Article

Hof van beroep Gent, 19/02/2009, R.D.C.-T.B.H., 2011/2, p. 147-150

Hof van beroep Gent 19 februari 2009

VERZEKERING
Landverzekering - Schadeverzekering - Zaakverzekering - Globale juweliersverzekeringspolis diefstal - Antieke en moderne juwelen - Verzwaring van risico - Artikel 26 Wet op de landverzekeringsovereenkomst - Dekking voor rekening van de klant
In casu dient besloten te worden dat er afdoend bewijs voorligt dat de overschakeling naar de verkoop van antieke juwelen naar moderne juwelen en losse edelstenen een verhoogd risico op diefstal betekende en door de verzekeraars als relevant element bij de beoordeling van het risico werd beschouwd. De verzekerden dienden gelet op het feit dat het verband tussen de antieke dan wel moderne aard van de juwelen het risico van diefstal niet evident is en de verzekeraars in hun vragenlijst zelf dit onderscheid niet maakten, niet te weten dat dit een voor de beoordeling van het risico relevant element was.
De afgesloten diefstalverzekering is een zaakverzekering die in zoverre het de verzekering van aan klanten toebehorende juwelen betreft, werd afgesloten voor rekening van deze klanten zodat zij zich rechtstreeks tot de verzekeraar kunnen wenden.
VERBINTENISSEN UIT OVEREENKOMST
Nakoming verbintenis - Overmacht - Bewaarneming juwelen van klanten - Gewapende overval - Vreemde oorzaak
Daar in casu de gewapende overval als een vreemde oorzaak moet beschouwd worden, is de juwelier als bewaarnemer van de juwelen van zijn klanten met het oog op verkoop bevrijdt van de verbintenis tot teruggave van de juwelen.
ASSURANCE
Assurance terrestre - Assurance de dommages - Assurance de choses - Police d'assurance vol globale de bijoutier - Bijoux anciens et modernes - Aggravation du risque - Article 26 loi sur le contrat d'assurance terrestre - Couverture pour le compte du client
On doit conclure en l'espèce qu'il est suffisamment prouvé que le passage de la vente de bijoux anciens vers celle de bijoux modernes et de pierres précieuses non montées représentait un risque accru de vol et que cela a été considéré par les assureurs comme un élément pertinent lors de l'appréciation du risque. Vu que le lien entre le caractère ancien plutôt que moderne des bijoux n'est pas évident et que les assureurs ne faisaient pas eux-mêmes cette distinction dans leur questionnaire, les assurés ne devaient pas savoir que c'était un élément pertinent pour l'appréciation du risque.
Le contrat d'assurance vol conclu est une assurance de choses qui pour autant que l'assurance concerne les bijoux appartenant aux clients, a été conclu pour le compte de ces clients de sorte que ceux-ci peuvent s'adresser directement à l'assureur.
OBLIGATIONS CONTRACTUELLES
Exécution de l'obligation - Force majeure - Prise en dépôt de bijoux des clients - Hold-up armé - Cause étrangère
Vu qu'en espèce, le hold-up armé doit être considéré comme une cause étrangère, le bijoutier, en tant que dépositaire des bijoux de ses clients en vue de leur vente, est libéré de l'obligation de restituer les bijoux.

F.A. en Württembergische Versicherung AG / K.N. en P.V. e.a.

Zet.: D. Floren (voorzitter), G. Jocqué en B. Wylleman (raadsheren)
Pl.: Mrs. M. Krings en C. Bontinck en V. Troxquet en P. Snauwaert en P. De Troyer en B. Perin, I. Abbeloos en K. Stevens en A. Van Damme

(…)

Voorgaanden

1. De heer en mevrouw K.-P. baten een juwelierszaak uit te (…), onder de naam 'M.K.'.

Op 11 september 2004 werden zij het slachtoffer van een gewapende overval op hun zaak. Daarbij werd een aanzienlijke partij waardevolle juwelen ontvreemd. De daders werden voor deze overval inmiddels veroordeeld door de correctionele rechtbank te Brugge.

