Article

Hof van beroep Brussel, 10/11/2009, R.D.C.-T.B.H., 2011/2, p. 151-153

Hof van beroep Brussel 10 november 2009

VERZEKERING
Algemeen - Luchtvaartverzekering - Sportvliegtuig - Persoonlijke ongevallenverzekering - Toepasselijke wet - Wet 11 juni 1874
De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is niet van toepassing op luchtvaartverzekeringen ongeacht of deze zaakschadeverzekeringen dan wel aansprakelijkheidsverzekeringen of persoonsverzekeringen zijn. Deze verzekeringen blijven beheerst door de verzekeringswet van 11 juni 1874 in de mate dat er niet van afgeweken wordt door bijzondere wetten.
ASSURANCE
Généralité - Assurance aviation - Avion de tourisme - Assurance personnelle contre les accidents - Loi applicable - Loi du 11 juin 1874
La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre n'est pas d'application sur les assurances aviation indépendamment que celles-ci soient des assurances de choses, des assurances responsabilité ou des assurances de personnes. Ces assurances restent régies par la loi du 11 juin 1874 sur les assurances dans la mesure où il n'y est pas dérogé par des lois particulières.

L.N. / G.N., NV Aviabel e.a.

Zet.: A. De Preester (voorzitter), M. Bosmans en M. Debaere (raadsheren)
Pl.: Mrs. Paklons loco A. Van Deun en Bosmans loco A. Van Droogenbroeck en M. Godfroid, E. De Loose en J. De Boeck loco J.P. Westerlinck
1. Voorgaande
1.1. Verzoekschrift tot hoger beroep

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het hof op 10 december 2007, heeft L.N. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg te Brussel op 12 oktober 2007.

Het vonnis werd niet betekend, het hoger beroep is regelmatig naar vorm en termijn.

1.2. Korte samenvatting van de feiten

1.2.1.

Op 24 september 1997, omstreeks 18u05, is te Wichelen een vliegtuig van het type Bellanca Super Viking, geregistreerd in de Verenigde Staten onder het nummer N28158, neergestort en volledig uitgebrand.

Beide inzittenden, de piloot, de heer E.D.B., en de passagier, de heer T.P., zijn bij dit ongeval om het leven gekomen.

1.2.2.

L.N., huidige appellant op hoofdberoep, was samen met wijlen de heer E.D.B. eigenaar van dit verongelukte toestel.

1.2.3.

Er was een overeenkomst opgemaakt betreffende het respectievelijk gebruik van het toestel (deze overeenkomst - stuk 1 uit het dossier van G.N. - is niet gedateerd, ze bevat nochtans in de tekst de zinsnede 'tot hiertoe en dit is 28 juni 1995' waaruit kan afgeleid worden dat de overeenkomst van die datum dateert).

De beide mede-eigenaars hebben - met het oog op het afsluiten van een verzekeringscontract - de waarde van het vliegtuig bepaald op 1.600.000 BEF (art. 4). Voor het overige bevat deze overeenkomst een regeling en verdeling van de beschikbaarheid van het vliegtuig voor elk van beide mede-eigenaars alsmede een verdeling van de onkosten en regeling van de wijze van de bijdrage in deze onkosten. Tot slot wordt de tekst van de bijakte bij de persoonlijke verzekering (zie hierna) overgenomen.

1.2.4.

De omstandigheden van het ongeval kunnen als volgt worden samengevat:

de heer E.D.B., als piloot, en de heer T.P., als passagier, waren om 17u45 op de luchthaven van Deurne opgestegen voor een pleziervlucht. Na het opstijgen heeft de heer E.D.B. koers gezet in de richting van zijn woonplaats te (…);

eenmaal daar aangekomen zou hij enkele malen boven zijn woning gecirkeld hebben; tijdens het maken van een tweede cirkelbeweging is het vliegtuig neergestort in een weide dicht bij de woning van piloot E.D.B.

Het parket van Dendermonde opende een opsporingsonderzoek en stelde de heer T., inspecteur Luchtvaartpolitie, als deskundige aan. Dit onderzoek werd later geseponeerd.

