Hof van Cassatie 9 december 2010
BESLOTEN VENNOOTSCHAP MET BEPERKTE AANSPRAKELIJKHEID
Geschillen
|
Zaak: nr. C.08.0441.F |
De aangevochten beslissing van het hof van beroep te Brussel handelde over een vordering tot uitsluiting op basis van artikel 334 W.Venn. Een van de klassieke vragen in een procedure tot uitsluiting betreft het ogenblik waarop de prijs moet worden bepaald. Volgens het hof van beroep te Brussel dient de rechter de waarde te bepalen op het ogenblik dat hij uitspraak doet. In casu was het hof van beroep van oordeel dat de waardebepaling diende te gebeuren op basis van de meest recente jaarrekeningen of interimrekeningen op het ogenblik dat de bevoegde rechter uitspraak doet over de eigendomsoverdracht. Aangezien de voorzitter van de rechtbank van koophandel zich over de zaak had uitgesproken op 13 februari 2004, konden de rekeningen per 31 december 2003 worden gebruikt. Feiten die zich nadien hadden voorgedaan, moesten volgens het hof van beroep buiten beschouwing worden gelaten. Dit laatste werd betwist door de uitgesloten vennoot. Op 31 december 2003 was het eigen vermogen van de betrokken BVBA negatief, maar de situatie was in de eerste helft van 2004 sterk verbeterd, vooral door het toedoen van de vennoot die de aandelen had overgenomen zo bleek. Het hof van beroep oordeelde dat er voor de waardering geen rekening mag worden gehouden met deze verbeterde situatie aangezien de kiemen ervan op 31 december 2003 nog niet aanwezig waren. Bovendien slaagde de uitgesloten vennoot er volgens het hof van beroep niet in om aan te tonen dat er andere elementen aan de oorzaak lagen van de verbeterde financiële situatie dan de inspanningen van de overnemende vennoot.
Het Hof van Cassatie verbreekt het arrest van het hof van beroep. Het Hof van Cassatie stelt dat de waardebepaling moet gebeuren op het ogenblik van de aandelenoverdracht zoals opgelegd door de rechter. De waardebepaling moet gebeuren in een perspectief van continuïteit. Zonder dat er rekening mag worden gehouden met het feit dat de handelingen van de betrokken partijen een gevolg hebben gehad op de situatie die heeft geleid tot het instellen van de vordering tot uitsluiting of op het herstel van de vennootschap nadien.