Article

Hof van beroep Brussel, 23/02/2010, R.D.C.-T.B.H., 2010/6, p. 542-544

Hof van beroep Brussel 23 februari 2010

CONTINUITEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemeen - Opening van de procedure - Neerlegging van de vereiste stukken - Ontvankelijkheid
Krachtens artikel 23 van de wet van 31 januari 2009 moet de procedure van gerechtelijke reorganisatie worden geopend zodra de continuïteit is bedreigd en het in artikel 17, § 1, bedoelde verzoekschrift is neergelegd.
Verder bepaalt artikel 41, § 2, van dezelfde wet dat de rechtbank ambtshalve de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan beëindigen wanneer de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 1° tot 9°, bepaalde stukken niet heeft neergelegd binnen een termijn van veertien dagen na de neerlegging van zijn verzoekschrift.
Dit houdt in dat de rechtbank de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan toestaan, zelfs indien nog niet alle stukken vereist door artikel 17, § 2, 1° tot 9°, zijn neergelegd. De procedure ingeleid met het oog op een minnelijk akkoord kan dus worden geopend zonder dat alle stukken voorhanden zijn.
CONTINUITE DE L'ENTREPRISE
Réorganisation judiciaire - Général - Ouverture de la procédure - Dépôt des pièces requises - Recevabilité
En vertu de l'article 23 de la loi du 31 janvier 2009, la procédure de réorganisation judiciaire doit être ouverte dès que la continuité de l'entreprise est menacée et qu'a été déposée la requête visée à l'article 17, § 1er.
En outre, l'article 41, § 2, de la même loi dispose que le tribunal peut statuer d'office sur la fin de la procédure de réorganisation judiciaire si le débiteur n'a pas déposé les pièces visées à l'article 17, § 2, 1° à 9°, dans les quatorze jours du dépôt de sa requête.
Cela signifie que le tribunal peut accorder la procédure de la réorganisation judiciaire, même si les pièces exigées par l'article 17, § 2, 1° à 9°, ne sont pas encore toutes déposées.
La procédure intentée en vue d'un accord amiable peut donc être ouverte sans que toutes les pièces ne soient disponibles.

D. Herinckx

Zet.: B. Lybeer, C. Van Santvliet en E. Herregodts (raadsheren)
Pl.: Mrs. Houthoofd loco J. Billiet

Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis d.d. 31 december 2009 dat door de rechtbank van koophandel te Brussel werd uitgesproken.

Het verzoekschrift tot hoger beroep werd tijdig en formeel regelmatig neergelegd ter griffie van het hof op 6 januari 2010.

De advocaat van appellant en appellant zelf werden gehoord in raadkamer op 8 februari 2010.

De heer Alex Verhegge, substituut-procureur-generaal, werd gehoord in zijn mondeling advies op de zitting van 8 februari 2010.

Aan appellant werd de mogelijkheid geboden om zijn opmerkingen op dit advies te geven.

I. Relevante feiten en voorwerp van het hoger beroep

1. Appellant is een jonge chauffagist-loodgieter die middels een hypothecaire lening bij KBC Bank is overgegaan tot de aankoop van een woning, een loods en een perceel bouwgrond voor een totaal bedrag van 312.000 EUR.

Hij betoogt dat zijn financiële problemen zijn ontstaan door deze aankoop: enerzijds is er de maandelijkse hypotheekaflossing van 1.739,50 EUR en anderzijds heeft appellant zelf renovatiewerken aan de woning uitgevoerd voor een bedrag van 20.000 EUR. Aangezien hij deze werken zelf heeft uitgevoerd, heeft hij zijn zelfstandige activiteit als loodgieter ten dele verwaarloosd.

Hierdoor is er een betalingsachterstand bij zijn leveranciers ontstaan. Appellant stelt dat de continuïteit van zijn onderneming is bedreigd.

2. Appellant wenst zijn activiteit als chauffagist-loodgieter verder te zetten. De bedoeling is dat deze activiteit zou worden uitgevoerd in de BVBA Group Heda die appellant samen met zijn moeder heeft opgericht. De inbreng in de vennootschap is nog niet gebeurd. Het enige wat de BVBA tot nu toe heeft gedaan, is een lening toekennen aan appellant, haar zaakvoerder, zodat de BVBA Group Heda ook een schuldeiser is van appellant.

3. Appellant heeft de intentie om de woning en de bouwgrond te verkopen. Wat de woning betreft, is er reeds een compromis ondertekend met de kandidaat-koper. Voor de bouwgrond moet er nog een koper worden gezocht, hetgeen enige tijd benodigt. KBC gaat akkoord met deze transacties en heeft zich bereid verklaard bepaalde tegemoetkomingen te doen. Door deze transacties kan de hypothecaire schuld worden afgebouwd waardoor ook de maandelijkse hypotheekaflossing wordt verlicht. Ten slotte zou ook de loods kunnen worden ingebracht in de BVBA Heda. Op deze manier zou er een minnelijk akkoord kunnen worden bereikt met twee schuldeisers, namelijk KBC Bank en de BVBA Heda.

