Hof van Cassatie 25 februari 2010
INTELLECTUELE RECHTEN
Intellectuele rechten - Auteursrecht en naburige rechten - Auteursrecht - Beschermingsomvang auteursrecht
Voor de invulling van het begrip kwade trouw in de zin van deze bepaling dient rekening te worden gehouden met al de relevante omstandigheden van het geval. Zo'n omstandigheid kan ook de houding zijn die de houder van het recht heeft ingenomen nadat hij kennis kreeg van de inbreuk op zijn recht waardoor bij de inbreukmaker twijfel kon ontstaan over de precieze omvang van de betrokken rechten.
|
DROITS INTELLECTUELS
Droits intellectuels - Droit d'auteur et droits voisins - Droit d'auteur - Etendue de la protection du droit d'auteur
Lors de l'interprétation de la notion de mauvaise foi au sens de cette disposition, il y a lieu de tenir compte de toutes les circonstances pertinentes de la cause. Peut constituer une telle circonstance, l'attitude adoptée par le détenteur du droit après qu'il a eu connaissance de l'infraction à son droit pouvant susciter dans le chef du contrevenant un doute quant à l'étendue précise desdits droits.
|
Stokke As, vennootschap naar Noors recht, O.P. en Stokke Belgium NV / New Valmar BVBA
Zet.: E. Dirix, E. Stassijns, B. Deconinck, A. Smetryns en G. Jocqué (raadsheren) |
OM: Ch. Vandewal (advocaat-generaal) |
Pl.: Mrs. J. Verbist en L. De Gryse |
I. | Rechtspleging voor het Hof |
Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 6 oktober 2008 gewezen door het hof van beroep te Gent.
Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.
II. | Cassatiemiddelen |
De eisers voeren in hun verzoekschrift twee middelen aan.
Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt er deel van uit.
Uittreksel voorziening in cassatie |
Eerste middel tot cassatie |
Geschonden wetsbepalingen |
- artikel 87, inzonderheid § 2 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, zoals van kracht voor de vervanging ervan bij artikel 5, 3° van de wet van 19 april 2007,
Aangevochten beslissing |
De appelrechters verklaren de vordering van eisers om vergoeding te bekomen op grond van artikel 87, § 2 (oud) van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten ongegrond voor zover deze vordering de verkoop van Alpha en Beta stoelen door verweerster betreft in de periode voorafgaand aan de betekening van het arrest van het hof van beroep te Gent van 6 oktober 2003 of voorafgaand aan 20 oktober 2003 voor het geval het arrest niet betekend zou zijn, op grond van de volgende motieven:
“8.
Tussen partijen blijkt geen discussie te bestaan met betrekking tot het feit dat de wijzigingsbepalingen van de wet van 9 mei 2007 niet van toepassing zijn op deze zaak.
De beweerde kwade trouw in hoofde van [verweerster] in de zin van artikel 87, § 2 van auteurswet.
9.
Terecht heeft de eerste rechter het volgende geoordeeld over het begrip 'kwade trouw' in het auteursrecht.
'2.1.1. Artikel 87, § 2 van de Auteurswet bepaalt het volgende: 'De overhandiging van de nagemaakte voorwerpen en platen, vormen, matrijzen of andere gereedschappen die rechtsreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking en die nog in het bezit van de verweerder zijn, kan worden bevolen in mindering van de aan de eiser verschuldigde schadevergoeding.
De verweerder die te kwader trouw is, wordt veroordeeld tot verbeurdverklaring van de nagemaakte voorwerpen en van de platen, vormen en matrijzen of andere gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking of, in voorkomend geval, tot de betaling van een som gelijk aan de prijs van deze voorwerpen of andere reeds overgedragen goederen.'
2.1.2. De Auteurswet bevat geen omschrijving van het begrip 'kwade trouw' vermeld in artikel 87, § 2. De partijen zijn het er evenwel over eens dat het begrip naar analogie met het octrooi geïnterpreteerd mag worden.
De inbreukmaker handelt derhalve te kwader trouw wanneer hij met volle kennis van het bestaan, het van kracht zijn, de omvang en de draagwijdte van het auteursrecht, namaak pleegt.
