Productveiligheid en Product recall
INHOUD
7. Corrigerende maatregelen door de producenten
8. Ingrijpen van de overheid en de EU-Commissie
9. Hoofdlijnen van een recall-project 9.1. Algemene voorbereiding
9.5. Melding aan het nationale meldpunt
9.6. Europees informatiesysteem (RAPEX)
9.7. Informatie van de eindgebruikers
9.8. Informatie van distributeurs
9.9. Opvolging van de actie en de resultaten
10. Relatie met (product)aansprakelijkheid
11. Kosten van corrigerende acties
12. Verzekerbaarheid en reddingskosten
1. | Inleiding [2] |
1.In de zomer van 2007 werden wereldwijd meer dan 19 miljoen speelgoedartikelen door de producent teruggeroepen ingevolge loskomende magnetische deeltjes, die levensgevaarlijk konden zijn voor kinderen, en ingevolge hoge concentraties lood in verf [3]. Tijdens diezelfde zomer, de summer of recalls [4], werden nog talrijke andere wereldwijde product recalls bekendgemaakt, o.m. voor giftige tandpasta. In de zomer van 2008 werd bericht dat duizenden Chinese kinderen ernstig ziek waren geworden, en enkele overleden waren, ingevolge de stof melamine die verwerkt was in melkproducten, andere levensmiddelen en diervoeder. De Europese Commissie nam maatregelen, waaronder een invoerverbod [5]. Van 2006 tot 2008 werden wereldwijd miljoenen elektronicaproducten van verschillende merken teruggeroepen wegens ontploffingsgevaar van de batterijen. In 2009 besloot een van de grootste producenten van huishoudapparaten tot een recall van miljoenen koffiezetapparaten wegens ontploffingsgevaar. In 2009 en 2010 hebben enkele autoproducenten enorme verliezen geleden wegens veiligheidsproblemen van hun voertuigen. De voorbije jaren kwamen heel wat wereldwijde recall-acties in het nieuws, inzake consumentenproducten, voedingsmiddelen en geneesmiddelen.
Product recalls en consumentenwaarschuwingen rond voeding en producten zijn zeker geen nieuw fenomeen. In het verleden werden reeds grote acties uitgevoerd, voornamelijk met betrekking tot voeding: de dioxinecrisis van 1999, die een grote impact had op de Belgische politiek [6]; de recall van miljoenen flessen en blikken Coca-Cola, ook in 1999, omwille van een hysterie op de markt waarvan de echte oorzaak nooit volledig werd opgehelderd [7]; de Iglo-diepvriesproducten die in 1981 uit de handel werden genomen wegens aantasting door nitriet uit het koelsysteem van de koelwagens; de Israëlische sinaasappelen die in de jaren '70 door saboteurs gecontamineerd werden met kwik. De gekozen voorbeelden tonen de uiteenlopende oorzaken van dergelijke crisissen aan: vervuiling aan de bron, vervuiling van ingrediënten, vervuiling door recyclage in de voedingsketen, slechte behandeling door derden-dienstverleners zoals transporteurs of opslagbedrijven, slechte verpakking, bewuste manipulatie door terroristen of saboteurs.
In het kader van consumentenproducten merkt men vooral veiligheidsproblemen rond speelgoed en andere producten voor kinderen, laptops, lithiumbatterijen, elektrisch materiaal, en worden frequent acties ondernomen voor correcties aan voertuigen. Ook hier kunnen verschillende oorzaken van het gevaar worden aangeduid, zoals verkeerde design, gebruik van gevaarlijke stoffen of slechte componenten, gebrekkige kwaliteitscontrole, gebrekkige informatie, foutief gebruik door de gebruikers. Sluipende gevaren kunnen onopgemerkt over een langere periode ontstaan door chemische interacties tussen substanties, verontreiniging van productieplaatsen, door de inwerking van vochtigheid, warmte of zonlicht. Een veiligheidsprobleem kan ontstaan in elke fase van de levenscyclus van een product, en ligt niet altijd binnen de controle van het kwaliteitsmanagement in de organisatie van de producent.
2.Sinds er in Europa een plicht bestaat tot melding van ernstige risico's en de genomen maatregelen [8], zijn er statistische gegevens voorhanden over onveilige consumentenproducten, voeding en geneesmiddelen [9]. Uit de jaarrapporten van de bevoegde autoriteiten blijkt een enorme toename van corrigerende acties. Voor consumentenproducten evolueerde het aantal kennisgevingen in Europa van 847 in 2005 tot 1.866 in 2008. Deze hebben voornamelijk betrekking op onveilig speelgoed en kinderverzorgingsproducten (samen meer dan 35% van alle aangemelde producten in de jaren 2006-2008) [10], motorvoertuigen (10% in 2008) [11], elektrische apparaten (11% in 2008). Verlichtingsmateriaal en cosmetica komen op de volgende plaatsen. De toename van de meldingen houdt in grote mate verband met de outsourcing van de industriële productie naar China en de derde wereld [12], maar ook met de toenemende normering van de productvereisten en een toenemend bewustzijn van producenten, distributeurs, overheden en consumenten. Wat problemen met levensmiddelen en diervoeding betreft, blijkt dat er in 2007 via het Europese meldingssysteem RASFF [13] 2.976 meldingen werden gedaan van typische voedingsproblemen [14]. In deze bijdrage richten we ons op de algemene veiligheidsvereisten en corrigerende acties ten aanzien van producten, niet op de problematiek van voeding, farmaceutica, chemische stoffen en andere producten die een specifieke regeling kennen.
3.Op het gebied van corrigerende actie moet een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds producten die gevaarlijk zijn, en anderzijds producten die een functionele tekortkoming vertonen zonder dat zij als gevaarlijk beschouwd worden. Problemen met de remmen van een wagen maken het voertuig gevaarlijk. Problemen aangaande de airconditioning van een voertuig vormen slechts een functionele tekortkoming zonder gevaar (althans in ons klimaat). Functionele tekortkomingen dienen gecorrigeerd te worden op grond van het gemeen recht inzake verborgen gebreken bij koop of huur en/of de niet-conforme levering, dan wel op grond van bijzondere reglementeringen. De Wet Consumentenkoop introduceerde in het Burgerlijk Wetboek een minimum garantietermijn van 2 jaar waarbij gratis herstel of vervanging wordt gegarandeerd (art. 1649quater en 1649quinquies BW). Onder die bepalingen kan soms een corrigerende actie zoals een recall noodzakelijk zijn, maar zolang er geen sprake is van een veiligheidsrisico blijft dit slechts een verbintenisrechtelijke kwestie tussen één leverancier en één klant, waarin de overheid niet tussenkomt. Wanneer een product echter gevaarlijk is, moet de overheid daarover ingelicht worden. De bevoegde administratieve diensten zullen toezicht houden op het risico en indien nodig ook actief tussenkomen. Naar schatting gebeuren in Europa jaarlijks 40 miljoen ongevallen, arbeidsongevallen en verkeersongevallen niet meegerekend [15], wat een wetgevend ingrijpen verantwoordt.
2. | Producten en diensten |
4.De juridische bescherming van de consument tegen onveilige producten wordt geregeld door een uitgebreide en zeer verspreide Europese en Belgische regelgeving. Lange tijd was deze bescherming slechts gebaseerd op de klassieke regeling inzake verborgen gebreken en non-conformiteit zoals voorzien in de artikelen 1641 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. De Europese Richtlijn Productaansprakelijkheid [16] en de Garantierichtlijn [17] hebben geharmoniseerde wetgeving geïntroduceerd op het gebied van aansprakelijkheid voor gebrekkige (onveilige) producten en de garantie van de conformiteit jegens consumenten. Deze wetgeving is echter niet gericht op preventie [18]. In Europa werd de kaderwetgeving inzake veiligheid van producten en corrigerende acties voor gevaarlijke producten geïntroduceerd met de Eerste Richtlijn Productveiligheid van 1992 [19], op basis waarvan de initiële Belgische wet betreffende de veiligheid van consumenten van 9 februari 1994 werd ingevoerd [20]. De oorspronkelijke richtlijn werd vervangen door de Richtlijn Algemene Productveiligheid 2001/95/EG van 3 december 2001 [21], hierna “RAPV” genoemd, die het huidige Europese kader van bescherming vormt. In België werd de wet van 1994 in twee fasen aangepast aan die richtlijn en herdoopt tot de wet betreffende de veiligheid van producten en diensten (“Wet Productveiligheid” of “WPV”) [22].
De WPV is zoals de RAPV een algemene kaderwet, die gericht is op de veiligheidsvereisten waaraan producten moeten voldoen en de preventieve en corrigerende maatregelen die producenten en/of distributeurs moeten ondernemen om de veiligheid van de gebruikers (consumenten, en in België ook werkgevers en werknemers) te garanderen en veiligheidsrisico's te voorkomen of te corrigeren. Deze wetgeving regelt geen civielrechtelijke verhoudingen aangaande de aansprakelijkheid of de garantie, maar tracht in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel preventief te werken [23]. Naast deze algemene kaderwet werd een enorme hoeveelheid aan sectoriële communautaire en nationale wetgeving uitgevaardigd met betrekking tot verschillende productcategorieën (waarvan een deel reeds vóór de algemene wet was uitgebracht). Deze regels zijn vaak, maar niet altijd, uitgevaardigd als uitvoeringsbesluiten van de kaderwet, en sommige besluiten die reeds vóór de invoering van de kaderwet bestonden werden afgeschaft en als uitvoeringsbesluit heringevoerd [24]. Terecht werd gewezen op een wat ondoorzichtig en gefragmenteerd overaanbod aan communautaire en nationale regelgeving [25], die vaak moeilijk combineerbaar blijkt (in België zijn ondertussen meer dan 150 uitvoeringsbesluiten uitgevaardigd op basis van de kaderwet). De Europese Commissie heeft in 2007 toegegeven dat de - ondertussen massale - communautaire wetgeving aangaande producten onvoldoende transparant is, zowel voor het bedrijfsleven, als voor de consumenten, als voor de toezichthoudende nationale instanties. Er kwamen opnieuw voorstellen om het geheel te vereenvoudigen en transparanter te maken [26].
5.De WPV poneert de principiële verplichting van producenten om uitsluitend veilige producten op de markt te brengen en veilige diensten aan te bieden (art. 2 WPV) [27]. Een gevaarlijk product is naar Belgisch recht en de richtlijn negatief gedefinieerd: het is een product dat niet beantwoordt aan de definitie van een veilig product (art. 1, 1ter, WPV en art. 2, c), RAPV). Een product wordt door de wet gedefinieerd als elk lichamelijk goed dat ongeacht of het nieuw, tweedehands of opnieuw in goede staat gebracht is [28], tegen betaling of gratis, in het kader van een handelsactiviteit of in het kader van een dienst aan een gebruiker wordt geleverd of ter beschikking gesteld, evenals elk lichamelijk goed dat door een werkgever in gebruik wordt gesteld of vervaardigd om ter beschikking gesteld te worden van een werknemer voor de uitvoering van zijn werk (art. 1, 1°, WPV). Naar Belgisch recht gaat het dus niet alleen om producten bestemd voor consumenten [29]. Onder de definitie van het product vallen ook installaties [30]. Het product hoeft geen roerend goed te zijn; onder het toepassingsgebied vallen ook goederen die onroerend zijn geworden door incorporatie, zoals liften en verwarmingsinstallaties [31].
6.De RAPV en WPV moeten aanzien worden als horizontale wetgeving die een algemeen kader vormt ter aanvulling van de 'verticale' harmonisatierichtlijnen die de veiligheidsaspecten van specifieke productcategorieën regelen. Er bestaat een uitgebreide reglementering (richtlijnen, verordeningen en wetten, besluiten), met het oog op de sectoriële harmonisatie van de productvereisten van bijzondere productcategorieën (de meeste productrichtlijnen zijn overigens New Approach-richtlijnen, zie infra, nr. 13). Ten aanzien van deze producten gelden de RAPV en de WPV als lex generalis, die van toepassing is indien de lex specialis geen specifieke bepalingen bevat die de veiligheid van het product regelen en die op hetzelfde doel gericht zijn, of veiligheidsbepalingen bevat die niet deze specifieke risico's regelen (art. 1, lid 2, RAPV). Zo zijn sommige aspecten van deze wetgeving toepasselijk op speelgoed [32], laagspanningsartikelen, cosmetica, en andere 'geharmoniseerde' producten die gedeeltelijk ook door specifieke regels beheerst worden [33]. Productcategorieën zoals medische hulpmiddelen en motorvoertuigen worden grotendeels door specifieke regels beheerst die dezelfde risico's behandelen als de RAPV, en de RAPV/WPV geldt voor deze producten slechts op uitzonderlijke punten. Géén producten in de zin van deze wet zijn: voedingsmiddelen [34], diervoeding, farmaceutische producten, chemische stoffen en preparaten, biociden, gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen (art. 1, 1°, WPV) [35]. Deze producten vallen volledig buiten het toepassingsgebied van de WPV.
7.De RAPV en de WPV verwijzen tevens naar veilige diensten. Volgens de RAPV gaat het om een restrictief begrip; het komt neer op de verlening van diensten waarbij een veilig product aan de gebruiker wordt verstrekt [36], en betreft niet de wijze van uitvoering van een dienst op zich, noch de dienstverlening waarbij een onveilig product door de dienstverlener wordt gebruikt [37]. Een laserbehandeling in een schoonheidssalon met onveilige lasers valt aldus niet onder de RAPV, de verhuring van onveilige producten wel [38]. De richtlijn sluit ook uitdrukkelijk apparatuur uit waarmee de consumenten zich voortbewegen of reizen en die door een dienstverlener bediend wordt, zoals autocars [39]. De Belgische WPV is echter ruimer dan de richtlijn [40], en beoogt wel de veiligheid van een product dat door een dienstverlener wordt gebruikt en risico's kan inhouden voor de consument, ook al wordt dit niet aan de consument ter beschikking gesteld [41]. De laser die voor de laserbehandeling gebruikt wordt, of de haardroger die door de kapper wordt gebruikt [42], valt in deze optiek wel onder de wet. In het kader van productaansprakelijkheid heeft het Hof van Justitie in dezelfde zin geoordeeld dat het gebruik van een onveilig product door een dienstverlener in het kader van diensten, kan ressorteren onder de Richtlijn Productaansprakelijkheid [43]. In het vervolg van deze tekst wordt voornamelijk de veiligheid van producten besproken.
3. | De veiligheidsverplichting |
8.De WPV stelt principieel dat producenten gehouden zijn om uitsluitend veilige producten op de markt te brengen (art. 2 WPV). Een product is een veilig product indien het bij normale of redelijkerwijze te verwachten gebruiksomstandigheden, ook wat gebruiksduur en eventuele indienststelling, installatie en onderhoudseisen betreft, geen enkel risico oplevert, dan wel slechts beperkte risico's die verenigbaar zijn met het gebruik van het product en vanuit het oogpunt van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid en de veiligheid van personen, aanvaardbaar worden geacht (art. 1, 1bis., WPV en art. 2, b), RAPV). Een gevaarlijk product is een product dat niet beantwoordt aan deze definitie (art. 1, 1ter., WPV). In essentie zijn veilige dan wel onveilige producten dus producten met een aanvaardbaar dan wel onaanvaardbaar risico. De WPV definieert de term 'risico' als de kans dat er schade ontstaat door het gebruik of de aanwezigheid van een gevaarlijk product; de risicofactoren zijn de omgevingsfactoren en de individugebonden factoren die de kans op het ontstaan of de ernst van de schade beïnvloeden [44], [45]. Concreet gaat het om producten die een gevaar inhouden voor de fysische integriteit, zoals verwonding, brand, verstikking, en vergiftiging, alhoewel de summiere definitie van de RAPV en WPV dit geenszins verduidelijkt [46]. De veiligheid of onveiligheid van een product wordt in abstracto beoordeeld, en niet in functie van de specifieke verwachtingen van een bepaalde persoon. Ook in het kader van productaansprakelijkheid wordt een product gebrekkig geacht indien het niet de veiligheid biedt die 'men' gerechtigd is te verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen (art. 5 Wet Productaansprakelijkheid). Ook die beoordeling geschiedt in abstracto, zoals de term 'men' trouwens aangeeft. Bij de beoordeling mag wel rekening gehouden worden met de specifieke verwachtingen van een welbepaald slachtoffer, maar deze kunnen niet determinerend zijn [47]. Dit geldt nog duidelijker in het kader van de WPV, waar de beoordeling van de veiligheid niet naar aanleiding van een concreet schadegeval gebeurt, maar in het kader van het algemeen markttoezicht. Overigens omschrijven de RAPV en de WPV de veiligheidsverplichting als een principieel resultaat dat de producent moet bereiken. De wetgeving schrijft geen procedures voor, noch controles van productieprocessen [48]. De controle die wordt uitgeoefend, gebeurt a posteriori, wanneer de autoriteiten ingevolge activiteiten van markttoezicht of na een klacht, vaststellen dat een onveilig product op de markt werd gebracht.
9.De verwijzing naar de door de producent redelijkerwijze te verwachten gebruiksomstandigheden in artikel 1,1bis., WPV en artikel 2, b), RAPV is belangrijk. De consideratieplicht van de producent voor de te verwachten gebruiksomstandigheden vormt ook een beoordelingselement in het kader van productaansprakelijkheid [49]. Niet alleen het gebruik waartoe de producent een product heeft bestemd is van belang. Het is ook de taak van de producent om te voorzien dat niet iedereen zijn product op de exact voorgeschreven wijze zal gebruiken, en hij moet daarop gepast anticiperen. Inzake productaansprakelijkheid wordt gesteld dat de producent rekening moet houden met een redelijk voorzienbaar verkeerd gebruik, of een onlogisch gebruik en zelfs misbruik van een product [50]. A fortiori moet het redelijk voorzienbaar gebruik goed worden ingeschat wanneer het product bestemd wordt voor een specifieke doelgroep. Een typevoorbeeld is het 'verkeerd gebruik' van speelgoed door kleine kinderen, die speelgoed of onderdeeltjes daarvan in de mond stoppen. Dit gedrag is voorzienbaar, en dus moeten zaken als loszittende onderdeeltjes en giftige verf in de productie vermeden worden [51]. Bepaalde handelingen van jongeren moeten voorzienbaar geacht worden, wanneer het product in belangrijke mate voor hen bestemd wordt. Denk bijvoorbeeld aan het monteren of demonteren van sportattributen [52]. Wanneer een bepaalde onveiligheid echter te wijten is aan onredelijk misbruik, is er geen sprake van productaansprakelijkheid, noch schending van de veiligheidsverplichting van de WPV. Onredelijk misbruik is een gebruik dat niet maatschappelijk aanvaard wordt of dat gelijkgesteld kan worden met een 'zware of opzettelijke fout' [53]. Voorbeelden zijn het bewust opsnuiven van chemische producten als een drug [54] of het gebruik van een huishoudtrap op 2 poten i.p.v. de voorgeschreven 4 poten [55]. De RAPV legt de producent de verplichting op om nadat het product op de markt is gebracht ('post-marketing') een vigilantiesysteem aan te houden voor productbewaking, zij het dat deze verplichting vrij algemeen en abstract geformuleerd is (zie infra, nr. 25). Door middel van zulk systeem zou de producent op de hoogte moeten gesteld worden van een verkeerd gebruik van het product, althans indien dit op een redelijk merkbare schaal voorkomt. Wanneer een verkeerd gebruik gekend is, zal de producent het product moeten aanpassen en/of gepaste waarschuwingen moeten aanbrengen [56]. Daarbij moet men echter niet vervallen in de onredelijke waarschuwingsverplichtingen tegen zeer extravagant gebruik die soms door de Amerikaanse rechtspraak worden opgelegd.
10.De WPV [57] bepaalt verder dat tijdens de evaluatie van de veiligheid van een product rekening wordt gehouden met:
- de kenmerken van het product, met name de samenstelling, de verpakking, de voorschriften voor assemblage, installatie of onderhoud;
- het effect van een product op andere producten, indien redelijkerwijze kan worden verwacht dat het product in combinatie met die andere producten zal worden gebruikt (bv. producten die andere producten kunnen doen ontbranden);
- de aanbiedingsvorm van het product, de etikettering, eventuele waarschuwingen en aanwijzingen voor het gebruik en de verwijdering ervan, en iedere andere aanwijzing of informatie over het product. Wat de aanbiedingsvorm betreft, kan ook gedacht worden aan de misleidende presentatie of vormgeving van producten. Naast het algemene verbod van de RAPV/WPV om producten met een onveilige vormgeving op de markt te brengen, werden bijzondere regels uitgevaardigd aangaande 'imitatieproducten' of 'pseudoproducten' die door een misleidend uiterlijk een gevaar vormen voor de gezondheid of de veiligheid van de consument (voornamelijk het verbod van producten die door hun uiterlijk kunnen aanzien worden als voedingsmiddelen, zoals bv. zeep in de vorm van een aardbei) [58], en aangaande 'pseudo-speelgoed' waarmee in het bijzonder werd opgetreden tegen aanstekers die het uiterlijk hebben van speelgoed [59]. Ook in het kader van productaansprakelijkheid wordt aanvaard dat een gebrek aan informatie of waarschuwingen ertoe kan leiden dat een product niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is ervan te verwachten. Omgekeerd wordt aanvaard dat voldoende informatie of waarschuwingen een inherente onveiligheid kunnen wegnemen. In termen van productaansprakelijkheid kan men zeggen dat naarmate de consument meer op mogelijke risico's wordt gewezen, hij minder hoge verwachtingen mag koesteren ten aanzien van de veiligheid ervan, en dus vermindert de kans dat een product wordt beschouwd als een product dat niet de veiligheid biedt die men mag verwachten (het gebreksbegrip van de wet) [60];
- de categorieën gebruikers die bij het gebruik van het product grote risico's lopen, in het bijzonder kinderen en ouderen [61]. Gelet op de specifieke situatie van kinderen die gevaren moeilijk kunnen inschatten, hun omgeving onbevangen exploreren, en de neiging hebben voorwerpen in de mond te stoppen, moet bijvoorbeeld bij speelgoed elk gevaar van verstikking door touwen of inslikbare deeltjes vermeden worden, moeten giftige stoffen in verf vermeden worden, moeten bepaalde gevaarlijke producten een kinderbescherming hebben (aanstekers, chemische producten). De risico's zijn leeftijdgebonden, en dus kan de aanduiding van de geschikte leeftijd op de verpakking voor speelgoed belangrijk zijn om risico's te beperken. Voor ouderen dient men soms rekening te houden met lees- en zichtmoeilijkheden.
