Article

Niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid van een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie?, R.D.C.-T.B.H., 2010/6, p. 544-545

CONTINUITEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemeen - Opening van de procedure - Neerlegging van de vereiste stukken - Ontvankelijkheid
Krachtens artikel 23 van de wet van 31 januari 2009 moet de procedure van gerechtelijke reorganisatie worden geopend zodra de continuïteit is bedreigd en het in artikel 17, § 1, bedoelde verzoekschrift is neergelegd.
Verder bepaalt artikel 41, § 2, van dezelfde wet dat de rechtbank ambtshalve de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan beëindigen wanneer de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 1° tot 9°, bepaalde stukken niet heeft neergelegd binnen een termijn van veertien dagen na de neerlegging van zijn verzoekschrift.
Dit houdt in dat de rechtbank de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan toestaan, zelfs indien nog niet alle stukken vereist door artikel 17, § 2, 1° tot 9°, zijn neergelegd. De procedure ingeleid met het oog op een minnelijk akkoord kan dus worden geopend zonder dat alle stukken voorhanden zijn.
CONTINUITE DE L'ENTREPRISE
Réorganisation judiciaire - Général - Ouverture de la procédure - Dépôt des pièces requises - Recevabilité
En vertu de l'article 23 de la loi du 31 janvier 2009, la procédure de réorganisation judiciaire doit être ouverte dès que la continuité de l'entreprise est menacée et qu'a été déposée la requête visée à l'article 17, § 1er.
En outre, l'article 41, § 2, de la même loi dispose que le tribunal peut statuer d'office sur la fin de la procédure de réorganisation judiciaire si le débiteur n'a pas déposé les pièces visées à l'article 17, § 2, 1° à 9°, dans les quatorze jours du dépôt de sa requête.
Cela signifie que le tribunal peut accorder la procédure de la réorganisation judiciaire, même si les pièces exigées par l'article 17, § 2, 1° à 9°, ne sont pas encore toutes déposées.
La procédure intentée en vue d'un accord amiable peut donc être ouverte sans que toutes les pièces ne soient disponibles.
Niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid van een verzoek tot gerechtelijke reorganisatie?
Melissa Vanmeenen [1]

In de arresten van respectievelijk het hof van beroep te Antwerpen van 3 december 2009 en het hof van beroep te Brussel van 23 februari 2010 wordt een nieuw licht geworpen op de vraag welke de sanctie is bij het niet neerleggen van de stukken opgesomd in artikel 17, § 2, WCO [2]. In de meest gangbare interpretatie van artikel 17 wordt een onderscheid gemaakt tussen stukken die onmiddellijk samen met het verzoekschrift moeten worden neergelegd (stukken 1° tot 4°) en de stukken die ten laatste binnen de veertien dagen na de neerlegging van het verzoekschrift moeten worden toegevoegd aan het dossier (stukken 5° tot 9° [3][4]. Deze interpretatie steunt op artikel 17, § 4, WCO waarin de wetgever uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt om het 5° tot 9° stuk neer te leggen binnen voornoemde termijn van veertien dagen. A contrario wordt hieruit afgeleid dat het 1° tot 4° stuk onmiddellijk bij het verzoekschrift moet worden gevoegd. Deze eerste vier stukken lijken dermate essentieel dat ze niet mogen ontbreken bij het verzoekschrift, het betreft i.c. 1° een uiteenzetting van de gebeurtenissen waarop het verzoek is gegrond en waaruit blijkt dat naar het oordeel van de schuldenaar de continuïteit van zijn onderneming onmiddellijk of op termijn bedreigd is; 2° een aanwijzing van de doelstelling of de doelstellingen [5] waarvoor de schuldenaar het openen van de reorganisatieprocedure aanvraagt; 3° de vermelding van het gerechtelijk elektronisch adres; en 4° de twee recentste jaarrekeningen of, indien de schuldenaar een natuurlijke persoon is, de twee recentste aangiftes in de personenbelasting. Op heden is het derde stuk, de aanduiding van het gerechtelijk elektronisch adres een onbestaande voorwaarde, aangezien het gebruik van het gerechtelijk elektronisch adres nog niet werd ingevoerd.

Wanneer de stukken 1° tot 4° niet werden gevoegd bij het verzoekschrift, werd door verschillende rechtbanken beslist dat het verzoek niet ontvankelijk was [6]. Deze sanctie staat niet in de wet continuïteit ondernemingen vermeld, maar is gesteund op bovenstaande redenering dat de stukken 1° tot 4° onontbeerlijk zijn voor het verzoekschrift [7]. Andere rechtbanken pasten de sanctie van niet-ontvankelijkheid niet toe bij gebrek aan één van de stukken 1°-4° [8]. In bepaalde gevallen werd een soepele interpretatie van de neer te leggen stukken verdedigd, waarbij het volstond dat de vereiste informatie kon worden afgeleid uit het verzoekschrift [9].