De deskundige kwam tot volgende besluitvorming:

“In het licht van de sporen op de grond, van de korte afstand afgelegd op de grond en van de hoge verticale snelheid (neus van het vliegtuig naar beneden gericht) kan worden besloten dat tijdens een bocht genomen tegen lage snelheid het vliegtuig stijgkracht (stall) heeft verloren en dat de piloot op dat ogenblik misschien met motorproblemen te kampen kreeg.”

(…)

1.2.6.

De heren L.N. en E.D.B. hadden naast de BA-verzekering eveneens bijkomende 'persoonlijke verzekeringspolissen varend personeel' bij Aviabel afgesloten (polissen nrs. 64.264 en 64.265) (stuk 2 Aviabel).

Deze polissen voorzien een vergoeding van 2.000.000 BEF in geval van overlijden van E.D.B. als piloot of passagier van een standaard toerismevliegtuig. Het kapitaal komt toe voor 800.000 BEF aan L.N. en voor 1.200.000 BEF aan G.N. De dekking geldt voor alle lichamelijke ongevallen die aan de piloot overkomen vanaf het ogenblik dat hij plaats neemt in het luchtvaartuig totdat hij het verlaat (art. 3 algemene voorwaarden).

Artikel 6 van de algemene voorwaarden (stuk 2 dossier van NV Aviabel) bepaalt dat de ongevallen overkomen in de hierna vermelde voorwaarden steeds uit de verzekering gesloten zijn:

1° Wanneer de verzekerde zich opzettelijk aan een nutteloos gevaar blootstelt, of wanneer hij de van kracht zijnde wetten en reglementen die op de luchtvaart betrekking hebben, niet naleeft, of zij van nationale of van internationale aard zijn, behoudens geval van overmacht.

2° tot 9° (...)

10° Als gevolg van roekeloze of niet verrechtvaardigde evoluties veroorzaakt door het normaal besturen van het luchtvaartuig inbegrepen de scheervluchten, behoudens geval van overmacht.

Artikel 20 van dezelfde voorwaarden bepaalt: “iedere eis tot betaling van de vergoedingen door dit contract voorzien, moet, op straf van verval, ingesteld worden binnen de termijn van een jaar te rekenen van de datum af van hun eisbaarheid.”

De bijlage nr. 2 aan de polis voorziet hoe de vergoedingen moeten verdeeld worden wanneer het toestel beschadigd is en de verzekeringnemer overleden is.

(…)

2. Bespreking
2.1. De vorderingen gericht tegen de NV Aviabel
2.1.1. Verjaring?

De NV Aviabel laat in hoofdorde gelden dat de vorderingen, in de mate als deze tegen haar zijn ingesteld door L.N. en door G.N., niet ontvankelijk zijn omwille van verjaring.

Artikel 20 van de polis voorziet dat “iedere eis tot betaling van de vergoedingen door dit contract voorzien, (..) op straf van verval (moet) ingesteld worden binnen de termijn van een jaar te rekenen van de datum af van hun eisbaarheid”.

Volgens de verzekeraar zijn de vergoedingen eisbaar vanaf het moment van het schadegeval, het overlijden van de verzekerde (het betreft de persoonlijke verzekering varend personeel) dit is 24 september 1997.

De vordering door L.N. werd ingesteld in januari 2004, deze door G.N. in september 2004 en deze door de nabestaanden van mevrouw S. pas in december 2006.

Indien de polisvoorwaarden gelden, zijn de vorderingen van L.N. en van G.N. dienvolgens verjaard (onder voorbehoud van wat hierna gesteld wordt aangaande de afstand van het inroepen van de verjaring voor wat de vordering van G.N. betreft).

2.1.2. Toepasselijke wet?

L.N. en G.N. laten gelden dat de korte verjaring zoals gesteld in de polis, niet van toepassing is om reden dat de wet op de landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992 in artikel 34 voorziet dat de verjaringstermijn voor elke rechtsvordering, voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst, drie jaar bedraagt.

In de persoonsverzekering begint de termijn, wat de rechtsvordering van de begunstigde betreft, te lopen vanaf de dag waarop deze tegelijk kennis heeft van het bestaan van de overeenkomst, van zijn hoedanigheid van begunstigde en van het voorval dat de verzekeringsprestaties opeisbaar doet worden. Ingevolge artikel 3 van deze wet zijn haar bepalingen van dwingend recht, tenzij uit de bewoordingen zelf blijkt dat de mogelijkheid wordt gelaten om er van af te wijken door bijzondere bedingen.