11.Een product wordt slechts als een onveilig product geviseerd wanneer het onaanvaardbare risico's inhoudt. Het feit dat een voertuig in panne valt, betekent nog niet noodzakelijk dat de veiligheid van de gebruiker in gevaar wordt gebracht [62]. Het feit dat een bepaald product niet hét meest optimale product is op gebied van veiligheid, maakt het niet noodzakelijk tot een gevaarlijk product: de mogelijkheid dat voor een bepaald product een hoger veiligheidsniveau kan bereikt worden of dat men andere producten met een geringer risico kan aanschaffen, volstaat niet om een product als 'gevaarlijk' te beschouwen [63].
12.Een product wordt als veilig beschouwd indien het voldoet aan specifieke nationale reglementering van de lidstaat waarin het wordt verhandeld, met dien verstande dat de 'veiligheid' vermoed wordt voor de aspecten die door die reglementering zijn geregeld, en wanneer er voor dat product geen specifieke communautaire bepalingen bestaan (art. 3, § 2, 1ste lid, RAPV - de WPV bevat deze bepaling niet). Deze nationale bepalingen moeten gezondheids- en veiligheidsvereisten vastleggen voor de verhandeling van het product en zij moeten in overeenstemming zijn met de artikelen 28 en 30 EU-Verdrag inzake vrij verkeer van goederen. Dit betekent o.m. dat de nationale regels noodzakelijk zijn en evenredig moeten zijn aan het te beschermen belang (proportionaliteitsbeginsel) [64]. Nationale bepalingen die technische voorschriften invoeren moeten gemeld worden en kunnen aangevochten worden op grond van richtlijn 98/34 [65].
13.Een product of dienst wordt verondersteld veilig te zijn wanneer het voldoet aan geharmoniseerde normen, althans wat de risico's en risicocategorieën betreft die zijn geregeld in de betrokken normen (art. 3, § 1, WPV en art. 3, § 2, 2de lid, RAVP). Een geharmoniseerde norm is een niet-bindende nationale norm van een EU-lidstaat die een omzetting is van een Europese norm die het voorwerp uitmaakte van een mandaat van de EU-Commissie aan een Europese normalisatie-instelling en waarvan de referentie in het Publicatieblad van de EG is gepubliceerd (art. 1, 11°, WPV).
Geharmoniseerde productnormen vloeien voort uit de New Approach of Nieuwe Aanpak die in 1985 in het kader van het vrij verkeer van goederen door de EU werd ingevoerd voor de harmonisatie van productvereisten, waarbij de focus wordt gelegd op de naleving van de essentiële vereisten opgenomen in richtlijnen, en verdere details worden overgelaten aan geharmoniseerde niet-bindende normen. De New Approach-productrichtlijnen (zoals de speelgoedrichtlijn, richtlijn medische hulpmiddelen, etc.) verwijzen naar deze normen. Het systeem van de New Approach werd in 2008 bijgeschaafd door het New Legislative Framework, dat via verordening nr. 765/2008 een strenger en efficiënter markttoezicht wil implementeren op het terrein van de 'geharmoniseerde' producten en ook de rol van de douane-autoriteiten aan de buitengrenzen van de Europese Unie wil versterken [66], en via het besluit nr. 768/2008 dat een kader van principes (referentiebepalingen) vooropstelt voor de toekomstige communautaire wetgeving op het gebied van de verhandeling van producten [67]. Het basissysteem van de New Approach-richtlijnen blijft echter behouden: de Commissie vaardigt beschikkingen uit waarin de veiligheidsvereisten worden vastgelegd, en vaardigt een mandaat uit aan de Europese normalisatie-instellingen (CEN, Cenelec, ETSI) om de Europese normen overeenkomstig deze vereisten uit te vaardigen. Zodra een norm ontwikkeld en goedgekeurd is, geeft de Commissie een beschikking waarin de overeenstemming van de norm bevestigd wordt, en publiceert ze de referentie naar de norm in het Publicatieblad. Deze geharmoniseerde normen zijn niet bindend, maar de naleving ervan verschaft wel een vermoeden dat de producten in kwestie conform de essentiële vereisten van de bewuste richtlijn zijn, op voorwaarde dat de norm is omgezet in een nationale norm en de referentie gepubliceerd is in het Publicatieblad [68]. Er wordt flexibiliteit geboden aan de producenten om de norm niet na te leven en op een andere wijze aan de vereisten tegemoet te komen, maar ze hebben dan wel mogelijke bewijsproblemen. Ter illustratie kan bijvoorbeeld gewezen worden op de talrijke geharmoniseerde normen inzake speelgoed (op basis van de in 2009 vervangen richtlijn 88/378), waaronder de norm voor het grafische symbool voor de leeftijdsaanduiding.
De RAPV verwijst op een gelijkaardige wijze naar geharmoniseerde normen die kunnen worden ingevoerd volgens een gelijkaardige procedure (weergegeven in een uitgebreid art. 4 RAPV). De Commissie vaardigt beschikkingen uit waarin de veiligheidsvereisten worden vastgelegd [69], en vaardigt een mandaat uit aan de Europese normalisatie-instellingen om de Europese normen in overeenstemming met deze vereisten uit te vaardigen. Zodra een norm ontwikkeld en goedgekeurd is, zal de Commissie een beschikking geven waarin de overeenstemming van de norm bevestigd wordt. Daarna publiceert de Commissie de referentie naar de norm in het Publicatieblad [70]. In België worden de normen omgezet door het Bureau voor Normalisatie [71].
14.De geharmoniseerde normen worden door de RAPV en WPV dus vooropgesteld als het voornaamste referentie-instrument om de veiligheid te beoordelen, zowel voor de producent als voor de controlerende overheden. De naleving van een norm is in principe niet verplicht, tenzij hij uitdrukkelijk bij wet verplicht gesteld is, maar de producent heeft wel een belang bij de naleving ervan, aangezien de naleving een vermoeden van veiligheid van zijn product geeft. De betekenis van dit vermoeden moet echter gerelativeerd worden. Het is een weerlegbaar vermoeden [72]. Het vermoeden dekt alleen de risico's en risicocategorieën die geregeld zijn in de betreffende normen, en niet de andere aspecten van een product, die nog steeds onveilig kunnen zijn (art. 3, § 1, WPV). Bovendien wordt toegegeven dat de normen feilbaar kunnen zijn. Wanneer ondanks de naleving van een norm, een product toch onveilig blijkt, zullen passende maatregelen moeten ondernomen worden om de verspreiding in de handel te beperken, het uit de handel te nemen of terug te roepen. Dit principe wordt vooropgesteld in artikel 3, § 4, RAPV, maar is niet opgenomen in de Belgische WPV. Ook in het kader van productaansprakelijkheid zal de naleving van een norm op zich geen bevrijdingsgrond bieden voor de aansprakelijkheid, tenzij een product juist gebrekkig is omdat men een norm heeft nageleefd [73]. Omgekeerd, zal de niet-naleving van een relevante norm als een indicatie van onveiligheid beschouwd worden: wie afwijkt van een norm zal moeten bewijzen dat deze afwijking geen negatief effect op de veiligheid heeft. Zulk bewijs kan eventueel geleverd worden via een degelijke risicoanalyse.
15.Indien er voor een product of dienst geen geharmoniseerde normen bestaan, wordt de overeenstemming met het veiligheidsvereiste beoordeeld aan de hand van de volgende factoren, indien die bestaan (art. 3, § 2, WPV): (1) de niet-bindende nationale normen tot omzetting van andere dan de geharmoniseerde Europese normen; (2) de nationale Belgische normen, indien toelaatbaar in het kader van het vrij verkeer van goederen; (3) de aanbevelingen van de Europese Commissie met richtsnoeren voor de beoordeling van de productveiligheid; (4) de gedragscodes inzake productveiligheid die in de betrokken sector van kracht zijn; (5) de stand van vakkennis en techniek; (6) de veiligheid die de gebruikers redelijkerwijze mogen verwachten; (7) internationale normen.
4. | Betrokkenen |
16.De WPV poneert een algemeen veiligheidsvereiste doorheen alle stadia van de verhandeling van een product of uitvoering van een dienst, vanaf het ogenblik dat het product op de markt wordt gebracht, of diensten op de markt worden aangeboden. Alle professionelen die beroepshalve bij de verhandelingsketen betrokken zijn, kunnen potentieel door de wet geraakt worden.
Als eerste verantwoordelijke voor de naleving van het veiligheidsvereiste verwijst de WPV naar de producent. In het kader van deze wet wordt als producent aanzien: in eerste instantie de fabrikant van het product (of de dienstverlener), indien deze in de EU gevestigd is, en eenieder die zich als fabrikant aandient door op het product zijn naam, merk of ander kenteken aan te brengen (zoals producten waarop grootwarenhuizen hun merk aanbrengen) [74], of degene die een product opnieuw in goede staat brengt, of zich als dienstverlener aandient (art. 1, 3°, WPV).
Is er geen fabrikant in de EU gevestigd, dan is het de vertegenwoordiger van de fabrikant in de EU, of bij gebrek daaraan de importeur van het product of de distributeur van de dienst. Dezen zullen de wettelijke verantwoordelijkheid dragen en afstemmen met de buiten de EU gevestigde fabrikant. Ten slotte worden ook als producent aanzien de andere personen die beroepshalve betrokken zijn bij de verhandelingsketen of de dienstverlening, voor zover hun activiteiten van invloed kunnen zijn op de veiligheidskenmerken van de producten die op de markt worden gebracht (o.m. verwerkers, value-added resellers, soms ook transporteurs [75] en logistieke behandelaars), en de werkgever die zelf producten vervaardigt voor gebruik op de arbeidsplaats in het eigen bedrijf (art. 1, 3° en 1, 4°, WPV) [76].
Eenieder in de keten die zijn naam of merk aanbrengt, of diensten levert met een toegevoegde waarde en aldus een impact heeft op veiligheidsaspecten, kan dus aanzien worden als producent. Wie in een concreet geval aangesproken wordt als producent, zal afhankelijk zijn van de omstandigheden. Het principe lijkt een trapsgewijze aansprakelijkheid [77], waarbij de fabrikant als eerste, en bij gebrek daaraan de importeur, en bij gebreke daarvan, de distributeur aangesproken wordt om maatregelen te treffen of voor sancties [78]. Wanneer de problemen zich echter duidelijk voordoen als tekortkomingen van een distributeur (die eigen bewakingsplichten en samenwerkingsplichten heeft, zie infra), of van een andere betrokkene die een invloed heeft op een veiligheidsaspect, dan kunnen dezen aangesproken worden.
Producenten hebben verplichtingen om risico's te voorkomen, die men het preventieve luik van de wetgeving kan noemen. Enerzijds hebben ze verplichtingen vóór een product op de markt wordt gebracht: de naleving van de reglementering bij de productie, de identificatie van het product met het oog op de tracering en de verzorging van correcte informatie. Bovendien hebben ze een bewakingsplicht nadat het product op de markt is gebracht (voornamelijk de actieve opvolging van mogelijke problemen). Daarnaast moeten ze ook corrigerend optreden in geval van veiligheidsproblemen, desnoods met een recall (het corrigerende luik). We bespreken deze verschillende verplichtingen verder.
17.Naast de verwijzing naar de producent, verwijst de WPV ook naar de distributeur: in het kader van de WPV is dit de persoon of onderneming die beroepshalve betrokken is bij de verhandelingketen of de dienstverlening en wiens activiteit geen invloed heeft op de veiligheidskenmerken van de producten, en die evenmin zijn merk aanbrengt [79]. Dit kan een detailhandelaar zijn [80]. Een distributeur heeft volgens de wet zijn eigen verantwoordelijkheden voor de bewaking van de veiligheid, binnen zijn mogelijkheden. Distributeurs dragen bij tot de naleving van de toepasselijke veiligheidseisen, met name door geen producten te leveren waarvan zij weten, of op grond van de hun ter beschikking staande gegevens beroepshalve hadden moeten concluderen, dat deze niet aan die eisen voldoen (art. 7, § 3, WPV). Zij moeten bijvoorbeeld van de producent de handleiding van de verdeelde producten eisen, indien die ontbreekt [81]. Het zal voor distributeurs echter niet altijd mogelijk zijn om de risico's van gevaarlijke producten te onderkennen. Volgens de RAPV moeten hun verplichtingen beoordeeld worden naar best vermogen, of naar evenredigheid met hun tussenkomst en de te verwachten kennis [82]. De Belgische wet neemt dit 'best vermogen' niet over, maar verwijst wel naar “de hem ter beschikking staande gegevens” voor de beoordeling van het “behoren te weten”. Het is niet duidelijk of hier alleen gedoeld wordt op gegevens die door de leverancier verstrekt worden, of ook op een algemenere productkennis die van de distributeur mag verwacht worden. De voorbereidende werken tonen aan dat men de kleine handelaar wou beschermen, die in de praktijk niet op de hoogte kan zijn van de risico's van allerlei producten [83]. In dezelfde beschermende filosofie is de leverancier, een begrip dat vaak zal overeenstemmen met het begrip distributeur van de WPV, slechts subsidiair aansprakelijk op grond van de Wet Productaansprakelijkheid [84]. In het kader van de gemeenrechtelijke vrijwaring en aansprakelijkheid voor verborgen gebreken wordt de gespecialiseerde beroepsverkoper vermoed kennis te hebben van verborgen gebreken, een vermoeden dat hij slechts kan weerleggen door het bewijs van een onoverwinnelijke onwetendheid [85]. De WPV doet hoe dan ook geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van verkopers jegens kopers, aangezien deze wet die civielrechtelijke relatie niet regelt en geen afbreuk doet aan de aansprakelijkheidsregimes [86].
18.Bovendien nemen de distributeurs binnen het bestek van hun activiteiten deel aan de bewaking van de veiligheid van de op de markt gebrachte producten, vooral door informatie over de risico's van de producten door te geven, en de nodige documentatie bij te houden en te verstrekken om de oorsprong van producten op te sporen (art. 7, § 3, WPV). De informatie van de distributeurs, inclusief de kleinhandelaars, kan in twee richtingen gaan. Enerzijds downstream naar de andere wederverkopers en eindgebruikers toe, door de voorlichting over de risico's. In dit kader geldt ook artikel 30 WHPC, dat bepaalt dat de verkoper aan de koper alle relevante informatie moet geven over de kenmerken van een product, waartoe ook de veiligheidsaspecten behoren [87]. Anderzijds kunnen distributeurs ook upstream een belangrijke preventieve rol vervullen, wanneer zij feedback van gebruikers doorgeven aan de producent (bv. gegevens over vastgestelde problemen of over een oneigenlijk gebruik van het product). Ook in het kader van corrigerende maatregelen is de rol van distributeurs cruciaal, en de wet benadrukt trouwens hun verplichting om samen te werken in het kader van de door de producenten en de autoriteiten genomen corrigerende maatregelen (art. 7, § 3 in fine, WPV). In die zin kunnen zij bijvoorbeeld helpen om de oorsprong van onveilige producten terug te vinden, via de tracering in 'upstream' lijn naar hun leveranciers toe. Zij kunnen de producent of de overheid helpen bij het 'downstream' traceren van de identiteit van de eindgebruikers, bijvoorbeeld via hun databestanden van leveringsdocumenten, bestelbonnen, garantiebewijzen, registratie van kopers en dergelijke. In zeer veel gevallen kan de houding van de distributeur, meer dan van enige andere betrokkene, bepalend zijn om gevaarlijke producten van de markt te halen, zeker wanneer men ze moet terugroepen uit de handen van eindgebruikers. Ook voor de daadwerkelijke uitvoering van de operaties kan de rol van de distributeur cruciaal zijn. Vaak zal juist hij moeten instaan voor het aanschrijven van voortverkopers of eindgebruikers, zal hij herstellingen of aanpassingen moeten uitvoeren, de producten moeten ophalen of teruggebrachte producten moeten ontvangen, en tijdelijk moeten opslaan. De producent staat meestal te ver verwijderd van de eindgebruikers, en is voor een succesvolle operatie vaak afhankelijk van de medewerking van de distributeur. Naast een mogelijke aansprakelijkheid voor producten met verborgen gebreken of productaansprakelijkheid (waarvoor eigen criteria gelden, volgens dewelke producenten of distributeurs aansprakelijk kunnen zijn), lijkt het zeker mogelijk om distributeurs die onvoldoende bijstand leveren bij de uitvoering van corrigerende acties, aansprakelijk te stellen indien een sneller of gepaster optreden schade had kunnen voorkomen. In geval van productaansprakelijkheid van de producent, belet niets dat deze een regresrecht kan uitoefenen indien tekortkomingen van de distributeur de schadelijke gevolgen hebben veroorzaakt of verergerd [88]. Distributeurs kunnen overigens ook gehouden zijn tot de meldingsplicht aan het Centraal Meldpunt voor Producten (art. 7, § 4, WPV; zie infra, nrs. 47 e.v.).
Het kan hoe dan ook belangrijk zijn om in raamcontracten tussen fabrikanten, importeurs en distributeurs te anticiperen op mogelijke toekomstige problemen van corrigerende actie, de onderlinge verantwoordelijkheden vast te leggen, verplichtingen tot bijstand voor te schrijven in geval van crisissituaties, en de financiële voorwaarden van zulke bijstand te bepalen. Dergelijke regelingen treft men op dit ogenblik slechts zelden aan in Europese contracten. Hetzelfde geldt voor contracten met dienstverleners die in deze situaties een belangrijke (en dringende) rol moeten vervullen, zoals logistieke dienstverleners die extra inspanningen zullen moeten leveren in geval van terughaalacties.
19.De Belgische WPV beoogt de bescherming van de gebruiker van een product, waarmede sinds de wetswijziging in 2002 zowel de consument, als een werkgever en werknemer [89] bedoeld wordt (art. 1, 5quater., WPV). Hierin gaat de Belgische wet bewust verder dan de richtlijn, die alleen de bescherming van consumenten beoogt. De Belgische wetgever heeft de vroegere wetgeving inzake veiligheid van machines en werktuigen [90] in deze wet geïntegreerd, aangezien meer en meer producten die (oorspronkelijk) een professionele bestemming hebben, ook door consumenten in de private sfeer worden gebruikt. Er zijn slechts weinig producten waarvoor men voor 100% kan garanderen dat consumenten er geen toegang tot hebben [91]. Daarnaast was het de bedoeling om zoveel mogelijk een gelijkvormige, vereenvoudigde reglementering uit te werken voor productveiligheid en dienstenveiligheid, ongeacht of deze bedoeld is voor consumenten of voor de professionele gebruikers [92]. Ongeacht het verruimde toepassingsgebied, definieert de WPV nog de begrippen 'consument' en het 'product bestemd voor consumenten' [93]. 'Consument' is elke natuurlijke persoon die ofwel voor niet-beroepsmatige doeleinden producten of diensten verwerft of gebruikt, ofwel in wiens privéleven producten of diensten kunnen ingrijpen (art. 1, 5°, WPV). De wet definieert een product bestemd voor consumenten als: elk product dat voor een consument bestemd is of waarvan redelijk te verwachten is dat het door consumenten zal gebruikt worden, ook als het niet specifiek voor hen bedoeld is (art. 1, 1quater., WPV) [94].
Naast de genoemde betrokkenen, zijn ook de nationale toezichthoudende instanties en de Europese Commissie betrokken spelers: zij informeren het publiek aangaande de bestaande risico's, voeren controle uit op de markt en nemen maatregelen wanneer dat nodig is [95].
