Article

STRAFVORDERING – Verval van de strafvordering – Minnelijke schikking, R.D.C.-T.B.H., 2011/5, p. 504

STRAFVORDERING

Verval van de strafvordering - Minnelijke schikking

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl.St. Kamer, 1208/016

Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek, Parl. St. Senaat, 5-893/1.

De wetgever staat op het punt om het systeem van het “verval van de strafvordering tegen de betaling van een geldsom”, ook wel genoemd de 'minnelijke schikking', grondig te hervormen. Een wetsontwerp in die zin werd aangenomen door de Kamer en de Senaat. Bij de behandeling ervan in de Senaat werden evenwel meteen enkele bijkomende wijzigingen voorgesteld in een nieuw wetsvoorstel (Parl. St. Senaat, 5-893/1), dat inmiddels door de Senaat en de bevoegde Kamercommissie werd aangenomen. Beide wetgevende initiatieven voorzien in enkele fundamentele wijzigingen ten opzichte van het bestaande systeem, waarbij vooral de rol van het openbaar ministerie van belang zal worden.

Het nieuwe art. 216bis, § 1, eerste alinea Sv. zal voorzien dat een minnelijke schikking enkel nog maar kunnen worden voorgesteld indien de procureur des Konings “meent dat een feit niet van aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf, desgevallend met inbegrip van de verbeurdverklaring, en dat het geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit”. De bij wet op het feit bepaalde maximumstraf (voorheen maximum 5 jaar) zal voortaan dus geen belang meer hebben, er wordt enkel gekeken naar de bestraffing die in concreto aangewezen lijkt. De minnelijke schikking wordt wel voorbehouden voor overtredingen, wanbedrijven of correctionaliseerbare misdaden. Andere misdrijven en misdrijven waaromtrent, bij toepassing van artikel 263 van de Algemene Wet op Douane en Accijnzen, kan worden getransigeerd, vallen daarentegen buiten het toepassingsgebied van de nieuwe wet. Nieuw is ook dat de procureur de precieze feiten waarvoor hij de betaling voorstelt, 'in tijd en ruimte' moet omschrijven. Daarnaast, en dit is fundamenteel, zal een minnelijke schikking voortaan in elke stand van de procedure kunnen worden voorgesteld, ook indien reeds een gerechtelijk onderzoek werd opgestart, en zelfs wanneer de zaak voor de correctionele rechtbank of het hof van beroep hangt. Nieuw is ook dat 'de bevoegde rechter' op vordering van de procureur des Konings, en na te hebben vastgesteld dat voldaan is aan de formele toepassingsvoorwaarden van het nieuwe artikel 216bis, § 1, eerste alinea Sv. (te vorderen straf onder de twee jaar, geen zware aantasting van de lichamelijke integriteit), dat de dader de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en dat het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed, het verval van de strafvordering vaststelt ten aanzien van de dader. Het maximumbedrag van de te betalen geldboete blijft nog steeds beperkt tot het door de wet op het feit gestelde bedrag, maar het openbaar ministerie krijgt voortaan de mogelijkheid om niet enkel te vragen dat de verdachte afstand doet van de goederen, maar ook van de vermogensvoordelen waarop een eventuele verbeurdverklaring zou kunnen staan. Vooral bij vermogensrechtelijke misdrijven zal deze laatste toevoeging een zeer grote impact kunnen hebben op de 'prijs' van de minnelijke schikking. Net zoals voorheen dient ook de aan het slachtoffer veroorzaakte schade integraal vergoed te zijn, minstens dient de dader schriftelijk zijn burgerlijke aansprakelijkheid te hebben erkend. Specifiek voor wat betreft fiscale en sociale misdrijven, is voorzien dat de minnelijke schikking slechts mogelijk is nadat de verschuldigde belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, zijn betaald, en de bevoegde administratie daarmee heeft ingestemd. Indien de verdachte akkoord gaat met de door het openbaar ministerie gestelde voorwaarden, wordt door dit laatste een proces-verbaal opgesteld, waarin één en ander wordt vastgelegd. Indien de betrokken partijen uiteindelijk geen akkoord vinden, bepaalt het wetsontwerp uitdrukkelijk dat alle opgestelde documenten en uitgewisselde mededelingen vertrouwelijk zijn, en niet ten laste van de dader kunnen worden aangewend.