K.-P. zijn tegen diefstal verzekerd op basis van een globale juweliersverzekeringspolis met nr. (…). Deze polis werd door hun makelaar Anglo-Belge Verzekeringen bij verzekeringsagent G. and Co onderschreven, die op haar beurt de verzekering plaatste bij appellanten, nl. respectievelijk Lloyd's en Württembergische Versicherung. De polis voorziet in een dekking voor een bedrag van 250.000 EUR, waarvan de eerste schijf van 100.000 EUR wordt verzekerd door Württembergische Versicherung en de tweede schijf van 150.000 EUR door Lloyd's, zonder solidariteit tussen hen.

BVBA Buffilor, C.S., D.G. en C.V. zijn cliënten van 'M.K.' die juwelen in consignatie hadden gegeven met het oog op verkoop. Hun juwelen werden bij de overval ontvreemd.

De verzekeraars weigerden dekking te verlenen. Zij voeren daartoe aan dat de polis werd afgesloten voor een handel in antieke juwelen (antique jewelry), terwijl de gestolen goederen hedendaagse juwelen en losse diamanten betreffen en K.-P. nooit hebben gemeld dat zij hun activiteit hadden gewijzigd van de verkoop van antieke juwelen naar de verkoop van hedendaagse juwelen en losse diamanten, wat volgens de verzekeraars een aanzienlijk hoger risico op diefstal met zich mee brengt.

2.1. Voor de eerste rechter vorderden K.-P. de veroordeling van appellanten, hun makelaar Anglo-Belge en verzeke­ringstussenpersoon G. - solidair, in solidum, minstens de een bij gebreke van de andere - tot het betalen van de som van 300.000 EUR provisioneel, meer rente en kosten.

De vordering tegen appellanten strekte tot het verlenen van dekking op grond van de bij hen afgesloten juweliersverzekeringspolis. Aangezien appellanten zich beroepen op het niet melden van een risicoverzwaring richten K.-P. zich ook tegen hun makelaar Anglo-Belge, die bij het afsluiten van de polis de vragenlijst voor hen heeft ingevuld, en tegen de agent van de verzekeraars (G.) op grond van professionele fouten die deze zouden hebben begaan.

K.-P. vroegen ook voorbehoud om hun vordering uit te breiden betreffende aanspraken die hun cliënten die juwelen in bewaring gaven, hebben geformuleerd of nog zouden formuleren.

2.2. BVBA Buffilor vorderde de veroordeling van K.-P., appellanten, Anglo-Belge en G. tot het betalen van de som van 3.985,50 EUR, meer rente en kosten.

2.3. C.S. vorderde eveneens de veroordeling van K.-P. tot het betalen van de som van 7.000 EUR, meer rente en kosten.

2.4. D.G. vorderde de veroordeling van K.-P. en van de verzekeraars Anglo-Belge en G. tot het betalen van de som van 11.527,05 EUR, meer rente en kosten.

2.5. Ook C.V. richtte haar vordering zowel tegen K.-P. als tegen de verzekeraars Anglo-Belge en G. Zij vorderde betaling van de som van 2.600 EUR.

2.6. De verzekeraars Lloyd's en Württembergische Versicherung betwistten de vordering van K.-P. op grond van de niet-melding van de risicoverzwaring.

Zij betwistten ook het rechtstreeks vorderingsrecht van de schadelijders-klanten van 'M.K.' en beriepen zich ook te hunnen opzichte op de excepties die zij ten aanzien van K.-P. opwierpen.

2.7. Ook Anglo-Belge en G. vroegen de tegen hen gerichte vordering als ongegrond af te wijzen. Zij voeren aan geen enkele professionele fout te hebben begaan.

3. Bij het bestreden vonnis oordeelde de eerste rechter dat geen enkel controleerbaar gegeven voorligt dat toelaat te besluiten dat het verschil in de aard van de goederen (antieke juwelen versus hedendaagse juwelen en losse diamanten) het risico van diefstal verhoogt en dat de verzekeraars derhalve tot het verlenen van dekking gehouden zijn.