5. | Preventieve maatregelen |
20.De RAPV en WPV bevatten een preventief luik, waarin verplichtingen worden opgelegd aan voornamelijk de producenten, teneinde te vermijden dat producten met veiligheidsrisico's op de markt worden gebracht. De aandacht voor de preventie van risico's, de tegenhanger van wetgeving die post-factum werkt (zoals de wetgeving inzake productaansprakelijkheid), vloeit voort uit het voorzorgsbeginsel. Principieel stelt de WPV dat de producenten ertoe gehouden zijn om uitsluitend veilige producten op de markt te brengen en veilige diensten aan te bieden (art. 2 WPV en art. 3, 1., RAPV). Deze basisverplichting wordt voorgeschreven als een resultaat waartoe de producent gehouden is van zodra de producent een product op de markt brengt. De verplichtingen die preventief moesten uitgevoerd worden, moeten op dat ogenblik vervuld zijn, en de latere verplichtingen inzake opvolging en corrigerende actie nemen vanaf dat ogenblik een aanvang. Het begrip 'op de markt brengen' is een cruciaal begrip in deze wetgeving, maar wordt noch in de WPV, noch in de RAPV verduidelijkt. De Wet Productaansprakelijkheid hanteert als criterium voor de beoordeling van een mogelijk gebrek aan veiligheid het ogenblik waarop een product 'in het verkeer wordt gebracht', gedefinieerd als “de eerste daad waaruit de bedoeling van de producent blijkt om aan het product de bestemming te verlenen die hij aan dat product geeft door overdracht aan derden of door gebruik ten behoeve van laatstgenoemden” (art. 6 Wet Productaansprakelijkheid). De Richtlijn Productaansprakelijkheid bevat geen definitie, maar het Hof van Justitie heeft het in het verkeer brengen wel verduidelijkt in de arresten Veedfald en O'Byrne [96]. Essentieel is de intentie van de producent om het product in omloop te brengen, het ter beschikking te stellen van het publiek, zonder verdere bewerkingen. De termen 'in het verkeer brengen' en 'op de markt brengen' betekenen hetzelfde [97]. Producten die getest worden, die als half-afgewerkte producten aan verwerkers worden geleverd, die opgeslagen zijn vóór levering aan distributeurs, die gestolen zijn, enz., zijn aldus niet op de markt gebracht [98]. De veiligheidsverplichting speelt nog niet wanneer producten nog in een laboratorium in onderzoek zijn, of nog moeten verpakt of gelokaliseerd worden (bv. met de toepasselijke gebruiksaanwijzingen, in de toepasselijke taal). Wanneer producten onvoorzien, door de fout van een derde of een misdrijf, voortijdig op de markt komen, zal de veiligheidsverplichting in de juiste context moeten beschouwd worden [99]. Afgewerkte producten die geleverd worden om verwerkt te worden in een ander product, zoals een airbag die in een auto wordt geplaatst, zijn wel in het verkeer gebracht [100]. Terloops dient opgemerkt dat noch de RAPV, noch de WPV expliciete zorgvuldigheidsregels voorschrijven aangaande transport, opslag, bewaring en distributie van de producten.
De producenten zijn verplicht om producten op de markt te brengen die overeenstemmen met de reglementering van deze producten, voornamelijk de regels vastgelegd in de New Approach-richtlijnen en nationale uitvoeringsbesluiten, die vaak worden aangevuld met niet-bindende normen. De conformiteit van het product wordt dan door de producent zelf uitgedrukt door het aanbrengen van de CE-markering (waar deze wettelijk voorzien is). Dit aspect wordt echter zelden preventief door de overheid gecontroleerd en is veeleer een kwestie van autocontrole. Voor sommige categorieën van producten moeten formaliteiten worden uitgevoerd vooraleer ze op de markt mogen gebracht worden, zoals registratie, aanvraag van een toelating, mededeling van gegevens aan de overheid [101].
De producenten verstrekken, binnen het bestek van hun activiteiten, de gebruiker de informatie die hem in staat stelt zich een oordeel te vormen over de aan een product inherente risico's gedurende de normale of redelijkerwijze te verwachten gebruiksduur, indien deze risico's zonder passende waarschuwing niet onmiddellijk herkenbaar zijn, en zich tegen deze risico's te beschermen (art. 7, § 1, WPV). Een gelijkaardige informatieplicht bestaat reeds lange tijd in de relatie tussen de eindverkopers en kopers, en een waarschuwingsplicht wordt reeds lang aanvaard tussen fabrikanten en kopers/gebruikers van producten, ingevolge verschillende toepasbare principes van het algemeen verbintenissenrecht [102]. Tussen eindverkopers en consumenten vloeit de regel ook voort uit artikel 30 WHPC, dat stelt dat de verkoper ten laatste op het ogenblik van de verkoop aan de consument te goeder trouw “de behoorlijke en nuttige voorlichting moet geven betreffende de kenmerken van het product of de dienst en betreffende de verkoopsvoorwaarden, rekening houdend met de door de consument uitgedrukte behoefte aan voorlichting en rekening houdend met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbare gebruik” [103]. Artikel 30 WHPC poneert een algemeen principe dat ook toepasselijk is op de informatie aangaande gebruiksaanwijzingen en veiligheidsinstructies [104]. Artikel 30 WHPC veronderstelt dat de medegedeelde informatie begrijpelijk is, wat onder meer impliceert dat begrijpelijke pictogrammen of een begrijpelijke taal wordt gebruikt [105]. De WPV poneert het principe voor producenten die geen rechtstreekse contractuele relatie met de eindgebruiker hebben. Het gaat hier om een duidelijke waarschuwingsverplichting op de verpakking en/of in de gebruiksdocumentatie, raadgevingen om bepaalde producten buiten het bereik van kinderen te houden, enz. [106]. De waarschuwing moet rekening houden met de redelijk te verwachten gebruiksduur - gevaren die ontstaan door slijtage ingevolge een abnormaal lange gebruiksduur, moeten niet onderkend worden. Een waarschuwing ontslaat de producenten niet van de naleving van de andere wettelijke vereisten (art. 7, § 1, 2de lid, WPV). Een waarschuwing geeft geen vrijgeleide om (onnodig) onveilige producten op de markt te brengen, doch anderzijds wordt bij de beoordeling van de veiligheid of de onveiligheid die de gebruiker gerechtigd is te verwachten, wel rekening gehouden met de informatie en de waarschuwingen die door de producent gegeven worden [107].
21.Tot de preventieve maatregelen behoort onder andere de verplichting om op het product of de verpakking de identiteit en de contactinformatie van de producent te vermelden, alsook de referentie van het product, of de partij waartoe het product behoort, serienummers, batchen, etc., tenzij de weglating gerechtvaardigd is (art. 7, § 2, 2de lid, WPV en art. 5, 1., 4de lid, RAPV) [108]. Wanneer een onveilig product opgemerkt wordt is het belangrijk dat eindgebruikers, distributeurs of de gewaarschuwde overheid aan de hand van zulke referenties snel de producent kunnen identificeren en waarschuwen, en dat zij gegevens kunnen mededelen aangaande het relevante product zelf, zoals het serienummer. Maar ook in omgekeerde richting, is het in het stadium van corrigerende acties belangrijk dat gewaarschuwde gebruikers en distributeurs via productreferenties zoals serienummers kunnen vaststellen of hun product al dan niet tot een 'aangetaste' categorie van producten behoort, die in een bepaalde periode of via een bepaalde productiemethode geproduceerd werd. Indien geen duidelijke afbakening mogelijk is van aangetaste en niet-aangetaste producten, bijvoorbeeld via de getroffen serienummers, zal de producent ook geconfronteerd worden met talrijke teruggebrachte producten die niet aangetast zijn. De identificatie van het product kan dus ook voor hem belangrijk zijn, en aanzienlijke kosten besparen, indien het type van product zich daartoe leent [109].
22.Voor de producten bestemd voor consumenten [110] zijn de etikettering en de informatie die dwingend voorgeschreven is door de WPV en haar uitvoeringsbesluiten, de gebruiksaanwijzingen en de garantiebewijzen, minstens gesteld in de taal of de talen van het taalgebied waar de producten of diensten op de markt worden gebracht (art. 8 WPV). Voor de 'andere producten' (de producten bestemd voor de professionele gebruikers dus) geldt dezelfde verplichting, behalve indien de koninklijke besluiten die in uitvoering van artikel 4 van de WPV specifieke productcategorieën reglementeren, in afwijkende voorwaarden voorzien (art. 8 WPV). De WPV stelt het taalvereiste dus zowel voor consumentenproducten als voor de andere producten, maar voorziet in een uitzonderingsmogelijkheid voor deze laatste. Het onderscheid tussen de categorieën producten werd bekritiseerd omdat het ingaat tegen de harmonisatie die de Belgische wetgever wou invoeren voor alle producten [111]. De corresponderende bepaling van de RAPV is beperkter: de RAPV stelt dat de lidstaten voor producten die onder bepaalde omstandigheden een risico met zich meebrengen, kunnen eisen dat op het product in de officiële talen van de lidstaat waar het verhandeld wordt, op duidelijke wijze begrijpelijke waarschuwingen worden aangebracht met betrekking tot de risico's die het kan opleveren [112]. De RAPV spreekt dus over waarschuwingen voor producten die een risico met zich brengen en handelt alleen over consumentenproducten. De WPV breidt deze regel uit naar gebruiksaanwijzingen en garantiebewijzen, waarvoor het vaak bekritiseerde artikel 13 WHPC reeds een taalvereiste voorschrijft. Een gebruiksaanwijzing heeft niet noodzakelijk betrekking op veiligheidsaspecten (het kan helpen een product beter te benutten zonder dat dit iets te maken heeft met veiligheid), en dat geldt nog meer voor een garantiebewijs. Bovendien breidt de WPV de regel uit naar producten die voor werknemers bestemd zijn. In de voorbereidende werken van de WPV werd erkend dat het taalvereiste in de professionele sfeer vaak onnodig en zinloos is, zeker voor (hoog-)technische producten die gebruikt worden door bijzonder opgeleid personeel [113]. Toch leidt dit niet tot een principiële uitsluiting van het taalvereiste voor dergelijke producten: de afwijkingsmogelijkheid moet door een KB voorzien worden. Ook op Europees niveau bestaan er specifieke taalvereisten voor gebruiksaanwijzingen van bijzondere productcategorieën [114].
23.Ook artikel 13 WHPC stelt dat “de vermeldingen die het voorwerp zijn van de etikettering en die dwingend zijn voorgeschreven bij de WHPC en haar uitvoeringsbesluiten, de gebruiksaanwijzingen en de garantiebewijzen minstens zijn opgesteld in de taal of de talen van het taalgebied waar de producten of diensten op de markt worden gebracht”. Dat voorschrift geldt alleen voor consumentenproducten, alhoewel ook importeurs en concurrenten het hebben aangegrepen om op te treden tegen de verkoop van producten die niet voldeden aan het taalvereiste [115]. Het strikte taalvereiste van artikel 13 WHPC wordt reeds jarenlang bekritiseerd als een onnodige belemmering van het vrij verkeer van goederen in Europa [116]. Het vereiste gebruik van de taal van het taalgebied werd verdedigd vanuit de bescherming van het consumentenbelang, op grond waarvan een uitzondering mag gemaakt worden op het algemene principe van vrij verkeer van goederen. Het Hof van Justitie besliste echter dat de regel niet voldeed aan het vereiste van proportionaliteit. Een regel die het gebruik van de taal van het taalgebied voorschrijft is ontoelaatbaar wanneer het beoogde doel ook op een andere wijze kan bereikt worden, bijvoorbeeld door gebruik van symbolen en pictogrammen [117]. En mijns inziens ook een andere begrijpelijke taal, gelet op de doorsnee gebruiker van het product in kwestie, afhankelijk van de specifieke omstandigheden (bv. het Engels voor personen van wie kennis van informatica verondersteld wordt). In elk geval kan artikel 13 WHPC wegens zijn stringente formulering niet meer als dusdanig toegepast worden [118], en dus is het merkwaardig dat artikel 8 WPV vrijwel identiek geformuleerd is. Een flexibeler oplossing kan gevonden worden in het reeds hoger aangehaalde artikel 30 WHPC, dat bepaalt dat ten aanzien van de consument nuttige informatie moet gegeven worden aangaande de kenmerken van een product, waaronder men de veiligheidskenmerken kan begrijpen. Deze informatie moet gemakkelijk begrijpbaar zijn voor de consument, wat naar gelang de omstandigheden kan impliceren dat de informatie in de taal van het taalgebied wordt weergegeven (met name indien noch pictogrammen, noch een andere taal voldoende duidelijk zouden zijn) [119]. Artikel 30 WHPC is echter beperkt, in die zin dat het een verplichting oplegt in de relatie tussen de eindverkoper en de consument [120]. De RAPV bevestigt nu uitdrukkelijk dat een lidstaat waarin een consumentenproduct verhandeld wordt, kan eisen dat op het product in de officiële landstalen op duidelijke wijze begrijpelijke waarschuwingen worden aangebracht met betrekking tot de risico's ervan, maar wel voor producten die onder bepaalde omstandigheden een risico met zich brengen (art. 8,1., b), i), en voor deze producten mag de lidstaat ook bepalen dat een product niet op de markt mag worden gebracht voordat aan bepaalde voorwaarden is voldaan om het veilig te maken (art. 8,1., b), ii)).
24.In het kader van de preventie is een risicoanalyse belangrijk vooraleer een product op de markt wordt gebracht; zulke analyse behoort tot de zorgvuldigheidsnorm, alhoewel noch de RAPV noch de WPV nadrukkelijk een formele risicoanalyse opleggen in het pre-marketing stadium [121]. Sommige verticale productrichtlijnen vereisen dit wel, uitdrukkelijk of impliciet [122]. Een goede risicoanalyse is vooral een onmisbaar hulpmiddel wanneer er voor een product of dienst geen specifieke normen bestaan; het laat toe om risico's te identificeren die niet door een norm gedekt zijn. Op basis van de risicoanalyse kan men ook analoge normen zoeken die specifieke risico's dekken, zelfs al zijn die normen strikt genomen niet van toepassing op de betrokken producten of diensten [123]. Anderzijds kunnen sectoren een vorm van autoregulering toepassen met gedragscodes en gidsen. Dit wordt op Europees niveau gestimuleerd, zowel voor producten [124] als voor voeding [125].
25.Post-marketing verplichtingen. Ook nadat de producten op de markt zijn gebracht moeten de producenten verplichtingen naleven die gericht zijn op preventie van schadegevallen. De RAPV legt de producenten een aantal algemene basisregels op voor het aanhouden van een vigilantiesysteem voor productbewaking. Deze regels zijn niet erg concreet en verwijzen eerder naar het verwachte resultaat [126]. De producenten moeten binnen het bestek van hun activiteiten maatregelen nemen die zijn afgestemd op de kenmerken van hun producten en diensten, om op de hoogte te kunnen blijven van de risico's van hun producten en diensten, en om (vrijwillig of gedwongen) passende acties te kunnen ondernemen (art. 7, § 2, WPV en art. 5, 1., 3de lid, RAPV). Ze moeten systematisch contact houden met de voortverkopers en gebruikers van hun producten, om via feedback bepaalde problemen te leren onderkennen, zoals ervaringen met ongevallen of een foutief gebruik, en van daaruit de gepaste acties te ondernemen, zoals aanpassingen aan het product of specifieke waarschuwingen op de verpakking, en in het ergste geval terugroepingen.
Tot deze maatregelen kunnen ook steekproeven behoren op de in de handel gebrachte producten, indien deze relevant zijn voor het type product. Daarnaast ook het onderzoek van de klachten en, indien toepasselijk, het bijhouden van een klachtenregister en het inlichten van de distributeurs over de bewaking van de producten (art. 7, § 2, 2de lid, WPV). Een goede klachtenregistratie kan reeds in een vroeg stadium aan het licht brengen dat bepaalde problemen die systematisch voorkomen een symptoom zijn van een belangrijk onderliggend probleem, dat bepaalde problemen in sommige landen voorkomen en niet in andere, of dat een product herhaaldelijk door bepaalde groepen gebruikers foutief gebruikt wordt. Daarbij is het essentieel dat de gekende 'lessons learned' ook gemeld worden aan de distributeurs, die dichter bij de gebruiker staan. De concrete inspanningen die de producent moet leveren voor de verzameling en bestudering van relevante gegevens worden niet door de RAPV, noch de WPV bepaald, omdat deze wetgeving op een zeer ruim en verscheiden gebied van producten moet toegepast worden. De inspanningen zullen normalerwijze moeten beoordeeld worden in functie van de mogelijke risico's van de producten in kwestie [127]. In elk geval bevat de wetgeving geen uitdrukkelijke verplichtingen om dossiers bij te houden aangaande de opvolging van post-marketing gegevens, noch om post-marketing risicobeoordelingen periodiek te herzien. Wel is het duidelijk dat de producent in het post-marketing stadium snel en grondig de nodige corrigerende acties moet uitvoeren, zoals de terugname van producten, en dat de overheid en de relevante eindgebruikers geïnformeerd moeten worden. Deze corrigerende acties moeten genomen worden na een bijzondere risicobeoordeling [128], die alleen zinvol kan uitgevoerd worden indien de producent over voldoende relevante gegevens beschikt om de status van het risico op een goed geïnformeerde en een statistisch verantwoorde wijze te beoordelen.
26.De distributeurs leveren geen producten waarvan ze weten of op grond van de gegevens waarover ze beschikken, hadden moeten concluderen dat deze niet aan de veiligheidseisen voldoen. In de post-marketing fase bewaken ze mede de veiligheid van de op de markt gebrachte producten, vooral door de informatie over de risico's van de producten door te geven, de nodige documentatie bij te houden en te verstrekken om de oorsprong van producten op te sporen en medewerking te verlenen aan de genomen maatregelen om risico's te vermijden (art. 7, § 3, WPV). Hun rol werd besproken supra, nrs. 17 e.v.
6. | Controle en markttoezicht |
27.Er bestaat geen algemeen principe dat producten vóór ze op de markt gebracht worden aan een voorafgaande controle of toelating van de overheid moeten onderworpen worden. Slechts voor bijzondere producten als farmaceutische en chemische producten en pesticiden bestaan er vereisten van toelating en/of registratie, en in het kader van sommige New Approach-productcategorieën waarvoor vereisten en/of normen zijn opgesteld, worden (uitzonderlijk) voorafgaande conformiteitscontroles vereist door een 'derde partij', zoals een aangemelde instantie, onafhankelijk laboratorium of organisme [129]. Wat het post-marketing stadium betreft, verplicht artikel 6 RAPV de lidstaten tot markttoezicht ten aanzien van onveilige producten en verplicht artikel 7 RAPV de lidstaten tot een efficiënte sanctionering van inbreuken. De overheid voert controles uit wanneer de producten op de markt zijn gebracht, en controleert ook ingevoerde producten aan de grens door tussenkomst van de douanebeambten [130]. Het betreft steekproeven, door de uitvoering van sporadische controles of het nemen van stalen of monsters, of controles op grond van klachten, ongevallen of meldingen van buitenlandse instanties [131]. De WPV bepaalt de opsporingsbevoegdheden van ambtenaren [132] en gerechtelijke en administratieve sancties [133]. In de praktijk is gebleken dat het markttoezicht in de verschillende EU-lidstaten op een zeer verscheiden wijze wordt uitgevoerd; in sommige landen gebeurt dit zeer grondig, in andere landen veel minder. Dit geldt zowel voor de controle op specifieke producten die conform de harmonisatiewetgeving dienen te zijn, als voor de algemene controle op onveilige producten. Ondanks de harmonisatiewetgeving zijn er dus behoorlijke verschillen in de toepassing van deze wetgeving, wat door het bedrijfsleven aangeklaagd wordt. België heeft in tegenstelling tot sommige andere landen geen specifiek reglementair kader voor de organisatie van echte programma's voor het markttoezicht. Het New Legislative Framework van 2008 legt sterk de nadruk op een verbeterd markttoezicht op de producten die onder de harmonisatiewetgeving vallen, voornamelijk via verordening nr. 765/2008, die een stringenter markttoezicht eist van de lidstaten, met inzet van voldoende middelen, en die voor de controle van alle producten (niet alleen de geharmoniseerde) meer nadruk legt op de bevoegdheden van douaneautoriteiten aan de buitengrenzen van de EU [134].
7. | Corrigerende maatregelen door de producenten |
28.De WPV legt aan producenten de verplichting op om vrijwillig over te gaan tot corrigerende maatregelen wanneer ze een gevaarlijk product op de markt hebben gebracht, zoals het uit de handel nemen, het waarschuwen van de gebruikers en het terugroepen (recall). De wet definieert het 'uit de handel nemen' als 'alle maatregelen om uitstalling of distributie en aanbieding van een gevaarlijk product, alsmede aanbieding van een gevaarlijke dienst te verhinderen' (art. 1, 10°, WPV en art. 2, h), RAPV). Met dit begrip wordt vooral gedoeld op de terughaling uit stocks en verkoopruimten van distributeurs, voortverkopers en eindverkopers, zonder dat men bij de eindgebruiker zelf producten terughaalt. Men kan de inspanningen voor tracering dan beperken tot distributeurs en voortverkopers en men hoeft de eindgebruiker dan niet op te sporen, wat een enorme besparing aan tijd en middelen kan opleveren. Het terugroepen of recall wordt gedefinieerd als 'alle maatregelen om een gevaarlijk product dat een producent of distributeur reeds aan de gebruiker/consument heeft geleverd of beschikbaar gesteld, terug te nemen' (art. 1, 9°, WPV en art. 2, g), RAPV). Dit veronderstelt dat de eindgebruikers getraceerd en geïnformeerd worden, zo mogelijk via persoonlijke informatie, zo niet via de media. De richtlijn aanziet de terugroep van producten als een maatregel die slechts in laatste instantie dient plaats te vinden, indien de andere maatregelen niet volstaan om de risico's te vermijden [135]. De Belgische WPV bepaalt dit niet. De WPV verwijst trouwens geheel niet naar enige proportionaliteit tussen de te nemen maatregelen en het gestelde risico, wat nochtans wel voorzien wordt in artikel 7 en artikel 8, 2., RAPV.
