Hof van beroep Antwerpen 25 februari 2010
FAILLISSEMENT
Beheer van het faillissement - Dading - Rechtsmiddel aandeelhouder
Door het faillissement wordt het beheer van het vermogen van de gefailleerde aan hemzelf of zijn organen onttrokken en exclusief toegewezen aan de curator, wiens algemene opdracht erin bestaat de activa van de gefailleerde te gelde te maken en het opgebrachte geld te verdelen. Deze opdracht houdt in dat het tot het exclusief beheer van de curator behoort de rechtsgedingen te voeren en, wanneer de curator namens de boedel in rechte optreedt, oefent hij de rechten van alle schuldeisers uit. Daaruit volgt dat, mits machtiging van de rechter-commissaris en in voorkomend geval homologatie door de rechtbank van koophandel, het evenzeer tot de exclusieve macht van de curator behoort rechtsgedingen door middel van een dading te beslechten.
Een persoon die verklaart aandeelhouder te zijn of minstens een financieel belang te hebben bij de wedersamenstelling of het behoud van het vermogen van de faillietverklaarde vennootschappen en zich om die reden tegen de homologatie verzet, heeft geen hoedanigheid om tussen te komen in de homologatieprocedure.
|
FAILLITE
Administration de la faillite - Transaction - Voie de recours de l'actionnaire
Suite à la faillite, la gestion du patrimoine du failli est retirée à ce dernier ou à ses organes et confiée exclusivement au curateur, dont la mission générale consiste à réaliser les actifs du failli et à en répartir le produit. Cette mission implique qu'il appartient à la gestion exclusive du curateur d'intenter des actions et que, lorsque le curateur agit en justice au nom de la masse, il exerce les droits de tous les créanciers. Il en résulte que, moyennant l'autorisation du juge-commissaire et le cas échéant l'homologation du tribunal de commerce, il relève tout autant du pouvoir exclusif du curateur de régler l'issue de procédures judiciaires au moyen d'une transaction.
Une personne déclarant être actionnaire ou à tout le moins avoir un intérêt financier dans la recomposition ou la conservation du patrimoine de la société déclarée en faillite et qui, pour cette raison, s'oppose à l'homologation, n'a pas qualité pour intervenir dans la procédure d'homologation.
|
H.S. / Mrs. L.O., R.V., C.K. en Y.M., curatoren van de NV S. Groep, NV Waterleau Global Water Technology, e.a. en NV KBC Bank, e.a.
Zet.: E. Hulpiau (voorzitter), E. Lemmens en J. Embrechts (raadheren) |
Pl.: Mrs. I. De Haes loco M. Van Passel en G. Glas, Ph. Malherbe en J. De Lat |
1. | Antecedenten - Procedure |
Het voorwerp van de door partijen ingestelde vorderingen en de daaraan ten grondslag liggende feiten werden uiteengezet in het bestreden vonnis d.d. 2 juni 2008 van de rechtbank van koophandel te Mechelen en het hof verwijst daar naar.
De eerste rechter verklaarde de vrijwillige tussenkomst van H.S. bij gebrek aan belang en hoedanigheid onontvankelijk en homologeerde de door de curators gesloten dading, nu deze in het belang van de failliete boedel en haar schuldeisers geoordeeld werd.
De door partijen Waterleau & Co (zoals deze door H.S. aangeduid worden in hoger beroep) tegen H.S. ingestelde tegenvordering tot betaling van een schadevergoeding van 2.500 EUR uit hoofde van het beweerd tergend of roekeloos karakter van diens verzet, werd ongegrond verklaard en de rechtsplegingsvergoedingen werden gecompenseerd.
H.S. heeft bij een ter griffie van het hof op 5 januari 2009 neergelegd verzoekschrift hoger beroep ingesteld en besluit zoals in eerste aanleg tot de ontvankelijkheid en gegrondheid van zijn verzet (tegen de door de curators verzochte homologatie van een dading).
Alle geïntimeerden besluiten tot de ongegrondheid van het hoger beroep.
Waterleau & Co vordert bij incidenteel beroep de gegrondverklaring van haar tegenvordering tot betaling van een schadevergoeding van 2.500 EUR en vordert tevens uit hoofde van het beweerd tergend of roekeloos karakter van het hoger beroep een bijkomende schadevergoeding van 2.500 EUR alsmede de veroordeling van H.S. tot betaling van een rechtsplegingsvergoeding in eerste aanleg van 1.200 EUR en een rechtsplegingsvergoeding van 2.500 EUR in hoger beroep.
Op de terechtzitting van 14 januari 2010 heeft het hof aan partijen de vraag gesteld of H.S. als derde de vereiste hoedanigheid heeft om zich te verzetten tegen de door de curators gewenste homologatie van de dadingen en partijen hebben hun standpunt daaromtrent ter zitting toegelicht.
2. | Beoordeling |
2.1. De verwijzing in het bestreden vonnis naar een vonnis d.d. 10 januari 2008 van de rechtbank van koophandel te Mechelen wordt door het hof niet bijgetreden, nu dit vonnis gewijzigd werd ingevolge een arrest d.d. 24 april 2009 van deze kamer in het hof van beroep te Antwerpen.