De hiervoor gepubliceerde arresten verwerpen eveneens de sanctie van niet-ontvankelijkheid bij gebrek aan neerlegging van de stukken 1° tot 4°, maar verwijzen hiervoor naar een specifieke bepaling uit de wet continuïteit ondernemingen. Artikel 41, § 2, WCO stelt immers: “Wanneer de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 1° tot 9°, bepaalde stukken niet heeft neergelegd binnen een termijn van veertien dagen na de neerlegging van zijn verzoekschrift, kan de rechtbank ambtshalve beslissen de procedure van gerechtelijke reorganisatie te beëindigen [...].” Deze sanctie wordt normalerwijze gekoppeld aan artikel 17, § 4, WCO, waarin de mogelijkheid wordt voorzien om de stukken 5° tot 9° toe te voegen binnen de veertien dagen. Echter artikel 41, § 2, WCO beperkt zich niet tot de stukken 5° tot 9°, maar heeft het over de stukken 1° tot 9°. Hieruit leiden de hoven van beroep af dat de gerechtelijke reorganisatie steeds kan worden toegekend, ook al ontbreken de stukken 1° tot 9°, maar dat de rechtbank de mogelijkheid heeft om de procedure ambtshalve te beëindigen bij gebrek aan neerlegging van een stuk binnen de veertien dagen.

Deze rechtspraak verdedigt aldus het standpunt met verwijzing naar artikel 23 WCO dat een gerechtelijke reorganisatie moet worden geopend zodra de continuïteit van de onderneming bedreigd is en het verzoekschrift werd neergelegd, onafhankelijk of de stukken tijdig werden neergelegd. Dit neemt niet weg dat een verzoekschrift zonder stukken nog steeds kan worden afgewezen, maar dan omwille van het ongegrond karakter. Het spreekt voor zich dat de rechtbank een verzoekschrift niet zal inwilligen, indien er geen enkel stuk aannemelijk maakt dat de continuïteit van de onderneming bedreigd is.

[1] Universiteit Antwerpen.
[2] Zie over de problematiek uitgebreid H. Geinger en P. Vanlersberghe, “De gerechtelijke reorganisatie: procedurele aspecten” in K. Byttebier, E. Dirix, M. Tison en M. Vanmeenen, Gerechtelijke reorganisatie, getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 128-131, nrs. 15-18.
[3] Het betreft 5° een boekhoudkundige staat van zijn actief en passief en een resultatenrekening, daterend van maximum drie maanden eerder. Kleine vennootschappen bedoeld in art. 15 W.Venn. moeten hun resultatenrekening meedelen volgens het volledig schema; 6° een simulatie van de kasstromen voor ten minste de gevraagde duur van de opschorting; 7° een volledige lijst van de erkende of beweerde schuldeisers in de opschorting, met vermelding van hun naam, hun adres, het bedrag van hun schuldvordering, en met de bijzondere vermelding van de hoedanigheid van buitengewone schuldeiser in de opschorting; 8° zo mogelijk, de maatregelen en voorstellen die hij overweegt om de rendabiliteit en de solvabiliteit van zijn onderneming te herstellen, om een eventueel sociaal plan in te zetten en om de schuldeisers te voldoen; en 9° de aanwijzing dat de schuldenaar voldaan heeft aan de wettelijke of conventionele verplichtingen om de werknemers of hun vertegenwoordigers in te lichten of te raadplegen.
[4] Zie in dezelfde zin ook Amendement regering, Parl.St. Kamer, zitting 2007-08, nr. 0160/002, 55.
[5] Hiermee bedoelt de wetgever de herstelmaatregelen die zullen worden aangewend, nl. minnelijk akkoord, collectief akkoord of overdracht onder gerechtelijk gezag.
[6] Zie Kh. Nijvel 9 juli 2009, TBH 2009, 713 (ontbreken jaarrekeningen); Kh. Hasselt 2 juni 2009, RW 2009-10, 118 en NjW 2009, 822, noot M. Tison (ontbreken doelstelling); Antwerpen 12 november 2009, RW 2009-10, 1309 (ontbreken van verschillende stukken).
[7] In dezelfde zin, H. Geinger en P. Vanlersberghe, “De gerechtelijke reorganisatie: procedurele aspecten” in K. Byttebier, E. Dirix, M. Tison en M. Vanmeenen, Gerechtelijke reorganisatie, getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 131, nr. 18.
[8] Kh. Charleroi 10 april 2009, TBH 2009, 658 (gebrek aan goede uiteenzetting van de continuïteitsbedreigende omstandigheden); Kh. Turnhout 5 mei 2009, TBH 2009, 688 (gebrek aan keuze van de doelstelling).
[9] Zie in die zin, Brussel 18 december 2009, te vinden op juridat (www.cass.be ), waar men de doelstelling van minnelijk akkoord afleidt uit de uiteenzetting in het verzoekschrift, nl. de schuldenaar wil een akkoord sluiten met zijn bankier.