Grondwettelijk Hof 13 januari 2011
VERJARING (BURGERLIJK RECHT)
Bijzondere verjaringen - 5 jaar - Periodieke schulden
|
Zaak: nr. 6/2011 |
Artikel 2277 BW bepaalt dat termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten, die van uitkeringen tot levensonderhoud, huren van huizen en pachten van landeigendommen, interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al wat betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen door verloop van vijf jaren verjaren. Aan het Grondwettelijk Hof werd de prejudiciële vraag gesteld of artikel 2277 BW het gelijkheidsbeginsel schendt indien het zo wordt geïnterpreteerd dat het niet van toepassing is op de vordering tot bijdrage in de gemeenschappelijke lasten (onder meer kosten voor waterverbruik en verwarming) van een mede-eigendom van een gebouw. Het Grondwettelijk Hof antwoordde bevestigend. Het doel van artikel 2277 BW bestaat erin de schuldeiser tot zorgvuldigheid aan te zetten en tegelijk de schuldenaar te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden over een te lange periode. Of de schuldvordering het karakter heeft van kapitaalschuld of van inkomsten is irrelevant in het licht van dit doel. Het Hof stelt vast dat de schulden met betrekking tot de gemeenschappelijke lasten van een mede-eigendom gelijkenissen vertonen met de schulden die zijn opgesomd in artikel 2277 BW. Zij zijn periodiek en het bedrag ervan neemt toe na verloop van tijd, zodat zij op termijn een dermate grote kapitaalschuld kunnen worden dat zij de schuldenaar kunnen ruïneren. De verkorte verjaringstermijn ontnemen aan deze schulden zou dus het gelijkheidsbeginsel schenden. Eerder had het Grondwettelijk Hof in dezelfde zin geoordeeld met betrekking tot facturen voor waterverbruik (GwH 19 januari 2005, TBBR 2005, 32) of mobiele telefonie (GwH 17 januari 2007, RW 2007-08, 1711). Het Grondwettelijk Hof merkt trouwens op dat de in de prejudiciële vraag voorgestelde interpretatie van artikel 2277 BW zich niet opdringt, nu dit artikel niet uitsluit dat het wordt toegepast op de periodieke schulden in verband met de gemeenschappelijke lasten van een mede-eigendom van een gebouw, in zoverre zij erdoor worden gekenmerkt dat ze toenemen met de tijd.