(…)

Beoordeling

(…)

2. Niet-mededeling van de verzwaring van het risico?

2.1. De verzekeraars werpen op dat zij niet tot dekking gehouden zijn omwille van de foutieve niet-mededeling door K.-P. van een verzwaring van het verzekerde risico, met name doordat zij hebben nagelaten te melden dat zij hun handelsactiviteit die aanvankelijk bestond in de verkoop van antieke juwelen, hebben gewijzigd in de verkoop van moderne juwelen en losse edelstenen, hetgeen volgens de verzekeraars een aanzienlijk hoger risico op diefstal met zich meebrengt. De verzekeraars stellen dat zij het risico niet hadden verzekerd indien zij daarvan kennis zouden hebben gekregen. Ondergeschikt stellen zij dat zij slechts gehouden zijn om dekking te verlenen naar verhouding tussen de betaalde premie en de premie die K.-P. hadden moeten betalen indien de verzwaring in aanmerking was genomen.

2.2. Overeenkomstig artikel 26 wet landverzekeringsovereenkomst (WLVO) is de verzekeringnemer verplicht om in de loop van de overeenkomst en onder de voorwaarden van artikel 5 van de wet, de nieuwe omstandigheden of de wijziging van de omstandigheden aan te geven die van aard zijn om een aanmerkelijke en blijvende verzwaring van het risico dat het verzekerde voorval zich voordoet, te bewerkstelligen. De verwijzing in artikel 26 WLVO naar artikel 5 houdt in dat de nieuwe of gewijzigde omstandigheden aan de verzekeringnemer bekend moeten zijn en dat hij deze redelijkerwijze moet beschouwen als gegevens die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar. De verzekeringnemer moet de verzekeraar echter geen omstandigheden meedelen die deze laatste reeds kende of redelijkerwijze had moeten kennen.

2.3. De cruciale vraag die zich in voorliggend geval stelt, is of de verkoop van moderne juwelen en losse edelstenen effectief een aanmerkelijk groter risico op diefstal inhoudt dan de verkoop van antieke juwelen en of K.-P. dit redelijkerwijze moesten weten.

Het hof is, met de eerste rechter, van oordeel dat het groter risico op diefstal niet bewezen is en dat, hoe dan ook, K.-P. dit niet als dusdanig moesten inschatten.

Vooreerst beweren de verzekeraars weliswaar dat moderne juwelen en losse edelstenen een meer gegeerde buit zijn omdat zij gemakkelijker kunnen worden verkocht op de markt van gestolen goederen, maar brengen zij nog steeds geen overtuigende elementen aan die deze bewering ondersteunen, dit terwijl het hier toch niet gaat om een voor zichzelf sprekend element van algemene kennis.

Het enige gegeven waarop de verzekeraars hun bewering steunen, is dat in het concrete geval van de overval op H.K. de dieven blijkbaar eerst de etalages met losse diamanten hebben geledigd en dat mevrouw K. aan de politie heeft verklaard dat de dieven vermoedelijk vooral oog hadden voor diamanten. Uit dit enkel gegeven kan echter niet worden afgeleid dat in het algemeen dieven meer zijn aangetrokken door moderne juwelen en losse edelstenen dan door antieke juwelen en dat moderne juwelen en losse edelstenen daadwerkelijk een hoger risico op diefstal opleveren.

Voorts wordt er terecht op gewezen dat de verzekeraars in hun zeer gedetailleerde vragenlijst ('proposal form') nergens een onderscheid maken tussen antieke en moderne juwelen, dat de vragen in de vragenlijst betrekking hebben op de waarde van de te verzekeren goederen en op omstandigheden zoals de inrichting (aantal etalages, enz.) en de beveiliging van de zaak, maar dat niet wordt gevraagd naar de aard (antiek of modern) van de verkochte juwelen. Zoals de eerste rechter terecht heeft opgemerkt, rust op de verzekeringnemer wel de verplichting om alle voor de beoordeling van het risico relevante elementen aan de verzekeraar mee te delen, ook elementen die in de vragenlijst niet aan bod komen, maar de gestelde vragen kunnen wel een indicatie vormen van wat de verzekeraar van belang acht voor de beoordeling van het risico. De omstandigheid dat in de vragenlijst niet werd gevraagd naar de aard van de juwelen en dat met name geen onderscheid werd gemaakt tussen antieke en moderne juwelen vormt op zijn minst een aanwijzing dat de verzekeraars dit gegeven niet onmiddellijk van belang achtten voor de beoordeling van het risico.