29.De terugroepactie zelf kan volgens verschillende modaliteiten plaatsvinden: zo kan men de eindgebruiker vragen het gekochte product naar een bepaalde inzamelplaats te brengen of te verzenden, dan wel het product bij hem komen ophalen. Bij het terugbrengen kan de ontvanger - gewoonlijk een eindverkoper - op verschillende wijzen optreden: hij kan het product terugbetalen, vervangen door een gelijkwaardig product of het in herstelling nemen. Meestal gaat men ervan uit dat men geen aankoopbewijs kan vragen voor teruggebrachte goederen die echt gevaarlijk zijn. Een onveilig product moet primordiaal uit circulatie genomen worden om schadelijke voorvallen te vermijden, en aldus is het ongepast om een aankoopbewijs te eisen van degene die het terugbrengt - men moet er in het belang van de veiligheid maar van uitgaan dat deze het heeft aangekocht [136]. Wanneer teruggebrachte producten niet omgeruild of terugbetaald, maar hersteld worden, wordt aan de gebruiker een afgiftebewijs gegeven waarmee hij het product na herstelling terug kan ophalen. In het geval van consumentenkoop geschieden de correcties in elk geval kosteloos voor de consument (zie supra, nr. 3). Herstellingen kunnen eventueel in de inzamelplaats uitgevoerd worden indien er geschoold personeel aanwezig is (bv. in een groothandel, een garage), zo niet moet het product verzonden worden naar de producent of een door deze aangeduide hersteller. Na herstelling moet het opnieuw tot bij de gebruiker gebracht worden (of naar een gemakkelijk bereikbare verzamelplaats waar hij het met een afgiftebewijs kan ophalen). Ook producten die door een distributeur vervangen worden, moeten terugkeren naar de producent, om ofwel gerecycleerd ofwel vernietigd te worden, en in dit laatste geval ontstaat er niet alleen een groot logistiek probleem maar ook een afvalprobleem [137]. Als alternatief kan men de gebruiker instrueren hoe hij zelf het product kan herstellen, indien dit mogelijk is (en al dan niet na de toezending van een vervangingscomponent), of kan men het product zelf herstellen in situ bij de gebruiker, eventueel met de inzet van herstellers van de voortverkopers of externe herstellers. In het laatste geval zal het om producten gaan met een zekere waarde, die de herstelkost kan verantwoorden [138]. In alle omstandigheden zijn de preventieve maatregelen inzake identificatie en tracering van de producten cruciaal voor een vlot verloop van de corrigerende acties.
30.In het kader van de veiligheidswetgeving wordt verondersteld dat de relevante producent c.q. distributeur vrijwillig overgaat tot de nodige corrigerende acties. Aangezien de producent een objectieve productaansprakelijkheid kan oplopen in geval van schade door een gevaarlijk product, heeft hij er alleszins alle belang bij om dergelijke schade te voorkomen of te beperken. Maar de overheid kan indien nodig gelijkaardige correctiemaatregelen en terugroepacties opleggen op grond van de artikelen 4 en 5 WPV (zie infra, nrs. 31 e.v.). Dit kan gebeuren wanneer ondernemingen te beperkte en te weinig efficiënte acties ondernomen hebben, vaak om een negatieve exposure in de media en imagoverlies te vermijden. De kosten kunnen dan ten laste van de producent gelegd worden (art. 5bis WPV). Distributeurs hebben een samenwerkingsplicht wanneer corrigerende acties ondernomen worden door de producent of de overheid (art. 7, § 3, WPV).
Naast de meldingsplicht van de producenten en distributeurs [139], geeft elke lidstaat aan consumenten en andere belanghebbenden ook de mogelijkheid om klachten te formuleren bij de nationaal bevoegde autoriteiten [140]. In België kan dergelijke klacht ingediend worden bij het Centraal Meldpunt voor Producten [141], dat de klacht dient te onderzoeken en adequaat dient te reageren indien nodig. De consument of andere belanghebbenden putten echter geen mogelijkheid tot gerechtelijke actie uit de wet of richtlijn [142].
8. | Ingrijpen van de overheid en de EU-Commissie |
31.De RAPV geeft de lidstaten de mogelijkheid (en zelfs de plicht) om maatregelen te treffen ten aanzien van onveilige producten. De toegelaten maatregelen worden weergegeven in artikel 8, 1., a) tot f), RAPV (we zullen ons hierna beperken tot de weergave van deze maatregelen zoals opgenomen in de WPV). Deze maatregelen mogen slechts genomen worden met inachtneming van de principes inzake vrij verkeer van goederen; zij moeten evenredig zijn met de ernst van het risico, en de lidstaten moeten handelen in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel (art. 8, 2., RAPV). De lidstaten moeten in eerste instantie vrijwillige initiatieven van de producenten en distributeurs stimuleren, eventueel via de opstelling van gedragscodes. Wanneer het initiatief van de producent/distributeur onvoldoende is, kan de lidstaat zelf overgaan tot het uit de handel nemen van onveilige producten, tot waarschuwing van de consumenten, terugroep en eventueel vernietiging van producten; de terugroep geschiedt in laatste instantie (art. 8, 1., f) en art. 8, 2., 3de lid, RAPV). De nationale maatregelen worden met vereiste spoed toegepast wanneer er sprake is van een ernstig risico [143]. In 2008 werd artikel 8, 3., RAPV aangepast door artikel 42 van verordening 765/2008 [144], in die zin dat de nationale autoriteiten in geval van een ernstig risico de gepaste maatregelen van artikel 8 RAPV moeten treffen, waar dit voordien facultatief was geformuleerd. De maatregelen vermeld in artikel 8 RAPV gelden voor onveilige producten zoals omschreven in de RAPV. In het kader van het New Legislative Framework werd in 2008 door verordening 765/2008 ten aanzien van producten die onder de communautaire harmonisatiewetgeving ressorteren, verplichtingen opgenomen voor een verstrengd markttoezicht, controle en klachtenbehandeling, waarschuwing van het publiek en gelijkaardige mogelijkheden tot het nemen van maatregelen ten aanzien van producten die een gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid of veiligheid van gebruikers, inclusief het uit de handel nemen, terugroepacties en vernietiging van producten in geval van een ernstig risico (art. 16 tot 21 Vo. 765/2008). Artikel 29 Vo. 765/2008 bevat mogelijke maatregelen voor producten die aan de buitengrenzen worden tegengehouden [145]. De nieuwe verordening biedt aldus voor producten binnen het geharmoniseerde gebied een nieuwe wettelijke grondslag voor maatregelen zoals product recalls en verwijdering uit de handel. Bij het nemen van deze maatregelen worden in grote lijnen dezelfde regels voorgeschreven als in de RAPV op het gebied van risicobeoordeling, rechten van verdediging, melding aan de Europese Commissie en de andere lidstaten (die we verder bespreken). In dit spanningsveld tussen de verordening en de RAPV zal de RAPV primeren wanneer er specifieke maatregelen moeten genomen worden zoals voorzien in de RAPV (art. 15, 3de lid, Vo. 765/2008).
32.De maatregelen van artikel 8 RAPV zijn vrij getrouw opgenomen in de WPV. Met het oog op de veiligheid of de gezondheid van de gebruiker kan de Koning voor een categorie van producten de vervaardiging, de invoer, de verwerking, de uitvoer, het aanbod, de tentoonstelling, de verkoop, de behandeling, het vervoer, de verdeling, zelfs kosteloos, de verhuring, het terbeschikkingstellen, de levering na herstelling, de ingebruikstelling, het bezit, de etikettering, het verpakken, de omloop en/of de gebruikswijze verbieden of reglementeren, alsmede de voorwaarden inzake veiligheid en gezondheid die in acht moeten worden genomen, bepalen, en een categorie van diensten verbieden dan wel de voorwaarden bepalen inzake veiligheid en gezondheid waaronder deze diensten mogen verleend worden (art. 4, § 1, WPV). Deze maatregelen worden genomen bij KB dat door de bevoegde minister [146] eerst voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie voor de Veiligheid van Consumenten [147]. De bepaling van artikel 4, § 1, betreft een categorie van producten waarvoor een reglementering wordt genomen, niet een individuele maatregel. Het gaat hier om algemene maatregelen tegen de verspreiding van onveilige producten, maar deze kunnen wel gepaard gaan met eerder individuele, corrigerende maatregelen (zie art. 4, § 3, WPV hierna).
Bij KB werden aldus als categorieën verboden: het op de markt brengen van laserpennen van klasse 3 [148] en van producten die door een misleidend uiterlijk ten onrechte op voedsel lijken [149]. Bij KB werden o.m. gereglementeerd: het op de markt brengen van magnetisch speelgoed [150]; van aanstekers [151]; de uitbating van zonnecentra [152] en van speelterreinen [153]. Dit is uiteraard een beperkte greep uit de brede reglementering.
33.Eerder corrigerend, of repressief, kan de bevoegde minister een individueel product dat een gevaarlijke eigenschap inhoudt uit de handel nemen of de dienst die een risico inhoudt verbieden, wanneer is vastgesteld dat één of meerdere elementen van het betrokken product niet in overeenstemming zijn met de veiligheidsverplichting. De minister of zijn gemachtigde raadpleegt vooraf de producent van het betrokken product of de betrokken dienstverlener en licht hem in ten laatste 15 dagen na het nemen van de maatregelen [154] (art. 4, § 2, WPV).
In een koninklijk of ministerieel besluit genomen ter uitvoering van artikel 4, § 1 of § 2, kunnen tevens de volgende maatregelen bevolen worden (art. 4, § 3):
- het uit de handel nemen, de terugname met het oog op de wijziging, de gehele of gedeeltelijke terugbetaling dan wel de ruil van de betrokken producten, alsmede de vernietiging ervan indien dat het enige middel is om het risico te weren; de terugname en de vernietiging kan door de overheid bevolen worden, of zelf uitgevoerd worden, of kan door de overheid gecoördineerd worden en eventueel samen met producenten en distributeurs georganiseerd worden (zie ook art. 8,1., f), RAPV);
- de stopzetting of reglementering van de dienst;
- verplichtingen met betrekking tot de voorlichting van de gebruikers (de richtlijn bepaalt duidelijker dat de overheid zelf de consumenten voor de risico's kan waarschuwen (art. 8,1., f), RAPV));
- de facultatieve en/of verplichte procedures, testen en markeringen.
De kosten die gemaakt worden ter uitvoering van de maatregelen van artikel 4 kunnen ten laste worden gelegd van de betrokken producent onder de voorwaarden vastgesteld bij een KB waarover in de Ministerraad is beraadslaagd (art. 5bis WPV). Talrijke individuele maatregelen werden genomen ten aanzien van individuele producenten, waarbij een verbod werd opgelegd om een bepaald product op de markt te brengen, en/of de verplichting om dit uit de handel te nemen en/of terug te nemen, gekoppeld aan waarschuwingsplichten, o.m. ten aanzien van speelgoedvoorwerpen met loszittende deeltjes, aanstekers, fopaanstekers, kinderbedjes, voorwerpen in de vorm van snoep of voeding, onveilige laserpennen, kinderbuggies.
In de Belgische wet wordt niet benadrukt dat de door de overheid opgelegde maatregelen proportioneel moeten zijn met de ernst van de risico's; de RAPV stelt dit nochtans wel [155].
34.Artikel 5 WPV bepaalt de tijdelijke maatregelen die kunnen genomen worden in geval van ernstig risico, dit is een risico dat een snel ingrijpen van de overheid vereist, zelfs wanneer de gevolgen zich niet onmiddellijk voordoen [156]. In geval van ernstig risico kan de minister of zijn gemachtigde voor een periode van ten hoogste één jaar, maximaal éénmaal met een periode van ten hoogste één jaar verlengbaar, een gemotiveerd [157] totaal of gedeeltelijk verbod uitvaardigen voor of voorwaarden vaststellen voor de dienstverlening of voor de vervaardiging, de invoer, de verwerking, de uitvoer, het aanbod, de tentoonstelling, de verkoop, de behandeling, het vervoer, de verdeling, zelfs kosteloos, de verhuring, het terbeschikkingstellen, de levering na herstelling, de ingebruikstelling, het bezit, de etikettering, het verpakken, de omloop en/of de gebruikswijze van een product of categorie van producten (art. 5, § 1, WPV). In deze beslissing kunnen tevens de volgende maatregelen bevolen worden: het uit de handel nemen, de consignatie, de terugname, de terugname met het oog op de wijziging, de gehele of gedeeltelijke terugbetaling, dan wel de ruil van een product of een categorie van producten, en de vernietiging ervan indien dat het enige middel is om het risico te weren, en verplichtingen tot voorlichting van de gebruiker (art. 5, § 2, WPV). Dit is een scala aan tijdelijke gedwongen corrigerende acties, die kunnen toegepast worden wanneer vrijwillige initiatieven van producenten of distributeurs ontoereikend zijn [158]. De overheid zal zich daarbij moeten laten leiden door de richtsnoeren [159]. In principe zal de minister daarbij vooraf de producenten en/of een representatieve vertegenwoordiging uit de sector raadplegen, zonder dat dit afbeuk mag doen aan het eventuele vereiste dringende optreden. Indien wegens urgentie geen raadpleging vooraf kan plaatsvinden, worden de betrokken partijen hiervan ingelicht, ten laatste 15 dagen na het van kracht worden van het besluit (art. 5, § 3, WPV) [160]. De kosten die gemaakt worden ter uitvoering van maatregelen van artikel 5 kunnen ten laste worden gelegd van de betrokken producent onder de voorwaarden vastgesteld bij een KB waarover in de Ministerraad is beraadslaagd (art. 5bis WPV). Een tijdelijke maatregel kan definitief worden overeenkomstig de procedure van artikel 4 WPV (art. 5, § 1 in fine, WPV). In toepassing van artikel 5 werden onder meer besluiten uitgevaardigd waarbij de handel van producten met gevaarlijke stoffen die aantrekkelijk zijn voor kinderen [161] en van bepaalde types van vuurwerk van groot kaliber [162] verboden werd.
35.De RAPV en de WPV bevatten tevens preventieve bepalingen aangaande producten waarvan de (on)veiligheid niet geheel duidelijk is, en dit zowel voor nieuwe producten of diensten als voor producten of diensten die reeds op de markt zijn. Hier wordt het voorzorgsbeginsel 'pur sang' toegepast. De minister of zijn gemachtigde kan aan de producenten een waarschuwing richten en hen gelasten de producten of diensten die zij aanbieden in overeenstemming te brengen met de principiële veiligheidsverplichting, of deze binnen een bepaalde termijn en op hun kosten [163] te onderwerpen aan een ontleding of controle door een onafhankelijk laboratorium, (1) indien voor producten of diensten die reeds op de markt zijn, er voldoende aanwijzingen bestaan dat ze gevaarlijk zijn, of (2) indien voor nieuwe producten of nieuwe diensten, de kenmerken van een nieuw product of een nieuwe dienst deze voorzorgsmaatregel rechtvaardigen (art. 6 WPV). Zolang een product of dienst niet wordt onderworpen aan een aldus opgelegde ontleding of controle, geldt er een weerlegbaar vermoeden dat het niet beantwoordt aan het veiligheidsvereiste (art. 6, 3de lid, WPV) [164].
36.De maatregelen die door de overheid worden opgelegd (mandatory recalls), en die voornamelijk gericht zijn op ernstige risico's, zijn bedoeld als subsidiaire maatregelen, wanneer vrijwillige maatregelen (voluntary recalls) niet werken. Zij kunnen gericht zijn tot producenten en distributeurs, die ook verplicht zijn om samen te werken voor de uitvoering ervan (art. 5, 4., RAPV), maar ook tot elk ander persoon wanneer dit noodzakelijk blijkt voor de acties (art. 8, 4., RAPV). De nationale autoriteiten moeten steeds de principes van het vrij verkeer van goederen in acht nemen, met name de artikelen 28 en 30 EU-Verdrag [165], zodat de maatregelen in verhouding staan tot de ernst van het risico (proportionaliteitsbeginsel) en ze moeten handelen in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel [166]. Zij hebben een geheimhoudingsplicht ten aanzien van de gegevens waarvan ze kennis hebben genomen, tenzij de veiligheid van de gebruikers gebiedt dat bepaalde gegevens bekend gemaakt worden (art. 17 en art. 19, § 3, WPV).
De lidstaten moeten er voor zorgen dat bij de bevoegde rechterlijke instanties beroep openstaat tegen elke door de bevoegde autoriteiten getroffen maatregel die het op de markt brengen van een product beperkt of het uit de handel nemen of het terugroepen voorschrijft (art. 18, 2., RAPV). Tegen de genomen maatregelen staat in België beroep open bij de Raad van State [167], waarbij ook de schorsing kan gevraagd worden (eventueel bij uiterst dringende noodzakelijkheid) [168], of bij de gewone rechtbanken, eventueel in kort geding. Ten slotte stippen we aan dat de Belgische WPV ook administratieve sancties en strafsancties bevat, en mogelijkheden tot beslag (art. 21-26 WPV).
37.Uit de statistieken van RAPEX blijkt dat een aantal landen duidelijk meer ernstige risico's en opgelegde maatregelen notificeren dan andere landen, wat waarschijnlijk betekent dat in die landen een grondiger markttoezicht wordt uitgeoefend (zoals Duitsland, Hongarije, Griekenland en Spanje). België notificeert relatief weinig [169].
38.De Europese Commissie ontvangt kennisgevingen van de ernstige risico's en van de maatregelen van de lidstaten via het RAPEX-informatiesysteem (zie infra, nr. 53). Ten aanzien van de maatregelen van nationale autoriteiten kan ze onderzoeken of die overeenstemmen met het Gemeenschapsrecht. Ze geeft de gegevens door aan de andere lidstaten.
De Commissie kan uit eigen beweging een tijdelijke beschikking nemen wanneer ze weet dat bepaalde producten een ernstig risico voor de gezondheid en de veiligheid van de consumenten inhouden in méér dan één lidstaat (art. 13 RAPV). Dit gebeurt na raadpleging van de lidstaten en eventueel na raadpleging van een bevoegd wetenschappelijk comité [170] indien er wetenschappelijke kwesties rijzen [171]. In de beschikking worden de lidstaten dan verplicht om de relevante maatregelen van artikel 8 RAPV te nemen (zoals terugroeping of verwijdering uit de handel). De bevoegdheid van de Commissie blijft echter subsidiair; zij kan zulke beschikking slechts nemen wanneer het duidelijk is dat de lidstaten een verschillende aanpak van het probleem voorstaan, wanneer de maatregel urgent is en er niet op een andere aangepaste wijze kan opgetreden worden, en wanneer tegen het risico alleen doeltreffend kan worden opgetreden door op communautair niveau adequate maatregelen vast te stellen met een eenvormig beschermingsniveau (art. 13, 1., RAPV). Een dergelijke beschikking heeft een geldingsduur van ten hoogste één jaar, en kan op dezelfde wijze telkens met maximum één jaar worden verlengd (art. 13, 2., RAPV). Beschikkingen betreffende specifieke, afzonderlijk aangeduide producten of partijen producten zijn echter voor onbepaalde tijd geldig (art. 13, 2., al. 2, RAPV). De Commissie heeft een hoorplicht en motiveringsplicht [172]. De uitvoer uit de EU van gevaarlijke producten ten aanzien waarvan zulke beschikking genomen is, is verboden, tenzij anders is aangegeven (art. 13, 3., RAPV). De lidstaten dienen binnen de 20 dagen uitvoering te geven aan een dergelijke beschikking, tenzij een andere termijn voorzien is (art. 13, 4., RAPV) [173]; ze geven de betrokkenen binnen een maand de mogelijkheid om opmerkingen te formuleren en ze maken die over aan de Commissie (art. 13, 5., RAPV).
De beschikkingen die de corrigerende acties opleggen lopen niet vooruit op de vaststelling van de aansprakelijkheid van de geadresseerde van de beschikking [174]. Het doel van deze wetgeving is primordiaal de veiligheid garanderen, en de aansprakelijkheidskwesties moeten achteraf behandeld worden.
De bevoegdheid van de Europese Commissie om eigenmachtig op te treden, bijvoorbeeld een recall te bevelen in de lidstaten, werd in het verleden betwist, maar deze bevoegdheid werd erkend door het Hof van Justitie [175]. De Commissie heeft herhaaldelijk maatregelen genomen op basis van artikel 13 RAPV, onder meer ten aanzien van kinderveilige aanstekers en speelgoed met magnetische deeltjes [176]. In maart 2009 werd ook een verbod uitgevaardigd om producten die het biocide dimethylfumaraat bevatten op de markt te brengen, en werd de lidstaten opgelegd om dergelijke producten (lederen meubels, schoenen) van de markt te halen en terug te roepen [177]. Het tijdelijke karakter van dergelijke maatregelen wordt bekritiseerd, want deze kunnen aldus geen fundamentele oplossing bieden en de maatregelen moeten herhaaldelijk verlengd worden, wat de rechtszekerheid in de industrie niet ten goede komt.
