Article

Hof van beroep Brussel, 22/06/2009, R.D.C.-T.B.H., 2010/6, p. 534-535

Hof van beroep Brussel 22 juni 2009

VERJARING (BURGERLIJK RECHT)
Bijzondere verjaringen - 5 jaar - Periodieke schulden - Moratoire interesten - Anatocisme
Moratoire interesten beginnen te lopen vanaf de datum van de aanmaning tot betaling. Moratoire interesten vallen niet onder één van de in artikel 2277 BW opgesomde categorieën van periodieke vorderingen die verjaren na vijf jaar.
Kapitalisatie van interesten is krachtens artikel 1154 BW mogelijk ten gevolge van een gerechtelijke aanmaning mits deze aanmaning betrekking heeft op interesten die ten minste voor een geheel jaar verschuldigd zijn. De neerlegging ter griffie van een conclusie, die geldt als betekening, is een gerechtelijke aanmaning, waarin de aandacht van de schuldenaar in het bijzonder wordt gevestigd op de kapitalisatie van de interesten.
PRESCRIPTION (DROIT CIVIL)
Prescriptions particulières - 5 ans - Dettes périodiques - Intérêts moratoires - Anatocisme
Les intérêts moratoires commencent à courir à partir de la mise en demeure de payer. Les intérêts moratoires ne tombent pas sous une des catégories de créances reprises à l'article 2277 du Code civil qui se prescrivent par cinq ans.
En vertu de l'article 1154 du Code civil, la capitalisation des intérêts peut se faire par sommation judiciaire pourvu qu'il s'agisse d'intérêts dus au moins pour une année. Le dépôt au greffe de conclusions qui attirent l'attention particulière du débiteur sur la capitalisation des intérêts constitue une telle sommation judiciaire.

CV Intercommunale Vereniging Iverlek / Het Vlaamse Gewest

Zet.: A. De Preester, E. Janssens de Bisthoven en M. Debaere (raadsheren)
Pl.: Mrs. P. De Maeyer loco A. Verriest en K. Vancorenland loco A. Celis

(...)

1.2. Wat de interesten betreft

1.2.1. Het Vlaamse Gewest vraagt moratoire interesten vanaf de respectievelijke betalingsdata (= voorwerp van het incidenteel beroep), zijnde 15 januari 1974 en 3 januari 1975, minstens vanaf 30 januari 1998, zijnde de datum van de ingebrekestelling.

De eerste rechter kende interesten toe vanaf 30 januari 1998.

Er is geen wettelijke bepaling voorhanden die moratoire interesten van rechtswege doet lopen zodat het recht op dergelijke interesten eerst ontstaat vanaf de datum van de aanmaning tot betaling.

Terecht stelde de eerste rechter vast dat het Vlaamse Gewest eerst bij brief van 30 januari 1998 overging tot het in gebreke stellen van appellante zodat slechts vanaf die datum moratoire interesten verschuldigd zijn.

1.2.2. Iverlek houdt - in ondergeschikte orde - voor dat de verjaring vermeld in artikel 2277, 4de lid, Burgerlijk Wetboek (5 jaar) moet toegepast worden, rekening houdend met de wil van de auteur van het Burgerlijk Wetboek om een schuldeiser van een geldsom te verhinderen om op dergelijke wijze te handelen dat de situatie van zijn schuldenaar verergert door de interesten op een kapitaal gedurende een zeer lange periode te laten lopen.

Gezien het Vlaamse Gewest overging tot dagvaarding bij exploot betekend op 25 maart 1998 is dit argument niet ter zake dienend.

Enkel ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat de verjaringsregeling, die is opgenomen in artikel 2277, 4de lid, van het Burgerlijk Wetboek, een van het gemeen recht afwijkende verjaringsregeling is, in die mate dat, voor welbepaalde schulden, een kortere verjaringstermijn wordt bepaald. Die welbepaalde schulden zijn in dat wetsartikel opgesomd (termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten, die van uitkeringen tot levensonderhoud, huren van huizen en pachten van landeigendommen, interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen).

De in dit geval verschuldigde interesten zijn moratoire of verwijlinteresten en geen compensatoire of vergoedende interesten, die de vertraging vergoeden in de betaling van een som die krachtens de wet verschuldigd is. Huidige schuld valt niet onder één van de categorieën, die zijn opgesomd in artikel 2277, 4de lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Gezien de verjaring niet aan de orde is, bestaat er ook geen aanleiding om desbetreffend een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof.

1.3. Wat de gevraagde kapitalisatie betreft

1.3.1. Deze vraag maakt een rechtsgeldige toepassing uit van artikel 1154 BW.

Vervallen interesten van kapitalen kunnen immers interest opbrengen ten gevolge van een gerechtelijke aanmaning mits deze aanmaning betrekking heeft op interesten die ten minste voor een geheel jaar verschuldigd zijn.

De neerlegging ter griffie van een conclusie, die geldt als betekening, is een gerechtelijke aanmaning, waarin de aandacht van de schuldenaar in het bijzonder wordt gevestigd op de kapitalisatie van de interesten.

1.3.2. Het Vlaamse Gewest is gerechtigd op kapitalisatie van de interesten als gevolg van de gerechtelijke aanmaningen bij:

- conclusie in eerste aanleg van 5 maart 1999;

- tweede aanvullende conclusie in eerste aanleg van 5 maart 2001;

- syntheseconclusie in eerste aanleg van 2 september 2002;

- conclusie in hoger beroep van 15 juni 2005;

- aanvullende conclusie na heropening van de debatten in hoger beroep van 5 september 2008.

Om deze redenen,

Het hof,

Rechtdoende op tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep en het incidenteel beroep beiden ontvankelijk, doch ongegrond.

Bevestigt het bestreden vonnis.

Verklaart de vordering tot kapitalisatie van de interesten per 15 juni 2005 en 5 september 2008 bijkomend gegrond.

Veroordeelt Iverlek in de kosten van hoger beroep in totaal begroot

- in hoofde van appellante op 2.686 EUR (186 rolrecht + 2.500 rechtsplegingsvergoeding), en

- in hoofde van geïntimeerde op 2.500 EUR rechtsplegingsvergoeding.

(…)