Daarbij komt nog dat de verzekeraars geen enkele informatie verstrekken omtrent de wijze waarop de premie van de polis onderschreven door K.-P. werd berekend. Daaruit en ook uit de vergelijking daarvan met de premieberekening in andere polissen zou nochtans kunnen blijken dat rekening werd gehouden met het feit dat was gemeld dat bij K.-P. antieke juwelen werden verkocht en dat dit een relevant element bij de premieberekening was. Evenmin worden interne documenten voorgelegd waaruit kan blijken met welke criteria rekening wordt gehouden bij de berekening van de premies voor juwelierspolissen.

Uit de omstandigheid dat op de vragenlijst ondertekend door K.-P. expliciet de vermelding 'antique jewelry' werd aangebracht, kan verder niet worden afgeleid dat K.-P. wisten dat dit relevant was voor de beoordeling van het risico van diefstal. De vermelding 'antique jewelry' werd aangebracht in rubriek 5 van de vragenlijst in verband met de waarde van de goederen. Uit die vermelding kan dan ook niet worden afgeleid dat K.-P. zouden hebben geweten dat antieke juwelen minder gegeerd zijn door dieven en dus een lager risico op diefstal meebrachten. De verzekeraars kunnen dan ook niet worden bijgetreden waar zij stellen dat deze vermelding werd aangebracht om de verzekeraars 'gerust te stellen'.

Dat K.-P. zouden hebben geweten dat er door de overschakeling naar de verkoop van moderne juwelen en losse diamanten een groter risico op diefstal zou zijn geweest, kan evenmin worden afgeleid uit het feit dat de verzekerde waarde in 2002 en nadien nog eens in 2004 werd opgetrokken tot 250.000 EUR. Dit duidt er alleen op dat de waarde van de stock steeg, niet dat K.-P. wisten dat er een groter risico op diefstal was door het feit dat (meer) moderne juwelen werden verkocht.

Uit al het voorgaande dient te worden besloten dat geen afdoend bewijs voorligt dat de overschakeling naar de verkoop van moderne juwelen en losse edelstenen een verhoogd risico op diefstal betekende en door de verzekeraars als relevant element bij de beoordeling van het risico werd beschouwd. Hoe dan ook dienden de heer en mevrouw K.-P., gelet op het feit dat het verband tussen de antieke dan wel moderne aard van de juwelen en het risico van diefstal niet evident is en de verzekeraars in hun vragenlijst zelf dit onderscheid niet maakten, niet te weten dat dit een voor de beoordeling van het risico relevant element was.

De eerste rechter heeft bijgevolg terecht beslist dat de Württembergische Versicherung, die de (niet overschreden) eerste schijf van 100.000 EUR dekt, dekking dient te verlenen en dit zowel aan de heer en mevrouw K.-P. als aan de schadelijders.

Op het aanbod van de verzekeraars om alsnog een deskundigenverslag neer te leggen in verband met hun portefeuille van diefstalverzekeringen van juwelen en om daartoe de debatten te heropenen, dient, gelet op wat voorafgaat, niet te worden ingegaan. Ook het in ondergeschikte orde gevorderde deskundigenonderzoek, is, gelet op wat voorafgaat, niet aan de orde.

3. Vorderingen van de schadelijders tegen K.-P. op grond van bewaargeving

3.1. Partijen zijn het erover eens dat de contractuele verhouding tussen K.-P. en de diverse klanten-schadelijders dient te worden gekwalificeerd als bewaargeving. De klanten-schadelijders richten zich tegen K.-P. Zij voeren aan dat deze als bewaarnemers gehouden zijn tot teruggave van de in bewaring gegeven zaken, dat dit een resultaatsverbintenis is en dat K.-P. geen bewijs leveren van overmacht.

3.2. Als bewaarnemers zijn K.-P. inderdaad gehouden tot teruggave van de in bewaring gegeven goederen. Dit is een resultaatsverbintenis. Daaruit volgt dat zij slechts van deze verbintenis bevrijd zijn indien zij aantonen dat de onmogelijkheid tot teruggave aan een vreemde oorzaak te wijten is.

In tegenstelling tot de eerste rechter is het hof van oordeel dat wel degelijk het bewijs van een vreemde oorzaak voorligt.

