaak: nr. 2008/AR/1841 |
Omwille van motorproblemen werd het ms. 'Moa' ten anker gelegd in het Schaar van Ouden Doel. Bij het keren van het tij ging het schip door zijn anker, waardoor het met het achterschip aan de grond liep en door sleepboten vlotgetrokken moest worden. Een deel van het hulp- en bergloon werd betaald door (de verzekeraars van) de ladingbelanghebbenden.
Aangezien de ladingbelanghebbenden meenden dat een onzeewaardigheid van het schip aan de oorsprong lag van de motorproblemen en de stranding stelden zij vervolgens een vordering in tegen de zeevervoerder teneinde terugbetaling te bekomen van het loon dat de ladingbelanghebbenden aan de bergers hadden betaald.
Het hof oordeelt dat een dergelijke vordering weliswaar geen schade aan of verlies van de lading betreft, maar niettemin een averijvordering is onder het cognossement, en dat het recht om deze vordering in te stellen toekomt aan de partij die houder was van het cognossement op het ogenblik dat de bergingsactiviteiten werden verricht. Wie de uiteindelijke eigenaar of bestemmeling van de goederen was, is niet relevant voor het bepalen van het vorderingsrecht.
De eisende partijen dienen derhalve aan te tonen dat de vordering tot vergoeding van het betaalde bergloon ingesteld wordt door de partijen die op het ogenblik van de berging houder waren van de cognossementen, of door verzekeraars gesubrogeerd in de rechten van deze houders op het ogenblik van de berging. Aantonen door wie de cognossementen ter eindbestemming werden aangeboden volstaat ter zake niet, omdat daarmee nog niet aangetoond is wie op het ogenblik van de berging houder was van de cognossementen.
Aangezien de eisende partijen dit vereiste bewijs in casu niet konden leveren, werd de vordering afgewezen.