Appellant meent dat dit minnelijk akkoord ook zal kunnen worden uitgebreid naar zijn andere schuldeisers, die voornamelijk leveranciers zijn. Verschillende leveranciers zijn trouwens ondanks de betalingsachterstand steeds bereid gebleven te leveren tegen contante betaling.

4. Te dien einde heeft appellant op 16 december 2009 een verzoek ingediend bij de rechtbank van koophandel te Brussel op basis van artikelen 16 e.v. van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Dit verzoek streeft de opschorting na met het oog op het afsluiten van een minnelijk akkoord met zijn schuldeisers als bedoeld in artikel 43 van de wet van 31 januari 2009.

Meer bepaald strekt dit verzoek ertoe om aan appellant een opschorting van betaling gedurende 6 maanden toe te kennen ten aanzien van zijn schuldeisers.

5. Bij beschikking d.d. 18 december 2009 heeft de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel de heer Theo Raedschelders aangesteld als gedelegeerd rechter.

In zijn verslag d.d. 30 december 2009 stelt de gedelegeerd rechter dat het verzoek niet ontvankelijk is. Indien de rechtbank zou oordelen dat het verzoek toch ontvankelijk is, adviseert de gedelegeerd rechter het verzoek gegrond te verklaren.

De gedelegeerd rechter besluit tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek omdat de meest recente aangifte in de personenbelasting (aanslagjaar 2009, inkomsten 2008) niet bij het verzoekschrift is gevoegd.

6. Appellant heeft deze aangifte ter zitting van 30 december 2009 nog bij zijn stukken gevoegd.

7. In het bestreden vonnis van 31 december 2009 wordt het verzoek tot gerechtelijke reorganisatie niet ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank van koophandel te Brussel is de neerlegging van de aangifte aanslagjaar 2009 laattijdig gebeurd, aangezien zij niet tegelijkertijd met het verzoekschrift is neergelegd.

8. Appellant is het hiermee oneens. De aangifte aanslagjaar 2009 werd neergelegd op de zitting van 30 december 2009 waarop het verzoekschrift door de rechtbank werd behandeld. Het feit dat deze aangifte niet tezamen met het verzoekschrift werd ingediend, is volgens appellant geen grond tot onontvankelijkheid van het verzoek.

Appellant herneemt zijn verzoek en vraagt het hof hem het voordeel toe te kennen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie voor het geheel van zijn activiteit, met dien verstande dat de gevraagde en voorgestelde opschorting van betaling wordt toegekend gedurende 6 maanden opzichtens al zijn schuldeisers vanaf de datum van huidig arrest, met het oog op het bewerkstelligen van een minnelijk akkoord.

II. Beoordeling

9. Artikel 23, 1ste lid, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen bepaalt dat de procedure van gerechtelijke reorganisatie wordt geopend zodra de continuïteit van de onderneming, onmiddellijk of op termijn, bedreigd is en het in artikel 17, § 1, van de wet bedoelde verzoekschrift is neergelegd.

Artikel 24, § 2, bepaalt dat indien de voorwaarden vermeld in artikel 23 vervuld lijken, de rechtbank de procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend verklaart en de duur bepaalt van de in artikel 16 van de wet bedoelde opschorting, die niet langer mag zijn dan zes maanden; bij ontstentenis verwerpt de rechtbank het verzoek.

10. Er worden derhalve slechts twee voorwaarden opgelegd door artikel 23, 1ste lid, van de wet van 31 januari 2009 voor de openverklaring van de procedure van gerechtelijke reorganisatie: het bestaan van een dreiging van de continuïteit en het neerleggen van een verzoekschrift tot gerechtelijk reorganisatie. Wanneer deze voorwaarden vervuld lijken, moet de rechtbank de opening van procedure van gerechtelijke reorganisatie toestaan.

De beoordelingsmarge van de rechtbank bij het toelaten of het verwerpen van het verzoek is dan ook uiterst beperkt.

In de parlementaire voorbereiding van de wet wordt in dit verband het volgende gesteld: “Het is nodig maar het volstaat dat de continuïteit van de onderneming bedreigd is op korte of middellange termijn, naar het oordeel van de schuldenaar, en dat de reorganisatieprocedure een deel van de oplossing kan bieden voor het gehele of gedeeltelijke behoud van de economische activiteit.” (Parl.St. Kamer 2007-08, nr. 0160/002, 58).