9. | Hoofdlijnen van een recall-project |
9.1. | Algemene voorbereiding |
39.Naast het preventieve aspect van kwaliteitscontrole op de producten zelf, en het vermijden van het op de markt brengen van onveilige producten, moet een onderneming ook aandacht besteden aan de voorbereiding van mogelijke corrigerende acties, die nooit geheel kunnen vermeden worden. Vlotte corrigerende acties zoals recall-projecten zijn cruciaal voor ondernemingen, niet alleen voor de beperking van schadegevallen maar ook omwille van het imago van het bedrijf.
Wanneer zich een crisissituatie voordoet, wordt men geconfronteerd met talrijke vragen die op een zeer korte tijd moeten opgelost worden. De snelheid waarmee de vragen worden afgebakend en opgelost, is essentieel voor het welslagen van de actie. Elke organisatie die risico's loopt, als producent of als distributeur, zou gestandaardiseerde en gedocumenteerde procedures moeten opstellen, waarin de verschillende mogelijke stappen van het recall-proces beschreven worden en concreet op de eigen risico's worden toegespitst [178]. De bedoeling is om essentiële tijd te winnen, geen zaken uit het oog te verliezen, en snel de gepaste middelen aan te spreken. In een voorbereidend plan kan worden aangeduid wie deel uitmaakt van een interdisciplinair team [179], wie de centrale projectmanager dient te zijn, en hoe men snel een beroep kan doen op extra middelen, zoals extra logistieke capaciteit voor ophaling, vervoer en opslag van producten. Talrijke urgente problemen inzake logistiek, ressources, juridische aspecten en verzekeringen, budget, afvalverwerking, enz. kunnen reeds in grote mate voorbereid worden met standaardprocedures. Men kan ook contactgegevens aanleggen van technische experten, testlabo's en de overheidsinstanties, standaardcommunicatiemodellen voorbereiden voor de pers, distributeurs en gebruikers. Procedures voor een snelle centrale rapportering van gegevens en een snelle besluitvorming over de te nemen acties kunnen enorme tijdwinst opleveren. Tot het voorbereidende werk behoren de verschillende systemen om de traceerbaarheid van gegevens te verbeteren, en een goed systeem van productbewaking (zie infra).
Workshops, audits en simulaties kunnen de plannen vertrouwder maken en zwakheden aantonen. Daarnaast kan de onderneming reeds anticiperen op juridische problemen, bijvoorbeeld door er op te letten dat contracten met afnemers, distributeurs en leveranciers voldoende rekening houden met recall-problemen (bv. inzake schadevergoeding, terugbetaling van kosten, verwachte inzet in geval van urgentie). De verschillende schakels van de distributieketen hebben een eigen verantwoordelijkheid; zij hebben de verplichting om op te treden op het terrein waar zij het verschil kunnen maken [180]. Wat verzekeringen betreft, dient men na te gaan of bepaalde kosten van recalls en corrigerende acties al dan niet gedekt zijn door de verzekeringen van de onderneming.
40.De praktijk leert dat vaak duizenden onveilige producten gedurende lange tijd verkocht worden vooraleer de aard van het probleem duidelijk wordt. Dagelijks worden kleinhandelaars, distributeurs of de centrale klantendienst van de producent gecontacteerd met klachten aangaande producten. Deze klachten betreffen soms maar occasionele of beperkte problemen die niet door het kwaliteitsmanagement werden opgemerkt. Sommige klachten komen systematischer voor, als een symptoom van een belangrijk probleem in de productiefase of een andere fase in de levenscyclus van de producten. Een dergelijk probleem moet door de centrale organisatie van de producent tijdig worden opgemerkt, en het is dus belangrijk dat nationale en internationale informatie over klachten en problemen goed doorstroomt, zodat die kan gecentraliseerd worden en tijdig geanalyseerd kan worden. Een systeem van wereldwijd bijgehouden en gecentraliseerde gegevens van 'productbewaking', zoals het bijhouden van verzekeringsclaims of van klachten van distributeurs, klanten, overheidsinspecteurs, opmerkingen van de eigen kwaliteitszorg, informatie over het systematisch oneigenlijk gebruik van de producten, enz., helpt om in een eerste fase vast te stellen of een probleem slechts eenmalig voorkomt dan wel een grootschaliger veiligheidsprobleem stelt, en helpt om de ernst en de omvang van het probleem te beoordelen [181].
Op een bepaald ogenblik moet een onderneming beslissen dat een gesignaleerd 'probleem' dermate ernstig en/of frequent lijkt dat het moet geëscaleerd worden naar het crisismanagement. De relevante processen, van de doorstroming van informatie, tot de escalatie van het probleem naar een verantwoordelijk team, moeten vastgelegd zijn in de procedures van de onderneming. Een kernteam kan worden ingeschakeld om de eerste risico's in te schatten, de oorzaak te analyseren en de ernst en omvang van het probleem in te schatten.
In een eerste fase moet men bepalen wat exact het gevaarlijke kenmerk is, wat daarvan de oorzaak kan zijn, en in welke schakel van de productiefase (of distributiefase) het probleem veroorzaakt wordt. De diagnose van de oorzaak kan soms een moeizaam en traag eliminatieproces zijn, met talrijke testen (zeker wanneer er geruime tijd is verstreken tussen de productie en de kennisneming van het probleem) [182]. Parallel met de analyse van de oorzaak, moet men ook snel de omvang van het probleem inschatten [183]. Men dient dus met voorlopige gegevens een eerste, ruwe inschatting te maken van de omvang en impact van het probleem op het gebied van de getroffen producten, getroffen eindgebruikers of distributeurs, getroffen landen, getroffen periode van productie. De exacte afbakening van het probleem kan later nog veel tijd vergen. Ondertussen worden de eerste stappen in het project verdergezet.
Om snel een beeld te krijgen van de situatie is het belangrijk dat men op de markt snel kan vaststellen welke modellen of series van producten aangetast zijn, dat de productiemethoden en distributieroute van die bepaalde producties geanalyseerd kunnen worden, dat men kan vaststellen welke leveranciers voor die bepaalde producties een mogelijke impact hebben gehad, enz. De diagnose is afhankelijk van de traceerbaarheid en de kwaliteit van bijgehouden informatie, en van de medewerking van de leveranciers, want dezen zullen informatie moeten geven of testen moeten uitvoeren.
9.2. | Traceerbaarheid |
41.De tracering van gegevens is een sleutelaspect in recall-operaties. Wanneer gevaarlijke producten op de markt worden aangetroffen moeten de autoriteiten de distributeurs en de producent van het product zo snel mogelijk kunnen traceren. Op hun beurt moeten dezen snel de leveranciers van onderdelen kunnen traceren, indien een specifiek onderdeel de oorzaak van het gevaar is. Het gebeurt nog vaak dat in een bepaald land gevaarlijke producten worden aangetroffen en de autoriteiten niet in staat zijn om de producent, zelfs niet het land van oorsprong te traceren [184]. Uiteraard is de traceerbaarheid van de producent een basisvoorwaarde voor de uitbouw van een betrouwbaar bewakingssysteem in Europa. De wettelijke verplichting om op het product of de verpakking de identiteit en de contactinformatie van de producent te vermelden, alsook de referentie van het product (of de partij waartoe het product behoort, het serienummer en dergelijke), is in dit licht cruciaal [185]. Het recente besluit 768/2008/EG [186] vereist nu als een algemeen beginsel voor de communautaire harmonisatiewetgeving dat de naam en het adres van de fabrikant worden vermeld, en voor ingevoerde producten geldt dit voor zowel de importeur als de fabrikant [187]. Bovendien zullen marktdeelnemers op verzoek aan de markttoezichtautoriteiten moeten kunnen mededelen welke upstream marktdeelnemer een product aan hen heeft geleverd [188] en aan welke downstream marktdeelnemer zij een product hebben geleverd (art. R7). Aldus zal in de toekomst de traceerbaarheid van geharmoniseerde producten zowel upstream als downstream gewaarborgd worden voor één stap, zoals dit reeds verplicht is inzake levensmiddelen [189].
De tracering van de probleemproducten op de markt impliceert dat de producent kan identificeren welke producten van zijn gamma een probleem vormen. Deze traceermogelijkheid speelt eerst bij de diagnosering van de getroffen producten, en nadien bij het terugvinden van exact die producten op de markt. De identificatie van de probleemproducten gebeurt aan de hand van goed bijgehouden productkentekens (product marking met serienummers, batchnummers, partijnummers, streepjescodes) van de producten die als problematisch worden aangemeld. Met die gegevens zoekt men de bewuste series die problematisch blijken, en men kan de productieprocessen van die bepaalde series (in een bepaalde productieperiode) analyseren en vergelijken met andere series. Zo kan men het probleem en de oorzaak afbakenen, en mits een goede documentatie van de productieprocessen kan men ook de geaffecteerde series van producten afbakenen die op de markt werden gebracht. Wanneer men de bewuste series goed kan afbakenen, kan men downstream de distributeurs of dienstverleners traceren die de bewuste series ontvangen hebben. Dezen moeten dan verwittigd worden en instructies krijgen aangaande (verbod van) verdere verkoop, aangaande de bestaande stock en aangaande de verdere werkwijze ten aanzien van de eindgebruikers. Zij zullen de eindgebruikers moeten traceren als dat mogelijk is, via garantiebewijzen en onderhoudscontracten, bestelbonnen, registratieformulieren, eventueel een database van kopers waarin de gekochte producten gelogd zijn. De rol van de distributeurs is vaak cruciaal om een actie naar de eindgebruikers toe te doen slagen. Postorderbedrijven en Internet-verkopers beschikken ook over de gegevens van eindklanten aan wie een bepaald product geleverd werd. Een goede afbakening van de probleemproducten en een vlotte tracering van deze producten op de markt, kan de kosten van recall-operaties enorm beperken.
Daarnaast moet ook de interne oorzaak van problemen traceerbaar zijn: de onderneming die risicoproducten produceert moet de eigen productieprocessen en de tussenkomsten van derden in de levenscyclus van de producten documenteren en bijhouden, en per productieserie aangeven welke onderdelen, ingrediënten, substanties en formules worden gebruikt. Deze documentatie kan desgevallend ook aantonen dat een probleem niet gesitueerd moet worden in het productieproces, doch in een ander stadium van de levenscyclus, zoals transport of opslag.
9.3. | Risicobeoordeling |
42.De beoordeling van de veiligheidsrisico's van een product, maakt een onderdeel uit van elk productieproces. Dit is een onderdeel van het normale kwaliteitsmanagement, en een producent wordt verondersteld een behoorlijke risicoanalyse uit te voeren vooraleer een nieuw product op de markt wordt gebracht. Het is merkwaardig dat deze eis niet uitdrukkelijk gesteld wordt in noch de RAPV, noch de WPV, terwijl deze wel gesteld wordt in enkele verticale productrichtlijnen (zie supra). Wanneer een producent kennis neemt van een aangemeld risico of een schadegeval veroorzaakt door zijn product, moet hij opnieuw een specifieke risicobeoordeling uitvoeren. Deze risicobeoordeling zal de basis vormen van de corrigerende actie: het risiconiveau dat na een analyse weerhouden wordt, zal bepalen welke meer of minder diepgaande acties de producent zal ondernemen, en zal ook bepalen of melding van het risico moet gedaan worden aan de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de productveiligheid [190]. Er bestaat geen wettelijk opgelegde methode van risico-inschatting, noch voor de ondernemingen, noch voor de markttoezichtautoriteiten van de lidstaten. De Europese Commissie heeft wel de basisprincipes van de risicobeoordeling uiteengezet in documentatie die de RAPV aanvult, waaronder de richtsnoeren voor de melding aan de nationale overheden en de richtsnoeren voor de RAPEX-melding [191]. De hierna uiteengezette principes zijn grotendeels gebaseerd op deze documentatie. In de praktijk gebruiken de overheden van de lidstaten zeer uiteenlopende methodes [192].
43.De methode voor de risicobeoordeling impliceert essentieel een beoordeling van de twee basiscomponenten van het risico: enerzijds de ernst, anderzijds de waarschijnlijkheid van het optreden van de schade (verwonding of dood van personen) [193]. Daarbij moet men een onderscheid maken tussen enerzijds de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van een gebrek in de producten in kwestie en anderzijds de waarschijnlijkheid van het optreden van schade. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een bepaalde serie van producten ten belope van 40% aangetast is door een gebrek, maar dat dit slechts in 1% van de gevallen tot effectieve schade leidt (bv. wanneer het gebrek alleen bij een bepaalde temperatuur tot een schadegeval leidt). Doorslaggevend voor de risicobeoordeling is eerder het risico van het optreden van de schade dan de aanwezigheid van het gebrek op zich, alhoewel er uiteraard een statistisch verband bestaat tussen het aantal producten met gebreken en het aantal schadegevallen. De verwachte schadegevallen kunnen met statistische middelen berekend worden op basis van het aantal gekende schadegevallen in vergelijkbare landen, over een periode die statistisch voldoende relevant is. Wanneer men de ernst van de mogelijke schade als de verticale as van een matrix neemt en de waarschijnlijkheid van het optreden van schadegevallen als een horizontale as, verkrijgt men een matrix, die, gecorrigeerd met een aantal andere parameters, het risiconiveau grafisch voorstelt [194].
44.Een risicobeoordeling is maar zinvol wanneer de oorzaak van een gebrek bekend is en wanneer voldoende gegevens, eventueel internationaal, zijn doorgestroomd om analyses te maken die statistisch verantwoord zijn. De inzameling van deze gegevens is dan ook één van de prioritaire actiepunten die onmiddellijk moeten uitgevoerd worden wanneer zich een veiligheidsprobleem voordoet. In het kader van de risicoanalyse moet duidelijk worden vastgelegd wat de aard van het gevaar is (bv. ontploffing, wurging, verbranding, vergiftiging, snijden, ...), en de oorzaak ervan. De oorzaak kan zeer verscheiden zijn [195]. De getroffen producten worden getraceerd naar model, serie of partij, productiedatums, geografische scope. Men moet kwantitatief inschatten hoeveel producten (of hoeveel gebruikers) getroffen zijn, hoeveel producten zich nog in de distributieketen bevinden bij groothandelaars en detaillisten, hoeveel er in handen zijn van de eindgebruikers, hoeveel er nog in gebruik zouden zijn (voor oudere producten). De typische categorieën van gebruikers worden in kaart gebracht (bv. jonge moeders, hobbyisten, motorrijders, scholen, …), met eventueel een specifieke aandacht voor bijzonder kwetsbare groepen (ouderlingen, kinderen tot een bepaalde leeftijd, personen met beperkt gezichtsvermogen, zwangere vrouwen, personen met ademhalingszwakten, …). Voor producten die duidelijk gericht zijn op risicogroepen, zoals kinderverzorgingsproducten, wordt slechts een zeer klein risico aanvaardbaar geacht. Ook worden de specifieke factoren in kaart gebracht die een invloed hebben op het gevaar [196], en wordt er rekening gehouden met de aangebrachte waarschuwingen en beveiligingen en met de mogelijkheid om het gevaar al dan niet te herkennen [197]. De typische verkooppunten kunnen in kaart gebracht worden [198].
45.Op basis van de relevante gegevens wordt de ernst van de mogelijke schade vastgelegd op een schaal, gaande van beperkt (lichte verwonding), over ernstig (beperkte invaliditeit, beperkte verbrandingen, enz.) tot zeer ernstig (de dood, en a fortiori de dood van verscheidene personen ingevolge een voorval, zoals het geval kan zijn bij een explosie, CO2-luchtvergiftiging en voedselvergiftiging). Voor deze beoordeling moet het ergste gevolg worden aangegeven dat met een redelijke waarschijnlijkheid kan optreden. De ernst van de mogelijke schade vormt typisch de verticale as van de beoordelingsmatrix. Op een horizontale as wordt de waarschijnlijkheid van een mogelijk schadegeval aangeduid. Hierbij wordt rekening gehouden met de waarschijnlijkheid dat het gebrek voorkomt en de waarschijnlijkheid dat dit gebrek ook resulteert in een schadegeval, al naar gelang de omstandigheden die daarvoor noodzakelijk zijn, de doelgebruikers (bv. producten bedoeld voor kinderverzorging), en al naar gelang de risicobewustheid van de gebruikers (gaande van bewuste professionele gebruikers tot onbewuste kleine kinderen). Het criterium is daarbij de waarschijnlijkheid van een verwonding per jaar bij regelmatige blootstelling aan het gevaarlijke product [199].
De combinatie van de ernst en de waarschijnlijkheid van de schadegevallen, opgenomen met bijkomende relevante parameters (zoals de concrete traceerbaarheid van de producten op de markt), resulteert in het uiteindelijke weerhouden risiconiveau. Dit gebeurt soms gesofisticeerd, met gebruik van verschillende assen en grafieken, soms rudimentair [200]. Meestal worden drie risiconiveaus gehanteerd: een ernstig risico waarbij de ernst en de waarschijnlijkheid van de schade hoog liggen: dit vereist snelle actie op gebied van waarschuwing en herstelling en is ook een criterium voor melding aan het internationale RAPEX-systeem [201]; een gematigd risico waarbij 'enige actie' nodig is, die proportioneel bepaald wordt; een laag risico, dat gewoonlijk geen actie vereist voor de producten die reeds op de markt zijn en waarbij bijvoorbeeld specifiek kan gelet worden op de verbetering van toekomstige producten of een bijzondere informatie bij het product.
De hier besproken risicobeoordeling wordt voorgeschreven voor producten in de zin van de RAPV/WPV; inzake levensmiddelen, volksgezondheid en milieubescherming worden beslissingen aangaande de risico's gebaseerd op het voorzorgsbeginsel, dat op een ruimere wijze inspeelt op de 'wetenschappelijke onzekerheid' aangaande de schadelijkheid van bepaalde waren [202]. De hier besproken risicobeoordeling heeft ook alleen betrekking op het risico dat het product vormt voor de veiligheid van de gebruikers. De producent of distributeur kan echter evenzeer een risicobeoordeling voor het eigen risico uitvoeren, waarbij op een verticale as de gevolgen voor de onderneming kunnen opgenomen worden (commerciële schade, imagoverlies, schadevergoedingsclaims, enz.), en op een horizontale as de kans dat een (ernstig) voorval zich voordoet [203].
9.4. | Besluit tot actie |
46.Op basis van de risicoanalyse besluit de producent en/of de distributeur tot de gepaste actie. De producent en zijn distributeur(s) hebben hun eigen verantwoordelijkheid en zullen onderling hun rollen en verantwoordelijkheden afspreken. De distributeurs zullen het kostenaspect aanhalen, en de producent verantwoordelijk houden voor hun kosten. Dit aspect mag de acties niet vertragen en dient a posteriori geregeld te worden [204]. Evident zal in geval van een ernstig risico drastischer en sneller, en met meer publieke visibiliteit worden opgetreden dan wanneer het risiconiveau lager ligt. De voorgenomen acties worden medegedeeld aan het Centrale Meldpunt voor Producten, dat andere acties kan opleggen indien dat nodig blijkt na de uitvoering van een eigen risicobeoordeling [205]. De onderneming kan ook zelf haar actieplan bijsturen wanneer de resultaten van de acties (zoals terughalingen) na een tussentijdse beoordeling ondermaats blijven.
De acties kunnen onderverdeeld worden in enerzijds de waarschuwingsacties en informatieacties naar distributeurs, eindgebruikers en de overheid toe, en anderzijds de echte corrigerende acties (de 'remedies'). De waarschuwingsacties vormen de eerste cruciale factor om schadegevallen te voorkomen. De distributeurs en de eindgebruikers moeten zo snel mogelijk duidelijke informatie krijgen over het gevaar. In het algemeen is het aangewezen om tegelijkertijd de gepaste oplossing met alle modaliteiten mede te delen. De concrete uitwerking van een oplossing met een belangrijke logistieke impact kan echter een zekere tijd vergen; in urgente omstandigheden, wanneer er onmiddellijk ernstige schadegevallen te vrezen zijn, moet het publiek gewaarschuwd worden om noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te treffen vooraleer een concrete eindoplossing kan geboden worden. Vaak kunnen de waarschuwingsacties op zich reeds het gevaar neutraliseren (bv. wanneer een product alleen gevaarlijk is als het onder stroomspanning staat) [206]. We bespreken de informatieve acties verder in meer detail [207].
De corrigerende acties kunnen gericht zijn op de herstelling of de verwijdering van producten uit de bevoorradingsketen (het uit de handel nemen) en/of producten die zich bij de eindgebruiker bevinden (de terugroeping of recall) [208]. In dit laatste geval zal de eindgebruiker individueel of via de media geïnformeerd worden. In geval van terugname kunnen de producten definitief worden teruggenomen mits terugbetaling of vervanging van het product, of tijdelijk worden teruggenomen voor herstelling. In deze gevallen zullen de verzamelplaatsen moeten bepaald worden [209], waar opgeleid personeel de aangebrachte producten zal moeten beoordelen. Een andere optie is de herstelling van de producten ter plaatse bij de gebruiker, of, voor eenvoudige ingrepen, de herstelling door de gebruiker zelf (waarbij men hem een informatiepakket en eventueel vervangingsonderdelen zal toezenden) [210].