Het wordt door de partijen niet betwist dat 'de omvang en de draagwijdte' van een auteursrecht moeilijker in te schatten is dan van een octrooirecht, nu er voor het auteursrecht geen inschrijving noodzakelijk is.
Terecht merkt [verweerster] op dat overeenkomstig artikel 2268 BW de goede trouw steeds vermoed wordt en dat hij die zich op kwade trouw beroept, die moet bewijzen.'
10.
10.1. Het [hof van beroep] voegt hieraan toe dat het niet relevant is of 'de omvang en de draagwijdte' in het octrooirecht minder belangrijk is dan in het auteursrecht. Opdat er kwade trouw bewezen zou zijn, moet er evenzeer in het auteursrecht duidelijkheid zijn over het precieze bestaan en de inhoud van het auteursrecht.
Het feit dat S. in België bijna 6 jaar wachtte om op te treden tegen de verkoop van de alpha en beta stoelen en [verweerster] dus al die tijd ongehinderd de stoelen kon verkopen, is een doorslaggevend element dat ervoor gezorgd heeft dat [verweerster] als invoerder en verdeler voor dit land kon twijfelen aan de precieze omvang en de draagwijdte van het intellectuele eigendomsrecht van S.
In de voorliggende zaak is dit element voldoende om alle andere feiten en argumenten die S. opwerpt om de kwade trouw aan te tonen, te ontkrachten. Dit geldt voor de verregaande gelijkenis tussen de stoelen, het verschil in kwaliteit tussen de stoelen, het gebruik van de bewoordingen 'Trip Trap' (zonder dubbele p) en de nadruk op het meegroeikarakter van de stoel.
Daar waar het lange stilzitten van S. er niet toe geleid heeft dat het auteursrecht op de Tripp Trapp stoel op enige wijze verviel, is dit lange stilzitten wel relevant voor het bepalen of er al dan niet kwade trouw was in hoofde van [verweerster].
10.2. De ingebrekestelling van 1999 is nodig geweest om de aanspraken te vestigen van S., maar is, gelet op de lange periode die eraan voorafging, niet voldoende om te besluiten dat vanaf dan [verweerster] te kwader trouw handelde in de zin van artikel 87, §2 van de Auteurswet.
10.3. Enkel voor de Alpha en Beta stoelen die nog verkocht werden na de betekening van het arrest van dit [hof van beroep] van 6 oktober 2003, ogenblik waarop het bestaan, het van kracht zijn, de omvang en de draagwijdte van het auteursrecht van S. op de Tripp Trapp stoel, die door de heer Opsvik ontworpen werd, kan de kwade trouw aanvaard worden. Elke stoel die daarna nog door [verweerster] verkocht werd, werd wetens en willens met inbreuk van het auteursrecht van S. verkocht. In het geval het arrest niet betekend werd, neemt het [hof van beroep] 20 oktober 2003 als begindatum.
10.4. Het bestreden vonnis wordt in die zin hervormd.”
(bestreden arrest, folio 1712-1714)
Grieven |
Artikel 87, § 1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (in de versie voor de wijziging ervan bij wet van 19 april 2007) bepaalt dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg het bestaan vaststelt van een inbreuk op het auteursrecht of op een naburig recht en beveelt dat daaraan een einde wordt gemaakt.
Overeenkomstig de tweede paragraaf van voormeld artikel 87 van de wet van 30 juni 1994 (eveneens in de versie voor de vervanging ervan bij wet van 19 april 2007), kan de overhandiging van de nagemaakte voorwerpen en platen, vormen, matrijzen of andere gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking en die nog in het bezit van de verweerder zijn, worden bevolen in mindering van de aan de eiser verschuldigde schadevergoeding. De verweerder die te kwader trouw is, wordt veroordeeld tot verbeurdverklaring van de nagemaakte voorwerpen en van de platen, vormen, matrijzen of andere gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking of, in voorkomend geval, tot de betaling van een som gelijk aan de prijs van deze voorwerpen of andere reeds overgedragen goederen.
