Article

Hof van Cassatie, 08/09/2008, R.D.C.-T.B.H., 2011/5

Hof van Cassatie 8 september 2008

Ratiopharm Belgium NV en Ratiopharm GmbH / MSD Overseas Manufacturing Company en Merck Sharp & Dohme BV

Zet.: I. Verougstraete (voorzitter), E. Waûters (afdelingsvoorzitter), E. Stassijns, B. Deconinck en K. Mestdagh (raadsheren)
O.M.: R. Mortier (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. L. De Gryse en P. Lefèbvre
I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 15 januari 2007 gewezen door het hof van beroep te Brussel.

De zaak is bij beschikking van de eerste voorzitter van 23 juni 2008 verwezen naar de derde kamer.

Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Ria Mortier heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddel

De eiseressen voeren in hun verzoekschrift een middel aan.

Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste onderdeel

1. De appelrechters verwerpen en beantwoorden het in het onderdeel bedoelde verweer met de overwegingen in randnummers 16 tot 21. Zij benadrukken, enerzijds, dat het octrooi, op basis waarvan het kwestieuze ABC is verleend, aan andere geldigheidsvereisten is onderworpen dan deze die gelden in de huidige wetgeving van andere Europese staten zodat de nietigverklaring in andere staten niet toelaat de ogenschijnlijke geldigheid te ontzeggen aan het octrooi. Zij overwegen anderzijds, dat deze ogenschijnlijke geldigheid ook af te leiden valt uit het feit dat de procedure tot nietigverklaring door de eiseressen pas is ingesteld meer dan 22 jaar nadat het basisoctrooi werd verleend.

Het onderdeel berust op een verkeerde lezing en mist feitelijke grondslag.

Tweede onderdeel

2. Als de zaak spoedeisend is, kan de rechter in kort geding maatregelen tot bewaring van recht bevelen, indien er een schijn van rechten is die het nemen van een beslissing verantwoordt. Hij mag hierbij geen declaratoir van rechten doen, noch de rechtspositie van de partijen definitief regelen.

Hij beoordeelt onaantastbaar, binnen de grenzen van de redelijkheid, of de schijn voldoende is om zijn beslissing te verantwoorden.

Het bestreden arrest oordeelt:

- bij gebrek aan identiteit tussen de nationale octrooien en aan harmonisatie op wetgevend vlak, zijn de verschillende buitenlandse beslissingen die per definitie niet eenduidig zijn en elk hun eigenheid hebben, niet van aard om de ogenschijnlijke geldigheid te ontzeggen;

- omwille van het feit dat er interferentie bestaat tussen het ruimere basisoctrooi, waarvan de geldigheid verstreken is, en het beperktere ABC, ligt het niet voor de hand wat de gevolgen voor de geldigheid van het beperkte ABC zouden zijn van de beweerde ongeldigheid van één of meer conclusies van het basisoctrooi;

- de geldigheid van het octrooi BE'453 is verstreken en de procedure tot nietigverklaring door eiseressen is slechts ingesteld 22 jaar na het verlenen van het octrooi.

De appelrechters gaan zodoende niet voorbij aan de betwisting die door de eiseressen was opgeworpen maar geven gemotiveerd aan, na een onderzoek dat aan de maatstaven van het kort geding beantwoordt, waarom het verweer van de eiseressen moet worden verworpen.

3. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Derde onderdeel

4. De in het onderdeel bedoelde overweging moet in verband gebracht worden met de overwegingen in randnummer 16 van het arrest, die verwijzen naar het feit dat het octrooi werd verleend zonder vooronderzoek.

Anders dan de eiseressen aanvoeren, staaft deze overweging niet de ogenschijnlijke geldigheid van het octrooi en het daarop gesteunde ABC, maar betreft zij de beslissing dat het onderzoek naar de geldigheid van deze rechten dat de eiseressen vragen, buiten de grenzen van de bevoegdheid van de kortgedingrechter valt.

Het onderdeel berust op een onjuiste lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag.

Vierde onderdeel

5. Het is niet tegenstrijdig, enerzijds, de datum van de eerste buitenlandse beslissing als aanwijzing voor de geldigheid te gebruiken en, anderzijds, te beslissen dat de buitenlandse beslissingen, omwille van hun inhoud, niet van aard zijn om toe te laten de ogenschijnlijke geldigheid te ontzeggen.

Het onderdeel berust, in zoverre, op een onjuiste lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag.

6. Verder aanvaarden de appelrechters, anders dan de eiseressen aanvoeren, het verweer aangaande de data-exclusiviteit niet, maar verwerpen zij dit met de overweging “dit verklaart nog niet waarom (de eiseressen) dan toch nog twee jaar hebben gewacht met het aanvechten van de geldigheid van de octrooirechten in België”.

Het onderdeel berust, in zoverre, op een onjuiste lezing van het arrest en mist feitelijke grondslag.

7. Voor het overige dienden de appelrechters niet meer te antwoorden op de overige verweermiddelen van de eiseressen, die, gelet op de hierboven vermelde beslissing, niet meer dienstig waren.

Dictum

HET HOF,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseressen in de kosten.

De kosten zijn begroot op de som van 773,48 EUR jegens de eisende partijen en op de som van 163,10 EUR jegens de verwerende partijen.