Dit betekent dat, indien de wet op de landverzekeringsovereenkomst van toepassing is, het contractueel beding dat een kortere vervaltermijn voor het instellen van de vordering voorziet, niet toepasselijk is.

De NV Aviabel betwist evenwel dat de wet van 25 juni 1992 toepasselijk is. Zij houdt voor dat voor wat luchtvaartverzekeringen betreft, de oude wet van 11 juni 1874 nog steeds van toepassing is. Deze wet laat afwijkende conventionele bedingen wel toe.

Overeenkomstig artikel 2, § 1, van de wet op de landverzekeringsovereenkomst is deze van toepassing op alle landverzekeringen voor zover er niet wordt van afgeweken door bijzondere wetten.

De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is dienvolgens niet toepasselijk op luchtvaartverzekeringen ongeacht of deze zaakschadeverzekeringen dan wel aansprakelijkheidsverzekeringen of persoonlijke verzekeringen zijn. Deze verzekeringen blijven beheerst door de verzekeringswet van 11 juni 1874 in de mate dat er niet van afgeweken wordt door bijzondere wetten (art. 3 wet 11 juni 1874).

De polisvoorwaarden gelden dus met het gevolg dat de vorderingen binnen het jaar na het schadegeval dienden ingesteld te worden.

De vordering van L.N. is duidelijk buiten deze termijn ingesteld.

2.1.3. Moet de vordering ingesteld zijn binnen het jaar na het schadegeval of volstaat het dat een aanspraak aan de verzekeraar werd gericht binnen deze termijn?

L.N. houdt voor dat er geen sprake kan zijn van verjaring, nu hij naar zijn bewering binnen het jaar na het schadegeval, een eis tot vergoeding heeft gericht tegen NV Aviabel.

Hij verwijst dienaangaande naar zijn aangetekende brief van 11 december 1997 (stuk 12 uit het dossier van appellant).

De inhoud van deze brief luidt als volgt:

“In uw brief hebben wij vernomen als zou het toestel N28158 op zeer lage hoogte hebben gevlogen. Wij kunnen niet indenken waar U zulke ONJUISTE inlichtingen ingewonnen hebt. We zijn er zeer zeker van dat E.D.B. nooit onder de minimum veiligheidshoogte zou vliegen. De getuigenissen dewelke wij vernomen hebben, zijn dat het toestel blijkbaar motorstoring had terwijl het zich in rechte lijn van zijn woning verwijderde. Ten gevolg van dit probleem is het toestel beginnen te dalen en heeft de piloot getracht om een noodlanding uit te voeren.

We hopen bijgevolg dat U voor een spoedige afhandeling van dit spijtig ongeval wil zorgen. Gelieve voor het verdere verloop ook steeds mij (L.N.) te contacteren.

N.B.: U heeft een hernieuwing van de polis 120.021 naar ons toegestuurd. Daar het toestel volledig vernield is, lijkt het ons ook logisch dat er geen verzekering niet meer voor nodig is.”

In deze brief wordt enkel gevraagd dat voor een spoedige afhandeling zou gezorgd worden. Deze brief kan niet aanzien worden als “een eis tot betaling van de vergoedingen” zoals deze contractueel voorzien zijn.

Het hof is van oordeel dat de zinsnede uit de polis naar verluid van dewelke “een eis tot betaling moet ingesteld zijn” betekent dat de vordering voor de rechter moet ingeleid zijn binnen de gestelde termijn.

Hoe dan ook, zelfs als zou aangenomen worden dat het zou volstaan dat de schadelijder zijn aanspraken binnen de contractueel bepaalde termijn via aangetekend schrijven aan de verzekeraar zou bekend maken, dan nog voldoet de brief van 11 december 1997 niet aan deze vereiste.

De vordering in de mate als gesteund op de verzekeringspolis en in de mate als gericht tegen de NV Aviabel, is verjaard en dus niet toelaatbaar.

(…)