Een partij is te kwader trouw in de zin van artikel 87, § 2, 2de lid (oud) van de wet van 30 juni 1994 wanneer deze partij opzettelijk of moedwillig inbreuk pleegde op het auteursrecht of op een naburig recht. Van opzettelijk of moedwillig gepleegde inbreuk is sprake indien degene wiens handelen achteraf inbreukmakend wordt geoordeeld, zich ten tijde van zijn handelen bewust is geweest van het inbreukmakend karakter.
Terzake leiden de appelrechters de afwezigheid van kwade trouw aan de zijde van verweerster af uit het feit dat eiseres in België bijna 6 jaar wachtte om op te treden tegen de verkoop van alpha en beta stoelen en verweerster dus al die tijd ongehinderd de stoelen kon verkopen. De afwezigheid van kwade trouw wordt derhalve afgeleid uit de houding van eiseres nadat verweerster de inbreukmakende handeling stelde.
De houding die eiseres aannam nadat verweerster de inbreukmakende handeling stelde, kan evenwel niet bepalend zijn bij de beoordeling of verweerster al dan niet bewust was van het inbreukmakend karakter van haar handeling. De inbreukmakende handeling van verweerster ging immers de reactie van eiseres op de inbreukmakende handeling vooraf.
Door derhalve de afwezigheid van kwade trouw aan de zijde van verweerster af te leiden uit de houding die eiseres aannam nadat verweerster de inbreukmakende handeling had gesteld, zonder te onderzoeken of verweerster op het ogenblik van de inbreukmakende handeling bewust was van het inbreukmakende karakter, schenden de appelrechters artikel 87, inzonderheid § 2, 2de lid (oud) van de wet van 30 juni 1994, op grond waarvan de aanwezigheid van kwade trouw moet worden beoordeeld op het ogenblik van het stellen van de inbreukmakende handeling zelf.
Tweede middel tot cassatie |
Geschonden wetsbepalingen |
- de artikelen 1382, 1383, 2219 en 2262bis van het Burgerlijk Wetboek;
- het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk afstand van recht niet wordt vermoed en enkel kan worden afgeleid uit feiten die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn.
Aangevochten beslissing |
De appelrechters verklaren de vordering van eiseres tot het bekomen van schadevergoeding op grond van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek voor de periode voorafgaand aan het arrest van 20 oktober 2003 van het hof van beroep te Gent of aan de betekening van dit arrest, ongegrond, op grond van de volgende motieven:
“De beweerde fout van [verweerster] in de zin van artikel 1382 BW
11.
Terecht werpt S. op dat de schending van het auteursrecht een fout kan uitmaken in de zin van artikel 1382 BW. Dit is in deze zaak het geval. Door het auteursrecht van S. te schenden heeft [verweerster] zich foutief gedragen. Een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst, zou de Alpha en Beta stoelen niet op de markt gebracht hebben.
Het oorzakelijk verband
12.
De omstandigheden van deze zaak zijn specifiek. Het is bijzonder dat S. lang gewacht heeft vooraleer op te treden tegen H. en de stoelen die deze maakte. Verschillende procedures zijn gedurende verschillende jaren in verschillende landen van Europa gevoerd. Ook in België duurde het bijna 6 jaar vooraleer S. [verweerster] in gebreke stelde. Het heeft enige tijd geduurd vooraleer er duidelijk is komen vast te staan dat de alpha en beta stoelen van [verweerster] (H.) een inbreuk maakten op de Tripp Trapp stoel van S.
Wat betreft België heeft deze overgangsperiode, waarin nogal wat onduidelijkheid bestond, geduurd tot het arrest van dit hof van beroep van 6 oktober 2003.
De onduidelijkheid gedurende een aantal jaren, ook de jaren tussen de ingebrekestelling van 1999 en het arrest van 2003, is mee veroorzaakt door de houding van S. zelf. Het feit dat zij nog niet voldoende georganiseerd was om adequaat en consequent te kunnen optreden tegen namaak en zich gedurende een aantal jaren vooral geconcentreerd heeft op de uitbouw van het eigen bedrijf, kan niet toegeschreven worden aan [verweerster].
