Rechtbank van koophandel Brussel 2 september 2010
INSOLVENTIE
Faillissement - Gevolgen - Personen - Kosteloze borg - Begrip
|
Zaak: AR/K/09/2253 |
Het verzoek van eiseres strekte er in casu toe haar te bevrijden krachtens artikelen 72bis en 80, 3de lid Faillissementswet met betrekking tot de persoonlijke, ondeelbare en hoofdelijke borgstellingen die zij is aangegaan voor de terugbetaling van een investeringskrediet toegekend aan de thans gefailleerde vennootschap.
De wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 voegde in artikel 80, 3° lid Faillissementswet de mogelijkheid in voor de natuurlijke persoon die kosteloos een persoonlijke zekerheid heeft gesteld voor de gefailleerde, om bevrijd te worden van zijn verbintenissen volgend uit die zekerheidstelling indien die verbintenissen niet in verhouding zijn met zijn inkomsten of patrimonium tenzij hij zijn onvermogen frauduleus heeft georganiseerd.
De rechtbank verwijst naar de memorie van toelichting van de wet van 20 juli 2005 waarin het begrip kosteloze borg wordt omschreven als de borg gegeven door “elke persoon die, door bereidwilligheid, verplicht is om de schulden van de gefailleerde te helpen delgen, terwijl die persoon geen persoonlijk belang heeft bij de betaling ervan: namelijk de borg, maar ook de medeschuldenaar die handelt in hoedanigheid van steller van persoonlijke zekerheid” (Parl.St. Kamer 2004-05, 1811/001, 5-6). Er wordt aldus verwezen naar de afwezigheid van enig persoonlijk belang.
De rechtbank is van oordeel dat een inbreuk op het algemeen verbintenissenrecht, door toe te laten dat een persoonlijke zekerheidsteller zich toch bevrijdt van zijn verbintenissen, in weerwil van een wettig aangegane overeenkomst dient zo beperkend mogelijk te worden toegepast. Het Hof van Cassatie heeft in dit verband ook beslist dat de kosteloze aard van de persoonlijke zekerheidstelling het ontbreken is van enig economisch voordeel, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, dat de persoonlijke zekerheidsteller kan genieten van de zekerheidstelling (Cass. 26 juni 2008, AR C.07.0596.N en C.07.0546.N, www.cass.be ).
In casu oordeelt de rechtbank dan ook dat eiseres, in haar hoedanigheid van levensgezellin van de zaakvoerder van de gefailleerde, een economisch belang had bij het stellen van de borg ten voordele van de bank voor het investeringskrediet dat werd toegestaan aan de vennootschap gezien het verwerven van inkomsten ook haar ten gunste kwam. Gezien dit economisch belang is de rechtbank van oordeel dat de borgstelling niet als kosteloos te aanzien is, zoals in artikel 80, 3de lid Faillissementswet bedoeld, zodat eiseres niet kan worden bevrijd. Aangezien eiseres zich niet kosteloos borg stelde, dient niet te worden onderzocht of haar verbintenis al dan niet in verhouding is met haar inkomsten en met haar patrimonium.