Wanneer het actieplan wordt vastgelegd zal men ook een plan moeten opstellen om de resultaten van de acties op te volgen en te rapporteren zodat de acties kunnen bijgestuurd worden indien nodig. In een besluit tot een bepaald actieplan wordt door de ondernemingen vaak het verwachte responseniveau weergegeven ('success rate') [211]. In het actieplan moet verder ook een 'eindoplossing' voorzien worden voor de teruggenomen producten, zoals de herstelling of vervanging van de producten, recyclage van bruikbare onderdelen, vernietiging van het geheel of van onderdelen ervan, met een oplossing voor de afvalverwerking.
9.5. | Melding aan het nationale meldpunt |
47.Bij de wijziging van de WPV in 2001 werd het Centraal Meldpunt voor Producten ingesteld [212], dat optreedt als contactpunt voor consumenten, producenten, distributeurs, werkgevers en overheden voor producten en diensten die niet beantwoorden aan de bepalingen van de WPV en die de veiligheid en/of de gezondheid van de gebruikers zouden kunnen schaden (art. 11, 1°, WPV) [213]. De producenten en distributeurs moeten het Centraal Meldpunt voor Producten onmiddellijk in kennis stellen wanneer ze weten, of op grond van de hun ter beschikking staande gegevens beroepshalve behoren te weten, dat een door hen op de markt gebracht product of dienst voor de consument [214] risico's met zich brengt die onverenigbaar zijn met het algemene veiligheidsvereiste (art. 7, § 4, WPV en art. 5, 3., RAVP). Zij moeten ook ernstige ongevallen met hun producten aangeven, en aangeven wanneer een door hen geleverd product of dienst niet meer voldoet aan de algemene veiligheidsverplichting (art. 11, 3°, WPV) [215]. De kennisgeving kan gebeuren per brief, telefax of e-mail. Er bestaat op dit ogenblik geen verplicht aangifteformulier [216]. De bedoeling van de meldingsplicht is de overheid in staat te stellen om de gepaste maatregelen ten aanzien van het risico te beoordelen. De overheid kan aanvullende informatie vragen, kan het aangegeven risico laten beoordelen door gespecialiseerde diensten, en kan desnoods zelf maatregelen opleggen [217]. Daarnaast kunnen de bevoegde overheden in België en de andere EU-lidstaten ook nagaan of er nog andere producten met een gelijkaardig risico op de markt zijn [218]. Ook de consument kan een gevaarlijk product of ongeval aan het Meldpunt melden; in wezen is dit het enige recht dat aan hem wordt toegekend door deze wetgeving. In België zouden ook werkgevers en werknemers deze mogelijkheid moeten hebben, alhoewel de wet dit niet uitdrukkelijk voorziet [219].
48.De melding is verplicht wanneer een product gevaarlijk is, d.w.z. risico's veroorzaakt die onverenigbaar zijn met het algemene veiligheidsvereiste. Voor de melding is het niet noodzakelijk dat het gaat om een ernstig risico zoals omschreven in artikel 12 RAPV [220]. De Europese Commissie heeft richtsnoeren uitgevaardigd waarin de melding aan de nationale overheden verduidelijkt wordt [221]. Om te beoordelen of een melding van een bepaald veiligheidsrisico noodzakelijk is, verwijzen deze richtsnoeren naar de noodzaak van een professionele risicoanalyse, zoals hoger uiteengezet. De methodiek die verwacht wordt, wordt uiteengezet in de richtsnoeren voor het gebruik van RAPEX [222], alhoewel andere methodes niet uitgesloten worden. Zoals hoger beschreven, zal de risicobeoordeling gebaseerd zijn op de ernst en de waarschijnlijkheid van de schade, gecombineerd met andere relevante factoren, zoals de kans dat kwetsbare personen zoals kinderen met het risico in aanraking komen [223]. De richtsnoeren stellen dat het besluit om al dan niet een kennisgeving te doen, niet mag beïnvloed worden door het aantal producten op de markt of door het aantal personen dat schade kan ondervinden [224]. Toch houden vele producenten in de praktijk wel rekening met het aantal gevaarlijke producten dat zich op de markt bevindt.
De melding is niet noodzakelijk wanneer er sprake is van wat men noemt “op zichzelf staande producten of omstandigheden” [225]. De richtsnoeren verduidelijken dat het hier gaat om producten die niet onder de RAPV ressorteren, om functionele gebreken die niets met veiligheid te maken hebben, of om een probleem dat slechts een beperkt aantal producten betreft die uit de handel zijn genomen (bv. een aantal individualiseerbare reeksen die op een bepaalde dag geproduceerd werden). De melding is ook niet vereist wanneer reeds een andere betrokkene, zoals een distributeur, de relevante melding heeft uitgevoerd [226]. De melding moet in principe gebeuren aan de autoriteiten van alle lidstaten waar de producten op de markt worden gebracht. Nochtans kan een melding in de lidstaat van vestiging van de producent volstaan, wanneer het risico wordt aangemeld als een ernstig risico, zodat de ontvangende autoriteit via het RAPEX-systeem een internationale kennisgeving uitvoert [227]. In dit geval zal de producent bij zijn melding duidelijke informatie moeten geven aangaande de situatie in de verschillende lidstaten. Nalaten een verplichte melding te doen kan in België leiden tot strafsancties (art. 23 WPV).
49.Inhoud van de melding. Volgens de wet en de richtlijn [228] verstrekt de producent of distributeur die de melding doet ten minste de volgende informatie aan het Centraal Meldpunt:
- gegevens aan de hand waarvan het product of de partij producten in kwestie exact kan worden geïdentificeerd (bv. merk, modellen, serienummers, lotnummers, liefst met foto's die de identificatie vergemakkelijken);
- een volledige beschrijving van het aan de betrokken producten verbonden risico; het betreft de risicoanalyse zoals hoger beschreven. Statistische gegevens kunnen één en ander verduidelijken;
- alle beschikbare informatie aan de hand waarvan het product kan worden getraceerd;
- een beschrijving van de ondernomen maatregelen om de risico's voor de gebruikers te beperken [229].
In geval van ernstig risico schrijven de richtsnoeren voor dat de bedrijven van de toeleveringsketen worden vermeld en dat het aantal producten benaderend wordt vermeld. De medegedeelde informatie moet voldoende duidelijk zijn opdat het personeel van de administratie een duidelijke eigen risicobeoordeling kan maken.
50.Wanneer melden? De Belgische wet spreekt over een 'onmiddellijke' kennisgeving, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt naar gelang de aard van het risico (art. 7, § 4, WPV). De RAPV schrijft in bijlage I een onmiddellijke melding voor van producten met een ernstig risico. De richtsnoeren schrijven een risicobeoordeling voor zoals we hoger hebben weergegeven, gefocused op de ernst en de waarschijnlijkheid van schadegevallen. Volgens de richtsnoeren moet een melding gebeuren binnen de 3 kalenderdagen nadat er rapporteerbare informatie is verkregen aangaande een product met een ernstig risico, en binnen de 10 kalenderdagen voor een gevaarlijk product dat geen ernstig risico vormt. Voor zeer gevaarlijke producten kan het uitstellen van deze melding de dood of ernstig letsel tot gevolg hebben, en dient inderdaad onmiddellijk opgetreden te worden. Voor minder urgente risico's is de 'richtsnoer' van 10 dagen naar onze ervaring relatief. In de meeste situaties kan de producent beter de nodige tijd nemen om een goede risicoanalyse uit te voeren en een duidelijk actieplan uit te werken, en dit aan de overheid voor te leggen. Indien de gebruikers niet dringend moeten verwittigd worden, lijkt het ons beter om op een positieve wijze aan te tonen hoe men de crisissituatie onder controle tracht te houden, dan hals over kop een kennisgeving uit te voeren zonder enig plan [230].
51.De kennisgeving van een gevaarlijk product of dienst door de producent of distributeur impliceert niet dat deze automatisch zal vervolgd worden voor het op de markt brengen van dat product of die dienst [231]. De melding heeft tot doel de overheid toe te laten de zaak op te volgen en de omvang van het probleem te analyseren, zodat eventueel maatregelen kunnen getroffen worden in een bepaalde sector of voorlichtingscampagnes kunnen opgestart worden. Daarenboven helpt het de overheid om statistieken bij te houden en gevaarlijke situaties te melden aan andere lidstaten via het RAPEX-systeem. De niet-aanmelding kan wel gesanctioneerd worden met een boete tot 10.000 EUR.
52.Bijzondere regelingen. Overeenkomstig het algemene principe van voorrang, zal een meldingsplicht overeenkomstig de RAPV niet bestaan wanneer gelijkaardige kennisgevingsplichten bestaan onder andere (sectoriële) communautaire wetgeving [232]. De meldingsplicht aan het Centraal Meldpunt voor Producten geldt ook voor speelgoed en cosmetica, aangezien de reglementering van deze producten geen bepaling met een gelijkaardig doel bevat. Er bestaan eigen kennisgevingssystemen voor sommige andere sectoren, zoals levensmiddelen en geneesmiddelen [233].
9.6. | Europees informatiesysteem (RAPEX) |
53.De Europese Commissie heeft een Europees informatienetwerk georganiseerd tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten én de drie staten van de EER die bevoegd zijn voor de productveiligheid, onder de naam RAPEX [234]. RAPEX is als systeem bedoeld voor de autoriteiten, en de verplichtingen en richtsnoeren die in dit verband zijn opgesteld, zijn gericht tot de bevoegde autoriteiten, niet tot producenten of distributeurs.
Dit systeem is van toepassing op producten, zoals gedefinieerd in de RAPV, die een ernstig risico voor de gezondheid of de veiligheid van de consument inhouden. Bij gebrek aan een eigen specifieke regeling, geldt het systeem ook voor bijzondere producten als speelgoed, cosmetica, laagspanning, machines en motorvoertuigen [235]. Farmaceutische producten zijn uitgesloten en hebben een eigen systeem van informatie [236]. Ook voor medische hulpmiddelen geldt een eigen informatiesysteem en voor voeding en diervoeding geldt het hoger reeds vernoemde RASFF-informatiesysteem [237].
De nationale overheden, in België het Centraal Meldpunt voor Producten, zijn verplicht om de Commissie te informeren aangaande ernstige risico's met een transnationaal effect en de door hen genomen maatregelen. Krachtens artikel 12 RAPV moet een lidstaat die maatregelen treft of acties onderneemt om het in de handel brengen of gebruik van producten op zijn grondgebied wegens een ernstig risico te beletten, te beperken of aan bijzondere voorwaarden te onderwerpen, de Commissie onverwijld in kennis stellen door middel van RAPEX. Ook de wijziging of opheffing van maatregelen moet worden medegedeeld. Een lidstaat kan ook informatie over een ernstig risico mededelen voordat hij tot maatregelen besluit. In dat geval moet de lidstaat de Commissie binnen 45 dagen mededelen of hij die informatie bevestigt of wijzigt (bijlage II, RAPV, punt 4). Ook de vrijwillige acties van producenten en distributeurs worden daarbij medegedeeld [238]. De Commissie valideert de informatie en deelt de ontvangen informatie mee aan de RAPEX Contact Points van de overige lidstaten [239]. In principe worden alleen transnationale problemen gemeld. Meent de lidstaat dat de gevolgen van een bepaald risico of van genomen maatregelen zich niet tot andere lidstaten uitstrekken, dan geeft de lidstaat toch kennis van de maatregelen, voor zover deze informatie bevatten die voor de andere lidstaten van belang kan zijn voor de productveiligheid, met name indien deze ingegeven zijn door een nieuw risico dat nog niet gesignaleerd is in eerdere kennisgevingen [240].
Het RAPEX-systeem wordt dus door de nationale overheden gebruikt in geval van een ernstig risico, dat een snel ingrijpen van de overheid vereist. Zij moeten een risicobeoordeling uitvoeren overeenkomstig de RAPEX-richtsnoeren [241], waarin het begrip 'ernstig risico' verder wordt toegelicht. Anderzijds kan de Commissie ook zelf de nationale contactpunten informeren over producten met ernstige risico's die in de Gemeenschap en de EER worden ingevoerd of daaruit worden uitgevoerd (bijlage II, RAPV, punt 9).
54.Bij een kennisgeving onder artikel 12 verstrekken de lidstaten alle beschikbare gegevens. In het bijzonder [242]:
- gegevens om het betrokken product te kunnen identificeren;
- een beschrijving van het betrokken risico, inclusief een overzicht van de resultaten van eventuele tests of analyses en de conclusies daarvan, aan de hand waarvan de ernst van het risico kan worden beoordeeld. De RAPEX-richtsnoeren bevatten een methodologie voor risicobeoordeling (die hoger reeds werd aangestipt), maar die is niet bindend;
- de aard en de duur van de getroffen of besloten maatregelen (indien van toepassing);
- gegevens over de distributie van het product, met name over het land van bestemming.
De kennisgevende lidstaat is verantwoordelijk voor de verstrekte informatie (bijlage II, RAPV, punt 10). Deze informatie moet worden doorgegeven met behulp van het speciale standaardkennisgevingsformulier, zoals weergegeven in de RAPEX-richtsnoeren. Indien de maatregel die men ter kennis brengt, beoogt om het in de handel brengen of gebruik van een chemische stof of chemisch preparaat te beperken, gelden bijzondere regels [243].
De Commissie onderzoekt de informatie en kan desnoods zelf een onderzoek instellen om de productveiligheid te beoordelen (bijlage II bij RAPV, art. 5). Zij geeft de informatie dan via RAPEX door aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De lidstaten worden verzocht om na ontvangst van een kennisgeving binnen de termijnen voorzien in de richtsnoeren, mede te delen [244]:
- of het product op het grondgebied van de betrokken lidstaat in de handel is gebracht;
- de maatregelen die ze eventueel nemen, met opgave van de redenen daarvoor, waaronder eventueel de afwijkende beoordeling van het risico of van andere specifieke omstandigheden waarop hun besluit stoelt, in het bijzonder wanneer geen maatregelen worden getroffen of de kwestie verder niet wordt gevolgd;
- alle relevante bijkomende informatie waarover de lidstaten beschikken betreffende het aan het product verbonden risico, inclusief de resultaten van eventuele tests of analyses.
55.Artikel 11 RAPV bepaalt dat de lidstaten ook maatregelen met betrekking tot zogenaamde matige risico's (moderate risks) aan de Commissie melden, voor zover die melding niet gebeurde volgens artikel 12 of een ander communautair besluit. De Commissie onderzoekt dan of de maatregel in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht. Indien dat het geval is, geeft de Commissie de kennisgeving door aan de andere lidstaten (art. 11, 2., RAPV). In feite gaat het hier om een toepassing van de zgn. vrijwaringsregeling inzake vrij verkeer van goederen, die ook voor minder ernstige risico's bepaalde maatregelen van de lidstaten toelaat mits melding van deze maatregelen [245]. In de praktijk betreffen de meldingen via RAPEX vrijwel steeds ernstige risico's, en komen meldingen van matige risico's slechts zelden voor.
56.De procedures voor RAPEX zijn opgenomen in bijlage II bij de RAPV en de RAPEX-richtsnoeren. In de praktijk heeft elk land een RAPEX Contact Point [246]. Wanneer een kennisgeving van gedwongen of vrijwillige maatregelen noodzakelijk is, ten gevolge van het markttoezicht of meldingen door producenten, distributeurs of gebruikers aan het nationaal meldpunt (zie supra), zal de Contact Point via het standaardformulier de informatie overmaken aan de Commissie. Een pan-Europese melding door de producenten en distributeurs zelf is nu nog niet mogelijk maar de Commissie ontwikkelt wel een Internetapplicatie. Zulke melding zal dan de nationale kennisgevingen kunnen vervangen [247].
RAPEX kan opengesteld worden voor derde landen of internationale organisaties (art. 12, 4., RAPV). Het systeem wordt nu ook toegepast door de EER-landen, en er bestaat een specifieke link met China: de Chinese toezichthoudende autoriteiten hebben een beperkte consultatiemogelijkheid om hen te helpen aan de bron actie te ondernemen tegen Chinese producenten. Het succes van RAPEX groeit enorm: de meldingen gaan van 847 in 2005, over 1.051 in 2006, tot 1.866 in 2008 [248]. Het betreft vrijwel steeds meldingen van ernstige risico's.
9.7. | Informatie van de eindgebruikers |
57.Het is evident belangrijk dat de eindgebruikers tijdig ingelicht worden over een bestaand gevaar. Dit kan gebeuren via individuele informatieacties, indien de eindgebruikers individueel kunnen getraceerd worden, dan wel via publieke acties in de media (public recall). Door deze informatiecampagnes kunnen reeds op zich schadegevallen voorkomen worden, in het bijzonder wanneer schadegevallen gerelateerd zijn aan het gebruik van een product, of wanneer een product alleen onder bepaalde omstandigheden gevaarlijk is (bv. wanneer het onder stroomspanning staat).
Hoewel informatiecampagnes zonder twijfel belangrijk zijn, moet de effectiviteit ervan toch gerelativeerd worden. Onderzoek heeft aangetoond dat het publiek niet altijd rationeel reageert op informatie aangaande gevaarlijke producten en dat de respons in de praktijk beperkt blijft (gewoonlijk tussen 30 à 60%) [249]. De resultaten van informatiecampagnes zijn afhankelijk van de kostprijs van het product (duurdere producten geven betere resultaten), van het gebruikte medium (individuele informatiecampagnes via telefoonoproepen en brieven geven betere resultaten dan berichten in de media), en talrijke andere factoren.
Individuele eindgebruikers die traceerbaar zijn via de databanken, kunnen door de distributeurs of de producent geïnformeerd worden via brieven, e-mails, telefax of andere beschikbare middelen [250]. Een telefonische oproep kan een sterke, persoonlijke uitwerking hebben. Ook al heeft men een goed overzicht van de eindgebruikers, in de praktijk zal men geconfronteerd worden met praktische problemen zoals verhuizingen en producten die tweedehands zijn doorverkocht. Het is in elk geval belangrijk dat men een bewijs overhoudt van de ondernomen actie. Ook moet men deze belangrijke informatie goed onderscheiden van reclame, die vaak ongeopend weggegooid wordt of als e-mail verwijderd wordt [251].
58.De informatie naar de eindgebruiker moet de duidelijke en opvallende vermelding hebben van 'Belangrijke veiligheidswaarschuwing'; de mededeling moet informatie verschaffen over het technisch probleem (duidelijk uitgelegd, desnoods met foto's) en over de gevolgen, risico's en gevaren van het technisch probleem. De informatie moet de identificatie mogelijk maken van de probleemproducten [252]. In een volgend luik moet informatie worden verschaft over de corrigerende actie, in duidelijke taal, eventueel met foto's (bv. welk onderdeel vervangen wordt), en over de concrete uitvoering van de corrigerende actie (bv. mogelijkheid tot terugbrenging van goederen, terugbetaling, ophaling van de goederen, correctie door de producent of distributeurs, eventueel correctie door de gebruiker zelf voor eenvoudige ingrepen (waarbij bv. een vervangingsonderdeel kan besteld worden, en met een duidelijke beschrijving van de wijze waarop de herstelling dan gedaan wordt)); dit alles is afhankelijk van de omstandigheden. Verder moet de informatie verwijzen naar andere vormen van bijstand voor de gebruiker, zoals de vermelding van een 0800-informatielijn, een verwijzing naar een website met informatie, FAQ's en dergelijke. Intern moet men duidelijke en uniforme boodschappen afspreken die door telefonisten (of call centers) aan verontruste klanten worden medegedeeld. Evident moet dit alles met de grootste zorgzaamheid voorbereid worden.
59.Indien men publieke informatie wil verspreiden, zal men de doelgroepen moeten vastleggen en de beste media uitkiezen om deze te bereiken. De informatie kan verspreid worden via kranten of websites (bv. de nieuwswebsites), in lokale bladen of gespecialiseerde tijdschriften die populair zijn bij het doelpubliek, en door aanplakking van waarschuwingsaffiches in de verkooppunten, zoals grootwarenhuizen of detaillisten en speciaalzaken. In elk geval moet men letten op een goede geografische spreiding van de informatie. Uitzonderlijk kan de informatie verspreid worden via de kanalen van televisie of radio (in nieuwsberichten of consumentenprogramma's) en persberichten. De resultaten van publieke acties zijn in de praktijk beperkt. In het algemeen is de communicatie naar de consumenten als collectief, het publiek, belangrijk wanneer het gaat om massaproducten en bekende merken, waarbij het probleem in de openbaarheid moet komen omdat de gebruikers niet individueel kunnen getraceerd worden. Deze publieke acties zijn zeker belangrijk voor ernstige problemen met voeding (waar de tracering altijd zeer beperkt is).
Producenten brengen hun 'falen' niet graag in de openbaarheid via de publieke media; nochtans blijkt uit onderzoek dat het publiek nog vrij goed kan accepteren dat er producten met problemen op de markt worden gebracht, zolang de producent of distributeur maar op de gepaste wijze reageert [253]. Het publiek accepteert echter niét dat het bewust voorgelogen wordt, dat er te laat gereageerd wordt of problemen ten onrechte geminimaliseerd worden. Indien het publiek voelt dat een producent zijn eigen commercieel belang vóór dat van de consument stelt, kan dat leiden tot een blijvend wantrouwen en ernstige commerciële schade.