Zelfs als de fout in de zin van artikel 1382 BW voor de schending van het auteursrecht van S. vaststaat, ook voor de periode die aan het arrest van dit [hof van beroep] van 6 oktober 2003 voorafgaat, dan nog moet vastgesteld worden dat het oorzakelijk verband doorbroken is.”
(bestreden arrest, folio 1714-1715)
Grieven |
Overeenkomstig de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek verplicht elke daad waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, degene door wiens schuld, nalatigheid of onvoorzichtigheid de schade is ontstaan, deze te vergoeden.
Degene die schadevergoeding vordert, moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals zij zich heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat. Dit oorzakelijk verband vereist dat zonder de fout de schade niet zou zijn ontstaan zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan. De rechter die oordeelt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de fout en de schade, zonder vast te stellen dat de schade, zonder die fout, zich niettemin op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht.
Er kan slechts sprake zijn van verbreking van het oorzakelijk verband, wanneer er tussen de fout en de schade een eigen juridische oorzaak optreedt, waarmee wordt bedoeld een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting, op grond waarvan de te verrichten uitgave of prestatie definitief voor rekening moet blijven van degene die zich ertoe heeft verbonden of die ze ingevolge de wet of het reglement moet verrichten.
Een partij verliest een door de wet toegekend recht niet door het aanriemen van een houding die met dit recht tegenstrijdig is of door dit recht niet onmiddellijk uit te oefenen, behalve in geval van misbruik van dit recht, van verjaring en van de uitzonderingen die de wet bepaalt (de artikelen 1382, 1383, 2219 en 2262bis van het Burgerlijk Wetboek en het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk afstand van recht niet wordt vermoed en enkel kan worden afgeleid uit feiten die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn).
Terzake beslissen de appelrechters dat verweerster een fout heeft begaan in de zin van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek. De appelrechters stellen verder vast dat S. lang gewacht heeft alvorens op te treden, waardoor er onduidelijkheid is ontstaan. De appelrechters stellen vast dat deze onduidelijkheid mee is veroorzaakt door de houding van S. zelf. De appelrechters besluiten op basis van deze vaststelling dat het oorzakelijk verband doorbroken is.
Door, na te hebben vastgesteld dat verweerster een fout heeft begaan, het bestaan van het oorzakelijk verband tussen de door verweerster begane fout en de door eisers geleden schade te verwerpen op grond van de enkele vaststelling dat er mede door de houding van S. zelf onduidelijkheid was ontstaan over het inbreukmakend karakter van de alpha en beta stoelen van verweerster, zonder vast te stellen dat de schade zich ook zonder de fout van verweerster op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan en zonder vast te stellen op grond van welke contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting, eisers de schade definitief ten laste dienden te nemen, verantwoorden de appelrechters hun beslissing niet naar recht.
De vaststelling van de appelrechters dat eisers mede aan de basis liggen van de onduidelijkheid, kan niet beschouwd worden als een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting op grond waarvan eisers de schade definitief ten laste dienden te nemen. Een partij verliest een door de wet toegekend recht immers niet door het aannemen van een houding die met dit recht tegenstrijdig is of door dit recht niet onmiddellijk uit te oefenen, behalve in geval van misbruik van dit recht, van verjaring en van de uitzonderingen die de wet bepaalt. Door derhalve de schade definitief ten laste van eisers te leggen, op de enkele grond dat eisers mede aan de basis liggen van de onduidelijkheid die omtrent het al dan niet bestaan van een inbreuk op het auteursrecht van eisers bestond, zonder daarbij vast te stellen dat zij misbruik gemaakt hebben van hun recht, dat hun recht verjaard is of dat zij op grond van enige wettelijke bepaling hun recht op schadevergoeding niet meer kunnen uitoefenen, verantwoorden de appelrechters hun beslissing niet naar recht (schending van alle in het middel genoemde bepalingen).
Toelichting bij het eerste middel |
Eisers eisten schadevergoeding op grond van artikel 87, § 2, 2de lid (oud) van de Auteurswet. Overeenkomstig deze bepaling wordt de verweerder die te kwader trouw is, veroordeeld tot verbeurdverklaring van de nagemaakte voorwerpen en van de platen, vormen, matrijzen of andere gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking of, in voorkomend geval, tot de betaling van een som gelijk aan de prijs van deze voorwerpen of andere reeds overgedragen goederen.