2.2. De heer H.S. verzet zich tegen de homologatie van dadingen, die door de curator werden afgesloten en waarmee gedingen, die tussen de gefailleerde en de wederpartijen hangend waren, werden beëindigd. De heer H.S. voert aan dat hij persoonlijk gedupeerde is van de waardevermindering die de aandelen in de gefailleerde vennootschappen zouden leiden omwille van het voorgehouden gevolg van de dading waardoor belangrijke vermogensbestanddelen van de gefailleerde vennootschappen (SBTW, SBTSA en SBTG) deels verloren gaan (of niet gerealiseerd worden).
Door het faillissement wordt het beheer van het vermogen van de gefailleerde aan hemzelf of zijn organen onttrokken en exclusief toegewezen aan de curator, wiens algemene opdracht erin bestaat de activa van de gefailleerde te gelde te maken en het opgebrachte geld te verdelen.
Deze opdracht houdt in dat het tot het exclusief beheer van de curator behoort de rechtsgedingen te voeren en, wanneer de curator namens de boedel in rechte optreedt, oefent hij de rechten van alle schuldeisers uit. Daaruit volgt dat, mits machtiging van de rechter-commissaris en in voorkomend geval homologatie door de rechtbank van koophandel, het evenzeer tot de exclusieve macht van de curator behoort rechtsgedingen door middel van een dading te beslechten.
De heer H.S., die verklaart aandeelhouder te zijn of minstens een financieel belang te hebben bij de wedersamenstelling of het behoud van het vermogen van de faillietverklaarde vennootschappen en zich om die reden tegen de homologatie verzet, heeft geen hoedanigheid om tussen te komen in de homologatieprocedure. Het hof wijst er in dit verband op dat de heer H.S. vóór zijn vrijwillige tussenkomst in de procedure van homologatie van de dading nooit in eigen naam opgeroepen werd. In tegenstelling tot hetgeen de heer H.S. beweert, overleggen de curators en W. & Co wel stukken waaruit blijkt dat hij voorzitter van de raad van bestuur van de gefailleerde vennootschappen was.
2.3. De heer H.S. stelt ook nog wel dat het faillissement van de vennootschappen medeoorzaak zou zijn van de waardevermindering van deze aandelen, doch deze bewering is irrelevant voor de beoordeling van het belang en de hoedanigheid die H.S. dient te hebben om zich te kunnen verzetten tegen de door de curators gewenste dading nu dit een verrichting is van beheer van de boedel die plaatsvindt nadat de faillissementen reeds zijn uitgesproken.
2.4. Het enkele feit dat H.S. in de dadingen die het voorwerp uitmaken van de procedures die in hoger beroep gekend zijn onder AR 23-2009 en AR 24-2009 samen met 10 andere personen vermeld werd als persoon die tot deze dading mocht toetreden (hetgeen H.S. niet gedaan heeft) irrelevant is bij de beoordeling van de vraag of H.S. op grond van de door hem ingeroepen feiten belang en hoedanigheid heeft om zich (door zijn vrijwillige tussenkomst) tegen de door de curators gewenste dading(en) te verzetten. Anders dan H.S. in hoger beroep beweert, heeft de eerste rechter niet beslist dat “...enkel degene die partij zou zijn bij de dading belang zou kunnen hebben in het kader van de homologatieprocedure”.
2.5. Dat de curators op grond van beweerde kennelijk grove fouten van H.S. als bestuurder van deze vennootschappen een rechtsvordering hebben ingesteld om een deel van het passief van deze vennootschappen ten laste van H.S. te laten leggen (hetgeen H.S. in conclusie stelt) is irrelevant voor de beoordeling van de rechtsvraag of H.S. het vereiste rechtsgeldig belang en hoedanigheid heeft om zich tegen de door de curators gewenste dading(en) te verzetten, daar bij de behandeling van deze vordering in bestuurdersaansprakelijkheid het passief van de vennootschappen zal vastgesteld zijn in functie van het rechtsgeldig gevoerd vereffeningsbewind van de curators en waarvan de gewezen bestuurder (behoudens een eventueel tegen de curators in te stellen aansprakelijkheidsvordering) de gevolgen zal dienen te ondergaan.
Op grond van de hoger uiteengezette motieven besluit het hof dat het door H.S. ingesteld verzet niet kan toegelaten worden.
2.6. Ook het hof oordeelt op grond van de door de eerste rechter uiteengezette motieven dat het door H.S. ingesteld verzet niet tergend of roekeloos was, nu hij zich toen nog omtrent de juiste omvang van zijn rechten kon vergist hebben.
Ook het hoger beroep is niet tergend of roekeloos en er is geen reden om af te wijken van de basisrechtsplegingsvergoeding.
3. H.S. dient, gelet op zijn ongelijk, de kosten in beide aanleggen te betalen.
Om deze redenen
Het hof
Rechtsprekende op tegenspraak;
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935;
Verklaart het hoger beroep ongegrond;
Veroordeelt H.S. tot betaling van de kosten in beide aanleggen, voor de curators vastgesteld op 1.200 EUR (basisrechtsplegingsvergoeding eerste aanleg) + 1.200 EUR (basisrechtsplegingsvergoeding hoger beroep) = 2.400 EUR, voor partij 'Waterleau & Co' vastgesteld op 1.200 EUR (basisrechtsplegingsvergoeding eerste aanleg) + 1.200 EUR
(basisrechtsplegingsvergoeding hoger beroep) = 2.400 EUR en voor de zogenaamde banken pool (alle banken) vastgesteld op 1.200 EUR (basisrechtsplegingsvergoeding eerste aanleg) + 1.200 EUR (basisrechtsplegingsvergoeding hoger beroep) = 2.400 EUR.
(…)