9.8. | Informatie van distributeurs |
60.In de meeste gevallen zullen de producenten geen rechtstreekse relatie hebben tot de eindgebruikers. De verschillende categorieën van distributeurs (groothandelaars en eindverkopers) zullen de relatie tot de cliënteel verzorgd hebben en kunnen de cliënteel traceren. Hoe dit concreet loopt, verschilt van product tot product. Voor bepaalde producten is het gebruikelijk dat eindverkopers garantiebewijzen ten aanzien van de cliënteel uitschrijven, en zij kunnen via deze bewijzen de kopers/eindgebruikers opsporen. Eventueel worden er onderhoudscontracten gesloten met de kopers. Soms worden producten bij de verkoper geregistreerd. Hoe complexer en waardevoller het product, hoe duidelijker de relatie tussen de verkoper en de koper (dit is uiteraard zeer duidelijk voor voertuigen en dure informaticaproducten) [254].
In de informatie naar de distributeur moet de producent de nadruk leggen op het belang van diens hulp bij het traceren van de eindgebruikers, indien nodig met een verwijzing naar de mogelijke gevolgen voor diens aansprakelijkheid, en de wettelijke verplichting tot corrigerende actie. Eventueel moet het kostenaspect reeds aangestipt worden, want dat is voor de tussenpersonen een belangrijke zorg [255]. Voor het overige dient men duidelijke informatie te geven aangaande het probleem, de risico's, de identificatie van de producten, de wijze van correctie, aanvullende kanalen voor bijstand, zoals jegens de eindgebruikers gebeurt.
Indien de distributeur zelf tussenkomt in de corrigerende actie, bijvoorbeeld ingeschakeld wordt als inzamelpunt voor teruggebrachte goederen, of voor de herstelling, dan moet het voorgestelde systeem uitgelegd worden en een uitnodiging gegeven worden om hierover te overleggen.
Mogelijk wordt afgesproken dat de distributeurs zelf herstellingen uitvoeren, in hun eigen centra of bij de klanten in situ. Gaat het om een recall-actie dan kan het centrum van de distributeur als een verzamelpunt dienen waar klanten hun product kunnen terugbrengen, en waar de klant al naar gelang het geval terugbetaald wordt, een vervangend product verkrijgt, of zijn product afgeeft om het te laten herstellen (in de werkplaats van de producent of de distributeur). Wanneer de distributeur als logistiek punt optreedt, zal hij kosten moeten maken voor nazicht en identificatie van afgeleverde producten en voor de opslag ervan [256]. In geval van herstelling door de distributeur, kan het zijn dat hij extra (tijdelijke) mankracht moet inschakelen, en opleiding zal moet geven. In elk geval is het goed om de vereiste samenwerking in dergelijke hypothesen reeds a priori in te bouwen in de contracten met de distributeurs. Verder moeten er tussen de producent en de distributeurs ook regelingen getroffen worden voor de producten die nog in de stocks van de distributeur verblijven [257]. De distributeurs moeten ook betrokken worden in een uniforme communicatiestrategie naar de gebruikers toe, zeker in transnationale projecten.
9.9. | Opvolging van de actie en de resultaten |
61.Tijdens de uitvoering van de corrigerende actie moet de producent op voldoende frequente tijdstippen de succes rate opvolgen. De maatstaf is in een eerste stadium de response rate van distributeurs en gebruikers en in een tweede stadium de daadwerkelijke correcties die daarop volgen. Regelmatig dienen inventarissen en statistieken opgesteld te worden van de producten in de verschillende stadia van de actie (geïdentificeerde producten, geïdentificeerde distributeurs, herstelde producten, terug ontvangen producten, producten teruggezonden door de producent, vernietigde producten, ...), zodat de actiemiddelen kunnen bijgestuurd worden indien ze onvoldoende doeltreffend lijken. Intern kan men prognoses vooropstellen, maar het uiteindelijke succes is afhankelijk van zeer uiteenlopende factoren en is moeilijk te voorspellen. Het succes wordt bepaald door factoren als de aangewende media, de ernst van het probleem of het gevaar (of althans de perceptie daarvan), de traceerbaarheid van de producten en de gebruikers, maar ook de waarde en de levenscyclus van het product [258]. De actie wordt op een bepaald ogenblik beëindigd met een eindrapport waarin de stand van zaken op het ogenblik van de stopzetting wordt weergegeven, met best ook een duidelijke motivering van de genomen beslissingen, en met een beperkt nazorgprogramma (er dient een mogelijkheid open te blijven om actie te ondernemen voor producten die later nog aan de oppervlakte komen). Het management moet ook rekening houden met de ervaring die uit het project werd opgedaan (lessons learned) op technisch, organisatorisch en juridisch gebied, die in de procedures van de organisatie kan opgenomen worden om het systeem naar de toekomst toe te optimaliseren (rekening houdend ook met de ervaringen van de distributeurs).
10. | Relatie met (product)aansprakelijkheid |
62.Zoals hoger al aangestipt, bestaan er verschillende wettelijke regimes die de koper, de gebruiker of het slachtoffer van een onveilig product een rechtstreeks afdwingbaar recht verschaffen tegen de verkoper of de producent van het product. Men kan denken aan het regime van de gemeenrechtelijke koop met een verborgen gebrek van de artikelen 1641 e.v. BW; de niet-conformiteit bij de gemeenrechtelijke koop (art. 1604 BW); de Wet Productaansprakelijkheid van 25 februari 1991; de consumentenkoop (art. 1649bis e.v. BW); de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid van de artikelen 1382 e.v. BW. Deze wettelijke bepalingen geven de koper (al dan niet een consument) een recht jegens de verkoper respectievelijk producent, dat hij in rechte kan afdwingen. De WPV geeft niét een dergelijk rechtstreeks, afdwingbaar recht, en heeft meer weg van een politiewet met een repressief luik [259]. Op grond van de WPV heeft de consument of de professionele gebruiker slechts een recht om klacht neer te leggen bij het Centraal Meldpunt voor Producten (art. 11, 1° en art. 13 WPV), waarna alleen de overheid verder kan optreden. Sommigen hebben dit recht een 'pseudo-recht', en deze wetgeving 'pseudo-wetgeving' genoemd [260]. Bijgevolg moet men onderzoeken of de gebruiker of het slachtoffer van een onveilig product zich kan beroepen op één van de andere wettelijke regimes ten einde zelf een vordering in te stellen tegen de verkoper, distributeur respectievelijk de producent van het product, en of de vaststelling van een inbreuk op de WPV hem daarbij dienstig is.
63.Vooreerst is het belangrijk om vast te stellen dat de WPV de toepassing van andere wettelijke regimes geenszins uitsluit [261] en dat ook de verschillende wettelijke regimes tegelijkertijd kunnen toegepast worden [262]. Het lex specialis-beginsel wordt inzake productaansprakelijkheid niet categoriek toegepast. Dit is belangrijk omdat de Wet Productaansprakelijkheid veel leemten bevat in de geboden bescherming, die door de toepassing van andere wetgeving kunnen opgevuld worden.
Volgens de gangbare opvatting impliceert een inbreuk op het veiligheidsvereiste van de WPV automatisch dat een product gebrekkig is in de zin van de Wet Productaansprakelijkheid [263]. Aldus helpt de WPV indirect de consument om op deze grondslag een schadevergoeding te vorderen tegen de producent. Dit is ook niet verwonderlijk, want artikel 5 Wet Productaansprakelijkheid bepaalt dat een product gebrekkig is wanneer het niet de veiligheid biedt die de gebruiker mag verwachten. Weliswaar wordt de vergoeding dan beperkt zoals bepaald in de Wet Productaansprakelijkheid (slechts bepaalde vormen van schade worden vergoed, schade aan het product zelf wordt niet vergoed en er geldt een franchise van 500 EUR). Tevens kan er sprake zijn van een verborgen gebrek in de zin van de artikelen 1641 e.v. BW, indien het gaat om verkoop en indien de gebruiker de koper is [264]. Deze vordering kan alleen worden ingesteld door een koper van het product, zo niet ontbreekt voor hem het vereiste belang. Ze kan worden ingesteld tegen de eigen verkoper maar ook hoger geplaatsten in de leveringsketen, op basis van de rechtstreekse vordering inzake verkoop met verborgen gebreken. Overigens kan ook een koop tussen professionelen ontbonden worden wegens niet-naleving van de veiligheidsvereisten [265].
Ook kan artikel 1382 BW worden ingeroepen door slachtoffers die schade hebben geleden ingevolge een inbreuk op de WPV. Er bestaat weinig twijfel over dat de schending van de verplichtingen van de WPV en diens uitvoeringsbesluiten, en dus het op de markt brengen van een gevaarlijk product alsook het op de markt laten van een gevaarlijk product (of minstens een tekortkoming in de meldings- of waarschuwingsplichten), een fout in deze zin zal impliceren die aanleiding geeft tot aansprakelijkheid [266]. Elke inbreuk op een specifieke rechtsnorm impliceert immers een schending van artikel 1382 BW [267]. De eisende partij hoeft dan voor haar vordering tot schadevergoeding geen koper van het product te zijn [268], maar in dit geval moet wel de fout van een producent of distributeur en een oorzakelijk verband tussen fout en schade bewezen worden. In dit kader is het niet ondenkbaar dat een producent die een nieuw product op de markt heeft gebracht niet aansprakelijk is op grond van de regels inzake productaansprakelijkheid (bv. wanneer hij op het ogenblik dat het product op de markt werd gebracht het gevaar niet hoefde te kennen op grond van het ontwikkelingsrisico [269]), maar wel een specifieke recall-aansprakelijkheid draagt indien hij, nadat hij kennis heeft genomen van het gevaar, slechts laattijdige of onvoldoende corrigerende acties heeft ondernomen [270]. Het bewuste verzuim om een product recall uit te voeren, wanneer zulks noodzakelijk is voor de veiligheid van gebruikers, kan eventueel aanzien worden als een schuldig verzuim en aldus het misdrijf onopzettelijke doding of slagen en verwondingen impliceren (art. 418 tot 420 Sw.) [271].
64.Men kan zich anderzijds ook afvragen of de uitvoering van een recall-actie of andere corrigerende actie, bevrijdend zou werken in het kader van productaansprakelijkheid. Anders gezegd, zou een zorgvuldige poging om schade te vermijden kunnen betekenen dat de producent niet meer aansprakelijk zou zijn voor schade die veroorzaakt wordt nadat deze acties ondernomen werden? Principieel is het antwoord negatief. Productaansprakelijkheid is een objectieve aansprakelijkheid: de producent is aansprakelijk wanneer schade is veroorzaakt door een product dat niet de veiligheid biedt die men mag verwachten. Een slachtoffer dient geen fout of nalatigheid aan te tonen en de bevrijdingsgronden van de aansprakelijkheid zijn beperkend opgenomen in de wet [272]. Voor zover corrigerende acties positieve effecten hebben gehad, heeft de producent verdere schadegevallen kunnen voorkomen, en dus ook zijn eigen vergoedingsplicht beperkt. Het zorgvuldig handelen van een producent in het stadium van correcties, en de in dat kader gemaakte kosten, worden in de eerste plaats daardoor gerechtvaardigd. Het belet niet dat personen die te goeder trouw nog geschaad worden door een onveilig product, recht hebben op de gepaste schadevergoeding. Wanneer men echter mag veronderstellen dat eindgebruikers voldoende geïnformeerd werden aangaande een gevaarlijk product, hetzij door individuele informatiecampagnes, hetzij door uitgebreide campagnes in de media, en zij wetens en willens geen acht hebben geslagen op de waarschuwingen, bestaat er o.i. een mogelijkheid om de eigen nalatigheid van het slachtoffer in te roepen. Al naar gelang de exacte omstandigheden moet er een mogelijkheid zijn om de theorie van risicoaanvaarding in zulke gevallen toe te passen, en de gebruiker verantwoordelijk te stellen voor zijn eigen daden en beslissingen. Artikel 10, § 2, Wet Productaansprakelijkheid voorziet dat productaansprakelijkheid kan uitgesloten of beperkt worden wanneer de schade (mede) door de eigen schuld van het slachtoffer optreedt [273]. Meer nog, in dergelijke omstandigheden kan men zich zelfs afvragen of er nog sprake is van een gebrekkig product. Volgens de Wet Productaansprakelijkheid is een product immers gebrekkig wanneer het niet de veiligheid biedt die 'men' gerechtigd is te verwachten. Wanneer 'men' ingevolge uitgebreide mediacampagnes niet gerechtigd was om de veiligheid van het product te verwachten, is het zeer de vraag of er nog sprake kan zijn van een gebrekkig product in de zin van die wet [274]. Anderzijds wordt de aansprakelijkheid van de producent niet uitgesloten wanneer een schadegeval te wijten is aan de combinatie van een gebrek in het product en de nalatigheid van een derde [275]. Indien schade ontstaat omdat tussenverkopers of andere derden het product toch bewust op de markt hebben gehouden of op de markt hebben gebracht 'nadat de storm geluwd is', en er geen sprake is van een eigen nalatigheid van het slachtoffer, dan blijft de producent dus aansprakelijk, maar heeft hij wel een regresrecht op de nalatige derden die de zorgvuldigheidsregels van de recall-actie hebben overtreden en zo hebben bijgedragen tot de schade [276].
65.Hoger werd reeds aangestipt dat de naleving van Europese productnormen (of de omzetting daarvan), een weerlegbaar vermoeden van veiligheid van een product impliceert in de zin van de WPV. Dit vermoeden blijft beperkt tot de aspecten van het product die door de norm geregeld worden [277]. Indien een product toch onveilig blijkt, blijft de producent hoe dan ook verplicht tot uitvoering van de nodige corrigerende maatregelen. Ook in het kader van productaansprakelijkheid heeft de naleving van productnormen maar een beperkte bevrijdende werking. Artikel 8, d), Wet Productaansprakelijkheid poneert immers dat de naleving van een norm niet bevrijdend is ten aanzien van productaansprakelijkheid, tenzij een gebrek juist veroorzaakt wordt omdat de producent een bindende norm nageleefd heeft. Dit geldt alleen wanneer de producent ingevolge een dwingend voorschrift een bindende norm heeft nageleefd, zonder afwijkingsmogelijkheid [278]. Ook inzake de gemeenrechtelijke verkoop met verborgen gebreken werd door de rechtspraak principieel beslist dat een product gebrekkig kan zijn ondanks de naleving van een norm [279]. En ook onder de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid verhindert de naleving van een norm niet dat er sprake kan zijn van onzorgvuldigheid [280].
11. | Kosten van corrigerende acties |
66.De kosten van recall-operaties en andere corrigerende acties kunnen voor producenten en distributeurs enorm oplopen. Vaak is er nood aan extra arbeidskracht voor de verzorging van mailings, de behandeling van telefoonoproepen, de logistieke operaties van ophaling en opslag, de herstelling van producten. Er is de administratieve kost voor opvolging en rapportering (eventueel de bijstand van een externe projectmanager), de kosten van juridische bijstand en bijstand op het gebied van verzekering. Er zijn verder de kosten van testen en analyses, aanzienlijke materiaalkosten voor vervangende materialen en nieuwe verpakkingen, transportkosten voor ophaling of terugbrenging van producten, indien nodig zelfs met bijzondere veiligheidsmaatregelen (bv. bij explosiegevaar), een logistieke kost voor de opslag van de producten (en eventueel de nodige faciliteiten daarvoor), mogelijk ook kosten voor vernietiging of afvalverwerking. Er is een aanzienlijke communicatiekost [281]. Er is de kostprijs van de vervangende producten waarmede de geaffecteerde producten geruild worden (in geval herstelling geen optie is). Gewijzigde productiemethoden en reiniging van machines en dergelijke kunnen additionele kosten veroorzaken. Daarnaast is mogelijk schadevergoeding verschuldigd aan slachtoffers en aan distributeurs die evenzeer kosten hebben gemaakt of verliezen hebben geleden. In geval van gerechtelijke procedures komen daarbij nog gerechtskosten en mogelijk expertisekosten. Eventueel zal de onderneming een hogere verzekeringskost voor de toekomst moeten dragen (hogere verzekeringspremies, of de verplichte naleving van strengere eisen van de verzekeringsmaatschappij inzake kwaliteitsmanagement). Indirect kan er een kost (schade) zijn ingevolge imagoverlies of verlies van klanten [282]. Het mag duidelijk zijn dat de kostprijs catastrofaal kan oplopen. Bovendien zijn de meeste schadeposten niet gedekt door de klassieke verzekeringen van de onderneming.
12. | Verzekerbaarheid en reddingskosten |
67.Een onderneming die producten op de markt brengt, dekt haar aansprakelijkheidsrisico's met een verzekering voor productaansprakelijkheid (de verzekering 'BA Na Levering'). Dit is een aansprakelijkheidsverzekering die de aansprakelijkheid dekt voor de schade die aan derden veroorzaakt wordt door een op de markt gebracht product. Deze verzekering is afgestemd op de wettelijke regeling inzake productaansprakelijkheid en dekt typisch slechts de letselschade en de schade aan de goederen van derden (en bv. niet de schade aan het product zelf). Schade aan het bedrijf van de producent zelf wordt principieel niet door deze polis gedekt. De normale polis bevat integendeel clausules die de kosten van recall-operaties en herstellingen uitdrukkelijk uitsluiten, aangezien deze kosten astronomisch hoog kunnen oplopen en de risico's moeilijk kunnen ingeschat worden [283]. Het is echter de vraag of alle kosten verbonden aan recall-operaties kunnen uitgesloten worden, gelet op de wettelijke verplichting van de verzekeraar om de 'reddingskosten' te vergoeden.
68.Men kan argumenteren dat de kosten die een bedrijf maakt ter voorkoming van schadegevallen, of tot beperking van de gevolgen van een schadegeval, gemaakt worden in het belang van de verzekeraar, aangezien men ook diens verplichting tot het betalen van de schadevergoeding beperkt. In die optiek zou het niet onlogisch zijn dat de verzekeraar de kosten tot voorkoming en beperking van schade aan de verzekerde vergoedt. Dit principe tot vergoeding van de zogenaamde reddingskosten geldt inderdaad onder bepaalde voorwaarden, zoals geformuleerd in artikel 52 van de wet landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992:
“De kosten die voortvloeien zowel uit de maatregelen die de verzekeraar heeft gevraagd om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen of te beperken als uit de dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde uit eigen beweging heeft genomen om bij nakend gevaar een schadegeval te voorkomen, of, zodra het schadegeval ontstaat, om de gevolgen ervan te voorkomen of te beperken, worden, mits zij met de zorg van een goed huisvader zijn gemaakt, door de verzekeraar gedragen, ook wanneer de aangewende pogingen vruchteloos zijn geweest. Zij komen ten laste zelfs boven de verzekerde som.” Deze bepaling geldt zowel voor aansprakelijkheidsverzekeringen als voor zaakverzekeringsovereenkomsten [284].
69.De situatie waarbij de verzekeraar zelf om maatregelen heeft gevraagd, laten we buiten beschouwing. Hierna behandelen we de situatie waarbij een producent of distributeur, als verzekerde partij onder een polis productaansprakelijkheid, uit eigen beweging maatregelen treft tot waarschuwing van het publiek en de recall van gevaarlijke producten. Deze situatie kan zich voordoen na een schadegeval (en dus na de verwezenlijking van het risico van de polis productaansprakelijkheid, die aanleiding geeft tot de aansprakelijkheidsvordering) [285]. Daarnaast worden talrijke waarschuwings- en terugroepacties ondernomen vooraleer er sprake is van een schadegeval, bijvoorbeeld wanneer een gevaar wordt vastgesteld na een controle van een product. Artikel 52 wet landverzekeringsovereenkomst omschrijft de vergoedbare reddingskosten als de kosten voortvloeiend uit dringende en redelijke maatregelen die de verzekerde uit eigen beweging heeft genomen om bij nakend gevaar een schadegeval te voorkomen, of, zodra het schadegeval ontstaat, de gevolgen ervan te voorkomen of te beperken. Onder het vroegere regime van artikel 17 van de wet van 11 juni 1874 werd door de meerderheid van de rechtsleer niet aanvaard dat 'preventieve' kosten ter voorkoming van een schadegeval vergoedbaar zouden zijn als reddingskosten. In een baanbrekend arrest van 1976 had het Hof van Cassatie echter de vergoeding van de preventieve kosten als reddingskosten erkend [286]. In die casus had een huurder kosten gemaakt om dreigende schade door een losgekomen televisieantenne te voorkomen. Het Hof van Cassatie stelde dat de verzekeraar de reddingskosten moest dragen, 'niet alleen wanneer de verzekerde gehandeld heeft om de schade te beperken, maar ook wanneer hij die wou voorkomen'. Dit arrest heeft een belangrijke impact gehad, niettegenstaande de rechtsleer ernstige kritiek had op de toepassing van het principe ter preventie van schade [287]. Ter verzachting van het principe stelde het Hof van Cassatie wel dat de preventiekosten moesten verantwoord worden door een 'nakend gevaar'. Deze principes werden uitdrukkelijk opgenomen in artikel 52 wet landverzekeringsovereenkomst.