Tussen partijen bestond betwisting over de vraag of verweerster al dan niet te kwader trouw was in de zin van voormelde bepaling. Volgens eisers handelde verweerster te kwader trouw nu zij wetens en willens inbreuk pleegde op de auteursrechten van eisers. Dit bleek volgens eisers uit het feit dat de stoelen die op de markt gebracht werden door verweerster een nagenoeg slaafse kopie uitmaakten van de stoelen van eisers, dat die stoelen van verweerster bovendien van inferieure kwaliteit zijn en mogelijks zelfs onveilig zijn, en dat verweerster de stoelen zelfs onder het eigen merk en de eigen slogan van eisers op de markt bracht, met uiteraard verwarring in hoofde van de consumenten en aanzienlijke schade, met inbegrip van verlies aan exclusiviteit en reputatieschade voor eisers als gevolg.
De appelrechters beslissen dat, opdat er kwade trouw bewezen zou zijn, er duidelijkheid moet zijn over het precieze bestaan en de inhoud van het auteursrecht. De appelrechters beslissen dat het feit dat eisers in België bijna zes jaar wachtten om op te treden tegen de verkoop van de stoelen van verweerster en verweerster dus al die tijd ongehinderd de stoelen kon verkopen, een doorslaggevend argument is dat ervoor gezorgd heeft dat verweerster als invoerder en verdeler voor dit land kon twijfelen aan de precieze omvang en de draagwijdte van het intellectuele eigendomsrecht van S.
Tussen partijen bestond geen betwisting over het feit dar een partij te kwader trouw handelt wanneer zij wetens en willens een inbreuk pleegt op de auteursrechten.
De appelrechters leiden de onstentenis van kwade trouw aan de zijde van verweerster evenwel af uit het feit dat verweerster als invoerder en verdeler van de Alpha en Beta stoelen kon twijfelen aan de precieze omvang en de draagwijdte van het intellectuele eigendomsrecht van S. omwille van het feit dat S. bijna zes jaar wachtte om op te treden tegen de verkoop van de stoelen door de tegenpartij.
Aldus verantwoorden de appelrechters hun beslissing niet naar recht. De beoordeling of een partij te kwader trouw handelde en dus wetens en willens de inbreukmakende handeling beging, dient beoordeeld te worden op het ogenblik dat de inbreukmakende handeling gesteld wordt.
Op het ogenblik dat het product voor het eerst in de handel wordt gebracht, kan de reactie van de houder van het auteursrecht of naburig recht op de inbreuk, en met name het feit dat de houder lang wachtte om te reageren, niet bepalend zijn voor de beoordeling van de vraag of de inbreukmaker al dan niet wetens en willens handelde bij het stellen van de inbreukmakende handeling. De inbreukmakende handeling gaat de reactie van de houder van het auteursrecht vooraf.
Door de afwezigheid van kwade trouw af te leiden uit de houding die eiseres aannam nadat de inbreukmakende handeling was gesteld, schaden de appelrechters dan ook artikel 87, § 2, 2de lid (oud) van de wet van 30 juni 1994.
Toelichting bij het tweede middel |
De appelrechters beslissen dat verweerster een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek heeft begaan door het auteursrecht van eisers te schenden.
De appelrechters beslissen echter dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de fout en de door eisers geleden schade. De appelrechters stellen vast dat eisers bijzonder lang gewacht hebben om op te treden en dat de daardoor gecreëerde onduidelijkheid duurde tot het arrest van 6 oktober 2003 waarbij de inhoud en draagwijdte van het auteursrecht van eisers werd vastgesteld.
De appelrechters beslissen dat de onduidelijkheid mee veroorzaakt werd door de houding van eisers en dat zelfs als de fout in de zin van artikel 1382 voor de schending van het auteursrecht vaststaat, het oorzakelijk verband doorbroken is.
Aldus verantwoorden de appelrechters hun beslissing niet naar recht.
