Article

Actualité : Hof van Justitie van de Europese Unie, 09/11/2010, R.D.C.-T.B.H., 2011/1, p. 80-81

Hof van Justitie van de Europese Unie 9 november 2010

HANDELSPRAKTIJKEN
Verkoopstechnieken - Gezamenlijk aanbod en premieverkoop

Mediaprint Zeitungs- und Zeitschriftenverlag GmbH & Co. KG / 'Österreich'-Zeitunsverlag GmbH

Zaak C-540/08

Op 9 november 2010 velde het Hof van Justitie zijn derde prejudiciële arrest over de interpretatie van de richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten.

In onderhavige zaak organiseerde een dagblad (Österreich) de verkiezing van 'voetballer van het jaar' en nodigde het publiek uit om via internet of door middel van een stemcoupon die in het dagblad zat, aan deze wedstrijd deel te nemen. De deelnemers aan deze wedstrijd konden een etentje met de betrokken voetballer winnen. Concurrenten van Österreich (Mediaprint) hebben het Handelsgericht Wien verzocht om het dagblad te gelasten deze praktijk te staken aangezien deze winstkans een onwettig geschenk uitmaakte in de zin van § 9a, lid 1, punt 1, UWG. Nadat Mediaprint in het ongelijk werd gesteld in eerste aanleg en gelijk kreeg in beroep, stelde zij bij het Oberste Gerichtshof een buitengewoon beroep tot 'Revision' tegen deze beslissing in. Het Oberste Gerichtshof heeft op zijn beurt twee prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie betreffende de verenigbaarheid van deze regelgeving met de richtlijn 2005/29/EG.

In de lijn van zijn twee voorgaande arresten oordeelt het Hof dat de richtlijn 2005/29/CE in de weg staat aan een nationale bepaling zoals voorzien in het UWG. Deze wet voorziet in een algemeen verbod op verkopen waarbij geschenken worden aangeboden, en is niet enkel gericht op de bescherming van de consument, maar streeft ook andere doeleinden na, waaronder de pluriformiteit van de pers en de bescherming van de zwakste concurrenten.

Met de tweede vraag wenst het Oberste Gerichtshof te vernemen of verkopen waarbij geschenken worden aangeboden beschouwd moeten worden als oneerlijke handelspraktijken in de zin van artikel 5, 2de lid van de richtlijn op de loutere grond dat de mogelijkheid om iets te winnen ten minste voor een deel van de doelgroep de doorslaggevende reden vormt om het hoofdproduct te kopen.

Het Hof herhaalt eerst en vooral dat een handelspraktijk die niet onder bijlage I van de richtlijn valt, slechts als oneerlijk beschouwd kan worden en kan aldus worden verboden na een specifieke analyse, waarbij zij met name wordt getoetst aan de in artikelen 5 tot en met 9 van de richtlijn genoemde criteria.

De omstandigheid dat de mogelijkheid om aan een wedstrijd deel te nemen ten minste voor een deel van de doelgroep de doorslaggevende reden vormt om een krant te kopen is volgens het Hof van Justitie één van de factoren waarmee de nationale rechter in het kader van dergelijke analyse rekening kan houden. Deze omstandigheid zou immers van aard kunnen zijn het economisch gedrag van de consument wezenlijk te verstoren. Echter, volgens het Hof, kan een verkoop waarbij geschenken worden aangeboden geenszins louter op basis van deze omstandigheid als een oneerlijke handelspraktijk beschouwd worden in de zin van artikel 5, 2de lid van de richtlijn. Daarvoor dient eveneens worden nagegaan of de betrokken praktijk in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, 2de lid, sub a) van de richtlijn.