11. Artikel 17, § 2, 4°, van de wet van 31 januari 2009 schrijft voor dat bij het verzoekschrift de twee recentste jaarrekeningen, of indien de schuldenaar een natuurlijke persoon is, de twee recentste aangiftes in de personenbelasting moeten worden gevoegd.

Volgens het bestreden vonnis kunnen deze jaarrekeningen niet meer bij het verzoekschrift worden gevoegd na de neerlegging ervan. Enkel de stukken vermeld onder § 2, 5° tot 9°, van artikel 17 zouden nog gedurende een termijn van veertien dagen bij het verzoekschrift kunnen worden gevoegd (art. 17, § 4).

12. Deze interpretatie kan niet worden bijgetreden.

Krachtens artikel 23 van de wet van 31 januari 2009 moet de procedure van gerechtelijke reorganisatie worden geopend zodra de continuïteit is bedreigd en het in artikel 17, § 1, bedoelde verzoekschrift is neergelegd.

Verder bepaalt artikel 41, § 2, van dezelfde wet dat de rechtbank ambtshalve de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan beëindigen wanneer de schuldenaar de in artikel 17, § 2, 1° tot 9°, bepaalde stukken niet heeft neergelegd binnen een termijn van veertien dagen na de neerlegging van zijn verzoekschrift.

Dit houdt in dat de rechtbank de procedure van gerechtelijke reorganisatie kan toestaan, zelfs indien nog niet alle stukken vereist door artikel 17, § 2, 1° tot 9°, zijn neergelegd. De procedure ingeleid met het oog op een minnelijk akkoord kan dus worden geopend zonder dat alle stukken voorhanden zijn.

In voorliggend geval was het stuk dat ontbrak bij de neerlegging van het verzoekschrift - de aangifte aanslagjaar 2009 - voorhanden op het moment dat het verzoek door de rechtbank werd behandeld, namelijk op 30 december 2009.

A fortiori kan het feit dat deze aangifte niet gevoegd was hij het verzoekschrift ten tijde van de neerlegging, dan ook geen reden zijn om het verzoek onontvankelijk te verklaren.

Het bestreden vonnis heeft het verzoek bijgevolg ten onrechte niet ontvankelijk verklaard.

13. Wat de grond van de zaak betreft, lijkt enerzijds de continuïteit van de onderneming van appellant bedreigd en kan anderzijds het behoud van de activiteit niet worden uitgesloten. Dit blijkt afdoende uit het verzoekschrift en de bijlagen daaraan gehecht.

Aangezien artikel 16 van de wet van 31 januari 2009 stelt dat de procedure van gerechtelijke reorganisatie moet strekken tot het behoud van de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten, is het toelaatbaar dat een procedure wordt geopend zodra het behoud van een activiteit, zelfs gedeeltelijk, niet kan worden uitgesloten (A. Zenner, Wet Continuïteit Ondernemingen, Intersentia, 2009, 82).

14. Aangezien appellant beantwoordt aan alle voorwaarden voor het toekennen van de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, moet deze procedure worden geopend.

Om deze redenen:

Het hof, rechtdoende na tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond.

Vernietigt het bestreden vonnis,

Opnieuw rechtdoende,

Verklaart het verzoek van appellant tot de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie ontvankelijk en gegrond,

Verleent aan appellant het voordeel van de procedure van gerechtelijke reorganisatie voor het geheel van zijn activiteit, met dien verstande dat de gevraagde en voorgestelde opschorting van betaling wordt toegekend gedurende zes maanden opzichtens al zijn schuldeisers vanaf de datum van dit arrest, met het oog op het bewerkstelligen van een minnelijk akkoord;

Beveelt dat dit arrest wordt bekengemaakt hij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel zal de volgende tekst bevatten:

Bij arrest van het hof van beroep te Brussel van 23 februari 2010 wordt een opschorting van zes maanden toegestaan aan de heer David Herinckx, geboren te Dendermonde op 23 augustus 1981, voor de uitbating onder de naam David Herinckx van de activiteit van centrale verwarming, sanitair, lood- en zinkwerk, te 1745 Opwijk, Heirbaan 71, met ondernemingsnummer 0720.483.831;

De gedelegeerd rechter is de heer Theo Raedschelders, rechter in handelszaken, met adres te 3680 Maaseik, Pelserstraat 15;

De einddatum van de opschorting is 23 augustus 2010.

Verzendt de zaak opnieuw naar de rechtbank van koophandel te Brussel,

Legt de kosten van het hoger beroep ten laste van de Belgische Staat en stelt deze in hoofde van appellant vast op 1.252 EUR (52 EUR + 1.200 EUR).

(…)