Degene die schadevergoeding vordert, moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals zij zich heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat. Dit oorzakelijk verband vereist dat zonder de fout de schade niet zou zijn ontstaan zoals ze zich in concreto heeft voorgedaan (bijv. Cass. 26 juni 2008, C.07.0272.N, www.cass.be ). Volgens de vaste rechtspraak van uw Hof stelt de feitenrechter op onaantastbare wijze de feiten vast waaruit bij een oorzakelijk verband tussen een fout en de schade afleidt. Uw Hof gaat na of de rechter uit zijn vaststellingen het bestaan van zodanig oorzakelijk verband wettig heeft kunnen afleiden (Cass. 12 januari 1988, Arr. Cass. 1987-88, 599). De rechter die oordeelt dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de fout en de schade, zonder vast te stellen dat de schade, zonder die fout, zich niettemin op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan, verantwoordt zijn beslissing niet naar recht (Cass. 11 september 2006, C.05.0390.F. www.cass.be ).
Terzake beslissen de appelrechters dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de fout en de schade, zonder daarbij vast te stellen dat de schade ook zonder de fout van verweerster op dezelfde wijze zou zijn ontstaan.
Er is sprake van verbreking van het oorzakelijk verband, wanneer er tussen de fout en de schade een eigen juridische oorzaak optreedt, dit is een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting, op grond waarvan de te verrichten uitgave of prestatie definitief voor rekening moet blijven van degene die zich ertoe heeft verbonden of die ze ingevolge de wet of het reglement moet verrichten (Cass. 27 november 2007, P.07.1181.N, www.cass.be ; Cass. 23 maart 2003, C.01.0572.F, www.cass.be ).
Terzake stellen de appelrechters niet vast op grond van welke contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting eisers de schade definitief ten laste moeten nemen. Het enkele feit dat eisers mede aan de basis lagen van de onduidelijkheid omtrent het al dan niet inbreukmakend karakter van de handeling van verweerster, houdt geen onafhankelijke juridische verantwoording in op grond waarvan eisers de schade definitief ten laste moeten nemen Er bestaat immers geen algemeen rechtsbeginsel van rechtsverwerking (Cass. 6 november 1997, Arr. Cass. 1997, nr. 456).
III. | Beslissing van het Hof |
Beoordeling |
Eerste middel |
1. Artikel 87, § 2, 2de lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten bepaalt, in zijn toepasselijke versie, dat de inbreukmaker die te kwader trouw is, wordt veroordeeld tot de verbeurdverklaring van de nagemaakte voorwerpen en van de platen, vormen en matrijzen en andere gereedschappen die rechtstreeks gediend hebben tot het plegen van de namaking of, in voorkomend geval, tot de betaling van een som gelijk aan de prijs van deze voorwerpen of andere reeds overgedragen goederen.
2. Voor de invulling van het begrip kwade trouw in de zin van deze bepaling dient rekening te worden gehouden met al de relevante omstandigheden van het geval. Zo'n omstandigheid kan ook de houding zijn die de houder van het recht heeft ingenomen nadat hij kennis kreeg van de inbreuk op zijn recht waardoor bij de inbreukmaker twijfel kon ontstaan over de precieze omvang van de betrokken rechten.
3. Het middel dat aanvoert dat met een dergelijke omstandigheid geen rekening kan worden gehouden, berust op een verkeerde rechtsopvatting.
Het middel faalt naar recht.
Tweede middel |
4. De appelrechters oordelen enerzijds dat de verweerster een fout heeft begaan in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek door het auteursrecht van de eisers ook voor de periode die aan het arrest van 6 oktober 2003 voorafgaat, te schenden en anderzijds dat het oorzakelijk verband tussen deze fout en de door de eisers geleden schade doorbroken werd doordat zij lang hebben gewacht vooraleer op te treden.
5. Door de vordering in schadevergoeding van de eisers voor de periode voorafgaand aan 6 oktober 2003 op deze grond af te wijzen wegens afwezigheid van oorzakelijk verband, schenden de appelrechters de voormelde wettelijke bepaling.
Het middel is gegrond.
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de vordering tot schadevergoeding van de eisers voor de periode vóór 20 oktober 2003.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Brussel.
(…)