Article

Actualité : Rechtbank van koophandel Brussel (23ste k. buitengewoon), 26/01/2011, R.D.C.-T.B.H., 2011/5, p. 500

Rechtbank van koophandel Brussel (23ste k. buitengewoon)26 januari 2011

INSOLVENTIE
Faillissement - Gevolgen - Verbintenissen
Zaak: nr. A/09/11477

De gefailleerde vennootschap had verschillende leasingovereenkomsten ondertekend voor bedrijfs- en personenvoertuigen. Zeven dagen na het faillissement mocht de curator van een derde partij, in casu verweerster, een voorstel ontvangen tot overname van het desbetreffende rollend materieel tegen betaling aan de curatele van een door verweerster zelf bepaalde vergoeding. Ook de leasingmaatschappij ging akkoord met deze overname en regelde een en ander onderling met de curatele. De curator ging daarop over tot facturatie aan verweerster van de vergoedingen die zij zelf terzake had voorgesteld.

Voormelde facturen bleven onbetwist doch ook onbetaald, reden waarom de curator zich genoodzaakt zag over te gaan tot dagvaarding. In de procedure werpt verweerster op dat de overdracht van de leasingovereenkomsten niet zeker is omdat er mogelijk rechten bestaan in hoofden van derden (de verhuurder van het pand) en omdat de geëigende faillissementsprocedure niet zou zijn nageleefd. Zo zou de rechter-commissaris zijn toelating niet hebben gegeven voor de transactie. Verweerster verwijst daarbij naar artikel 75 van de faillissementswet.

Volgens artikel 75 van de faillissementswet gaat de curator over tot de vereffening van het faillissement vanaf de neerlegging van het eerste proces-verbaal van de schuldvorderingen. Met andere woorden rijst dan ook de vraag of de curator een dergelijke overdracht van overeenkomst heeft kunnen realiseren voor het opmaken van het PV en dit zonder de machtiging/toelating van de rechter-commissaris.

Naar de mening van de rechtbank heeft de curator alleen meegewerkt aan het mogelijk maken dat verweerster in de plaats zou komen van de gefailleerde vennootschap in de lopende leasingovereenkomst zodat de gefailleerde uit voornoemde leasingovereenkomsten zou treden zonder dat het faillissement ook gehouden zou zijn tot een eventuele verbrekingsvergoeding. Als zodanig gaat het dan ook niet om een verkoop van actief van de failliete boedel, het gaat om een overeenkomst waarbij de curator meewerkt aan een constructie waarbij contracten op een voor de gefailleerde zo voordelig mogelijke wijze worden stopgezet.

In wezen gaat het volgens de rechtbank dan ook om een toepassing van artikel 46 van de faillissementswet. De curator moet immers vanaf zijn aanstelling zo snel als mogelijk beslissen of de lopende overeenkomsten (in casu de bewuste leasingovereenkomst) moeten worden verdergezet of dat ze moeten worden verbroken. Artikel 46 van de faillissementswet voorziet niet in een machtiging van de rechter-commissaris en bovendien moet worden vastgesteld dat de rechter-commissaris zich blijkbaar niet verzet heeft tegen deze handelswijze ondanks het feit dat hij hiervan op de hoogte moet zijn geweest. Om die reden besluit de rechtbank dat het verweer ter zake niet kan worden gevolgd.