De onmogelijkheid tot teruggave van de in bewaring gegeven juwelen is het gevolg van een gewelddadige overval op de juwelierszaak uitgebaat door K.-P. Het ging daarbij om een gewapende overval door een persoon die zich voordeed als klant en die, na te zijn binnengelaten, mevrouw K. onmiddellijk onder vuur hield, terwijl een mededader, die hij in de zaak had binnengelaten, de glazen toonbanken met een bijl stuk sloeg en de juwelen stal.

K.-P. stellen terecht dat mevrouw K. niets kon doen om dergelijke gewelddadige overval te vermijden en dat haar niets te verwijten valt.

Zoals dat gebruikelijk is bij juweliers kon de zaak niet zomaar worden betreden maar dienden klanten aan te bellen, waarna zij door de juwelier werden binnengelaten. Dit is ook hier gebeurd. Aan mevrouw K. kan niet worden verweten dat zij de dader heeft binnengelaten nadat deze had aangebeld. Dat de man een overval zou plegen stond uiteraard niet op zijn gezicht te lezen en klanten moeten nu eenmaal in de zaak worden binnengelaten.

Voorts blijkt uit de voorliggende gegevens dat de juwelierszaak van de heer en mevrouw K.-P. op normale wijze was beveiligd. Dit blijkt uit de gegevens van 'proposal form' (zie punt 12 in verband met het diefstalalarm) en uit het verslag van Tylor & C° (zie stuk 7, in het bijzonder p. 4 over het alarm en de hold-up knoppen).

Aan K.-P. kan uiteraard ook niet worden verweten dat de gestolen juwelen, die hen precies met het oog op verkoop waren toevertrouwd, in de winkel waren uitgestald en dat zij zich dus niet in een kluis bevonden op het ogenblik van de overval. Evenmin is het foutief dat “tientallen diamanten lagen uitgestald in de etalage over de ganse lengte van de straat”.

Ten slotte hebben K.-P. die bij hen in consignatie gegeven juwelen behoorlijk laten verzekeren en blijkt uit wat hiervoor werd gezegd dat zij geen enkele fout hebben begaan door niet aan de verzekeraars te melden dat zij niet langer (in hoofdzaak) antieke juwelen verkochten.

Er valt dan ook niet in te zien welke fout in verband met de overval aan K.-P. zou kunnen worden verweten. In die omstandigheden dient de overval als een vreemde oorzaak te worden beschouwd, die K.-P. bevrijdt van hun verbintenis tot teruggave van de juwelen.

Het incidenteel beroep van K.-P. is bijgevolg gegrond, terwijl de incidentele beroepen van de klanten-schadelijders die ertoe strekken K.-P. solidair of in solidum met de verzekeraars te horen veroordelen, ongegrond zijn. Het bestreden vonnis dient te worden hervormd in de mate het K.-P. heeft veroordeeld tot betaling (van de franchise) aan de schadelijders.

4. Geen aansprakelijkheid van de tussenpersonen Anglo-Belge en G.

Nu de verzekeraars gehouden zijn dekking te verlenen, vervalt de argumentatie dat de makelaar (Anglo-Belge) en de agent (G.) professionele fouten hebben begaan waardoor er geen verzekeringsdekking is. Van enige aansprakelijkheid in hun hoofde kan dan ook geen sprake zijn. De incidentele beroepen van de klanten-schadelijders zijn, in zoverre zij ertoe strekken Anglo-Belge en G. solidair of in solidum met de verzekeraars en met K.-P. te horen veroordelen, ongegrond.

5. Door K.-P. gevorderd voorbehoud

K.-P. vragen voorbehoud om voor het geval zij nog door andere klanten-schadelijders zouden worden aangesproken, zich in vrijwaring te richten tegen de verzekeraars.

Dit voorbehoud kan niet worden toegekend omdat de door K.-P. afgesloten diefstalverzekering een zaakverzekering en geen aansprakelijkheidsverzekering is. In zoverre de verzekering aan klanten toebehorende juwelen betreft, werd zij afgesloten voor rekening van deze klanten, die bijgevolg verzekerden zijn en zich rechtstreeks tot de verzekeraar kunnen wenden. De aansprakelijkheid van K.-P. als bewaarnemers is daarentegen onder de polis niet gedekt.

Het hoger beroep is op dit punt gegrond en het bestreden vonnis dient hier te worden hervormd.

(…)