Het feit dat de preventie van een schadegeval bij nakend gevaar voldoende is om de vergoeding van de daarvoor gemaakte kosten te eisen als reddingskosten, impliceert dat een producent of distributeur in principe de vergoeding van bepaalde preventieve waarschuwingskosten of recall-kosten kan eisen. Het criterium van het 'nakend gevaar' impliceert dat er sprake moet zijn van kosten na de kennisneming van een risico op schade of een risico op verergering van schade, binnen een korte tijd en met een bepaalde 'waarschijnlijkheid' dat er zich zonder de maatregelen schadegevallen kunnen voordoen [288]. Normale preventieve kosten, zoals de kosten van kwaliteitscontroles vóór een product op de markt wordt gebracht, worden niet beschouwd als reddingskosten.
De wet vereist bovendien dat het risico aanleiding geeft tot dringende maatregelen [289]. De maatregelen zijn dringend indien men redelijkerwijze onvoldoende tijd heeft om de voorgenomen maatregelen ter goedkeuring voor te leggen aan de verzekeraar, wat echter op een realistische wijze moet opgevat worden [290]. Volgens verschillende auteurs zijn de kosten van waarschuwingen aangaande gevaarlijke producten gericht tot de distributeurs of gebruikers, reddingskosten in de zin van artikel 52 [291]. Na de waarschuwingsacties zou echter (in de meeste gevallen) het nakende gevaar geweken zijn, en verdere maatregelen zoals de ophaling van producten, het transport, de opslag en a fortiori de herstelling, vervanging, verwijdering of vernietiging van de producten zullen vaak niet aanzien worden als dringende preventieve maatregelen. Over de terugbetaling van dergelijke kosten lopen de meningen uiteen [292]. Het komt ons voor dat de mate waarin bepaalde genomen maatregelen aanzien moeten worden als dringend, om een nakend gevaar te voorkomen of de gevolgen van een schadegeval te beperken, afhankelijk zal zijn van de concrete omstandigheden en de op dat ogenblik gekende feiten. Wanneer het risico op een schadegeval voldoende kan voorkomen worden door waarschuwingsacties, zou men kunnen stellen dat de kosten van de waarschuwingsacties de enige reddingskosten vormen. Dit kan het geval zijn wanneer het gevaar ligt in het gebruik van een product (bv. producten die alleen gevaarlijk zijn wanneer ze onder stroomspanning staan of wanneer er bepaalde handelingen mee gesteld worden). Er bestaan echter producten die op zich gevaarlijk zijn, en waarbij de risico's op schade onvoldoende worden weggenomen door waarschuwingsacties (zoals producten die kunnen exploderen zonder dat zij onder stroomspanning staan, of die ingebouwd zijn in andere producten, moeilijk bereikbaar zijn, etc.). Voor deze producten kunnen naast de waarschuwing van het publiek, andere maatregelen noodzakelijk zijn om het gevaar te neutraliseren, en het is dan niet uitgesloten dat de kosten van zulke dringende maatregelen moeten aanzien worden als reddingskosten [293]. Het komt ons in elk geval voor dat de kosten van dringende onderzoeksmaatregelen, nodig om een gevaar correct te kunnen inschatten, en de kosten van tracering van de geaffecteerde producten ook recupereerbaar moeten zijn indien de omstandigheden deze kosten verantwoorden. De wet eist overigens ook dat de maatregelen redelijk zijn en dat de verzekerde producent c.q. distributeur optreedt 'als een goede huisvader'. De kosten van acties die buiten elke proportie staan tot het risico, zijn geen reddingskosten. Deze beoordeling staat echter los van het succes van de maatregelen. Artikel 52 stelt immers uitdrukkelijk dat ook de kosten van niet succesvolle (vruchteloze) maatregelen vergoedbaar zijn (mits ze redelijk waren op het ogenblik waarop tot de acties werd besloten).
In een recent arrest besliste het Hof van Cassatie dat de kosten van bepaalde maatregelen reddingskosten kunnen zijn, ongeacht het feit dat de maatregelen ook door de derde benadeelde konden genomen worden en ongeacht de omstandigheid dat de gevolgen die de verzekerde wil voorkomen of beperken, de verzekerde zelf dan wel een derde treffen of dreigen te treffen [294].
70.In principe komen de reddingskosten volledig ten laste van de verzekeraar, zelfs wanneer ze de verzekerde som te boven gaan (art. 52, 1ste lid, wet landverzekeringsovereenkomst). De bepalingen van de wet landverzekeringsovereenkomst zijn van dwingend recht, tenzij de wet zelf een afwijkingsmogelijkheid voorziet [295]. De verzekeraar kan dus niet naar eigen goeddunken de vergoeding van de reddingskosten contractueel uitsluiten of beperken, noch de kosten van recall-operaties uitsluiten, beperken of beperkend omschrijven, indien deze kosten overeenstemmen met het wettelijke begrip van de reddingskosten [296]. Wel bepaalt artikel 52, 2de lid, dat een KB het bedrag van de terugbetaalbare kosten kan beperken. Bij artikel 4 KB van 24 december 1992 werd inderdaad zulke beperking opgenomen [297].
71.Er bestaan specifieke verzekeringen die bepaalde, restrictief geformuleerde schadeposten van recall-acties dekken (met name bepaalde vormen van eigen schade van een producent of distributeur). De aard van de gedekte schadeposten, en de plafonds en franchises, verschillen sterk van verzekering tot verzekering. In het kader van deze verzekeringen stellen de verzekeringsmaatschappijen hoge eisen inzake kwaliteitsmanagement (bv. de naleving van ISO-normen of productienormen), en vastlegging van procedures voor crisismanagement. In het aanbod wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen polissen voor de voedingssector [298] en de non-food sector. Ook bestaan er verschillende verzekeringen voor eindproducten en halffabrikaten (die eventueel door anderen in hun eindproducten geïncorporeerd worden). Naar de opvatting van veel ondernemingen liggen de vrijstellingsfranchise en/of de kostprijs van dergelijke verzekeringen hoog.
13. | Besluit |
72.De reglementering van productveiligheid is bijzonder complex, zowel op het Europese als op het nationale niveau. Het spanningsveld tussen de principes van het vrij verkeer van goederen en de veiligheid van de burgers doet zich voelen in deze bij uitstek internationale context. De enorme toename van veiligheidsproblemen en product recalls ten gevolge van de internationalisering van de productie en het toegenomen bewustzijn van alle betrokken spelers, heeft deze complexiteit nog duidelijker aangetoond. Bij producenten en distributeurs groeit het bewustzijn dat de problematiek van product recalls niet volledig kan vermeden worden en dat de onderneming zo goed mogelijk moet voorbereid worden op dergelijke crisissituaties, die een belangrijke impact kunnen hebben op het imago van de onderneming en haar merkproducten. In deze materie moeten de volgende jaren nog verschillende ontwikkelingen verwacht worden.
[1] | Advocaat aan de balie van Brussel, Eversheds. |
[2] | Deze tekst is afgesloten vóór de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. |
[3] | Zie persbericht “EU requires magnetic toys to carry a warning label”, http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=IP/08/345 . |
[4] | Wikipedia, http://en.wikipedia.org/wiki/2007_Chinese_export_recalls . |
[5] | Een invoerverbod van melk- en zuivelproducten uit China in september 2008; nadien ook andere maatregelen met betrekking tot producten met 15% melkpoeder, melkproducten voor baby's, producten op basis van soja, etc. |
[6] | http://nl.wikipedia.org/wiki/Dioxinecrisis . |
[7] | Zie bv. CNN Interactive, “Belgium widens Coke recall as more children fall ill”, 14 juni 1999. Deze casus wordt uitgebreid beschreven in K. Hanssen, “Product recall: (kinder)ziektes in producten en wetgeving”, Limb.Rechtsl. 2001, 28 e.v. |
[8] | Zie infra, nrs. 47 e.v. |
[9] | Zie: European Commission, Keeping European Consumers Safe - 2008 Annual Report on the operation of the Rapid Alert System for non-food consumer products RAPEX, EU Publications Office, Luxembourg, 2009, 59 p. (hierna 'RAPEX-rapport 2008') en de RAPEX-rapporten van de voorgaande jaren. Inzake levensmiddelen en diervoeding bestaan er jaarrapporten van het RASFF (Rapid Alert System for Food and Feed). Voor geneesmiddelen bestaan er uiteenlopende meldingssystemen in het kader van geneesmiddelenbewaking: in Europa is EudraVigilance daarbij een centraal meldpunt, in België het BCGH (Belgisch Centrum voor Geneesmiddelenbewaking voor Geneesmiddelen voor Humaan gebruik). |
[10] | Voor speelgoed betreft het voornamelijk gevaar voor verstikking door inslikken van kleine onderdelen, en de giftigheid van materialen en kleurstoffen. |
[11] | Dit betreft alleen recalls inzake ernstige risico's; motorvoertuigen worden veel vaker teruggeroepen voor de correctie van minder ernstige problemen. |
[12] | Slechts 20% van de in 2005-2008 gemelde producten waren afkomstig uit EU- en EER-landen. Meer dan 50% van de in de jaren 2006 tot 2008 gemelde onveilige consumentenproducten zijn afkomstig uit China, wat enerzijds een gevolg is van China's marktaandeel in de productie, maar anderzijds ook van de toegenomen alertheid tegenover Chinese producten ingevolge een aantal beruchte incidenten. |
[13] | Rapid Alert System for Food and Feed - de cijfers komen uit het Rapport 2007, p. 16. |
[14] | Zoals de aanwezigheid van schadelijke bacteriën, chemische stoffen of hormonen, de aanwezigheid van stukjes glas, metaal of plastic in voeding, bederf, verontreinigende verpakking, onvoldoende waarschuwingen. |
[15] | V. Piré en C. Nicaise, “Développements récents en matière de sécurité des produits et des services (lois du 4 avril 2001 et du 18 décembre 2002) et en matière de responsabilité du fait des produits défectueux”, RGAR 2004, nr. 13.794, randnr. 2. |
[16] | Richtlijn 85/374/EEG van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, Pb.L. 210, 7 augustus 1985, p. 29. Omgezet in België door de wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, BS 22 maart 1991 (Wet Productaansprakelijkheid). |
[17] | Richtlijn 1999/44/EG betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen van 25 mei 1999, Pb.L. 171/12, 7 juli 1999, omgezet door de Wet Consumentenkoop van 1 september 2004 en opgenomen in de art. 1649bis e.v. BW. |
[18] | Daarentegen bestaat in de Verenigde Staten reeds sinds 1972 een uitgebreide preventieve wetgeving inzake productveiligheid, met moderne meldingssystemen en een regeling van product recalls (de Consumer Product Safety Act van 1972, in 2008 gemoderniseerd door de Consumer Product Safety Improvement Act (“CPSIA”). |
[19] | Richtlijn 92/59/EEG van 29 juni 1992 inzake algemene productveiligheid, Pb.L. 228/24, 11 augustus 1992. |
[20] | Wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van consumenten, BS 1 april 1994. |
[21] | Richtlijn 2001/95/EG van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid, Pb.L. 11/4 van 15 januari 2002 (“RAPV” en internationaal meestal aangeduid als General Safe Products Directive of “GSPD”). |
[22] | Bij de wet van 4 april 2001 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de consumenten, BS 14 juni 2001; en nogmaals aangepast bij de wet van 18 december 2002 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de veiligheid en de gezondheid van de gebruikers, BS 6 februari 2003. |
[23] | T. Wilrich, Geräte- und Produktsicherheitsgesetz, Springer Verlag, 2004, p. 3-4. Het voorzorgsbeginsel heeft specifiek betrekking op de risico's van voeding en andere substanties voor de gezondheid en het milieu, waarbij het wetenschappelijk bewijs onzeker is. De filosofie van preventie is ook de basis van de RAPV. Zie over het beginsel o.m. M. Faure en E. Vos, Juridische afbakening van het voorzorgsbeginsel: mogelijkheden en grenzen, Gezondheidsraad, Den Haag, 2003, 338 p. De RAPV verplicht de lidstaten om het voorzorgsbeginsel na te leven wanneer zij maatregelen treffen aangaande gevaarlijke producten (art. 8, 2., RAPV). |
[24] | Onder meer bepaalt art. 21 van de wet van 18 december 2002 de opheffing van de wet van 11 juli 1961 betreffende de waarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen, de recipiënten en de beschermingsmiddelen inzake veiligheid en gezondheid moeten bieden (maar niet de uitvoeringsbesluiten daarvan: zie verslag Gilkinet, Parl.St. Kamer 2002-03, 50-1995/002, p. 8). Zo werd ook de wet van 29 juni 1990 betreffende de veiligheid van speelgoed en haar uitvoeringsbesluiten vervangen door één uitvoeringsbesluit (KB van 4 maart 2002 betreffende de veiligheid van speelgoed, BS 4 april 2002). |
[25] | Verslag Gilkinet, l.c., p. 4-5; I. Demuynck, “De bescherming van de consument tegen gevaarlijke, gebrekkige en niet-conforme producten” in De consument in het recht: verwend, verwaand of miskend?, Antwerpen, Maklu, 2003, p. 10. Zie bv. ook de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid (BS 11 februari 1999), die vrij analoog is aan de WPV, maar eerder gericht is op volksgezondheid en leefmilieu dan de veiligheid van de consument en die geen producten beheerst die onder de WPV ressorteren (art. 3, § 2). |
[26] | Zie de mededelingen van de Commissie in Memo/07/492 van 22 november 2007, het verslag van de Commissie over de uitvoering van richtlijn 2001/95/EG (COM(2008) 905 van 14 januari 2009, en de maatregelen die genomen werden onder het New Legislative Framework van 2008 die we verder in de tekst aanhalen. |
[27] | De verwijzing naar veilige diensten bespreken we infra,nr. 7. |
[28] | Nochtans slaat de wet niet op tweedehandsproducten die als antiek worden geleverd of producten die voor gebruik moeten worden gerepareerd of opnieuw in goede staat moeten worden gebracht (recyclage), op voorwaarde dat de leverancier de persoon aan wie hij het product levert hiervan duidelijk op de hoogte stelt (art. 1, 1° in fine, WPV). |
[29] | Dit is een uitbreiding van de richtlijn; deze verwijst immers alleen naar producten waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat ze door een consument kunnen worden gebruikt (art. 2, a, RAVP). Zie infra, nr. 19. |
[30] | Dit is “de gezamenlijke constructie van producten zodanig opgesteld dat ze samen functioneren” (art. 1, 1°, WPV). |
[31] | Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2000-01, 50-867/004, p. 10. |
[32] | In het bijzonder zal de meldingsplicht aan het Centraal Meldpunt voor Producten en de internationale melding van problemen via het RAPEX-systeem (zie infra) ook toepasselijk zijn op speelgoed, aangezien de specifieke wetgeving inzake speelgoed geen gelijkaardige meldingsplicht bevat. |
[33] | Dit principe wordt ook toegelicht in ov. 12 van de preambule van de RAPV. De Belgische WPV bevat geen uitdrukkelijke voorrangsregeling. De verhouding tussen de RAPV en de sectoriële wetgeving wordt in detail uiteengezet in een officieuze gids die door de Europese Commissie (DG SANCO) werd uitgebracht: zie Guidance document on the relationship between the General Product Safety Directive and certain sector directives with provisions on product safety, in twee delen downloadbaar van de website van DG SANCO. |
[34] | Voor voeding geldt als kader de Europese verordening 178/2002/CE inzake voedselveiligheid en de Belgische kaderwet van 24 januari 1977, maar de concrete regels staan vooral in uitvoeringsbesluiten. |
[35] | Een specifieke lijst van wetten en besluiten waaronder deze producten ressorteren, wordt vermeld in de memorie van toelichting (Parl.St. Kamer 2001-02, 50-1995/001, p. 10 en 11). |
[36] | Volgens de RAPEX-rapporten gaat het om diensten waarbij de consument een product actief gebruikt, het zelf bedient (zoals een zonnebank) (RAPEX-rapport 2007, o.c., p. 10 en RAPEX-rapport 2008, o.c., p. 46). |
[37] | Ov. 9 van de preambule van de RAPV. |
[38] | Zo betreft het o.m. de verhuring aan particulieren van allerlei gereedschap zoals boormachines, betonmolens of ladders, maar ook de uitbating van een speelterrein met ter beschikking gestelde toestellen. |
[39] | Ov. 9 van de RAPV. Deze restrictieve interpretatie werd bevestigd in het verslag van de Europese Commissie over de implementatie van de RAPV, van 14 januari 2009 (COM/2008/905). |
[40] | Zie de definitie van de 'dienst' en 'veilige dienst' in art. 1, 2. en 1, 2bis., WPV. Een 'dienst' is “elke terbeschikkingstelling van een product aan consumenten en elk gebruik door een dienstverlener van een product dat risico's inhoudt voor een consument. Het gebruik van de term 'consument' i.p.v. 'gebruiker' zou een niet-bedoelde vergetelheid zijn (V. Piré en C. Nicaise, o.c., randnr. 7, noot 18). Zie de definitie van de 'veilige dienst' in art. 1, 2bis., WPV als “een dienst waarbij enkel veilige producten worden aangeboden en waarbij de dienstverlening geen risico's inhoudt voor de gebruiker dan wel beperkte risico's die verenigbaar zijn met de dienstverlening en vanuit het oogpunt van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid en de veiligheid aanvaardbaar worden geacht”. |
[41] | De lidstaten mogen de bescherming verder doorvoeren dan de richtlijn, die minimumbepalingen bevat (P. Dejemeppe, “La nouvelle loi sur la sécurité des consommateurs”, JT 1994, 413). |
[42] | Zie o.m. verslag Gilkinet, Parl.St. Kamer 2002-03, nr. 1995/002, p. 8; I. Demuynck, o.c., p. 16, nr. 23. |
[43] | HvJ 10 mei 2001, C-203/99, Veedfald, Jur. 2001, 3569, JT 2002, 207, JLMB 2001, 1332, noot M.C. Bonnamour. Anderzijds is de Wet Productaansprakelijkheid niet van toepassing op gebrekkige diensten als zodanig. |
[44] | Art. 1, 7., WPV. Technische definities van het begrip 'risico' (risk) verwijzen eerder naar de combinatie van de waarschijnlijkheid van het optreden van schade (de frequentie) en de graad van ernst van die schade (de mogelijke gevolgen). In tegenstelling tot de term 'gevaar' (hazard) bevat de term 'risico' gewoonlijk een kwantificeerbare of statistische component (zie de definities van o.m. ISO/IEC Guide 51 en ISO 8402). Ook de risicobeoordeling die producenten in het kader van deze wetgeving moeten uitvoeren, is gebaseerd op de componenten van waarschijnlijkheid en mogelijke ernst (zie infra, nrs. 42 e.v.). |
[45] | Een ernstig risico is een risico dat een snel ingrijpen van de overheid vereist, ook al doen de gevolgen zich niet onmiddellijk voor (art. 1, 7bis., WPV en art. 2, d), RAPV). Een ernstig risico moet door de nationale autoriteiten gemeld worden aan de Europese Commissie en kan (uitzonderlijk) aanleiding geven tot maatregelen van de Commissie (zie infra). |
[46] | Het is onduidelijk of de wetgeving ook verwijst naar risico's voor de psychische gezondheid. |
[47] | O.m. L. Cornelis, “Aansprakelijkheid voor gevaarlijke produkten”, RW 1987-88, 1145. |
[48] | Dit gebeurt wel voor bv. farmaceutische producten, biociden en cosmetica. |
[49] | Art. 5, lid 1, b, Wet Productaansprakelijkheid. |
[50] | T. Vansweevelt, “De wet van 25 februari 1991 inzake productenaansprakelijkheid”, TBBR 1992, 115-116; J. Verlinden, “Twintig jaar productaansprakelijkheid - Een stand van zaken” in Aansprakelijkheidsrecht: actuele tendensen, Brussel, Larcier, 2005, p. 38-39; D. Wuyts, “Productaansprakelijkheid: een richtlijn voor (n)iets?”, TBBR 2008, 14-15; B. Weyts, “De Wet Productaansprakelijkheid: het voorzienbaar foutief gebruik van een product en de legitieme veiligheidsverwachtingen van het grote publiek” (noot onder Cass. 26 september 2003), RW 2004-05, 23 e.v. Dit cassatiearrest past het genoemde principe toe. |
[51] | I. Demuynck, o.c., p. 43, nr. 94; J. Verlinden, o.c., p. 38. |
[52] | Rb. Brussel 23 januari 2001, RGAR 2002, nr. 13.513: een gevaarlijk systeem voor de aanpassing van de hoogte van een basketballdoel met onvoldoende waarschuwingen, ontbrekende hulpmiddelen. |
[53] | D. Wuyts, o.c., p. 14; B. Weyts, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003, p. 364-367; L. Cornelis, o.c., RW 1987-88, 1146. Inzake productaansprakelijkheid stelt Vansweevelt dat de producent geen rekening moet houden met een verkeerd gebruik dat gelijkstaat met een 'zware fout', de fout die zodanig zwaarwichtig is dat ze voor een redelijk persoon onbegrijpelijk is (T. Vansweevelt, o.c., TBBR 1992, 115-116). |
[54] | T. Vansweevelt, o.c., p. 117, citeert een arrest van het Duitse BGH in deze zin (met verwijzing naar BGH 7 juli 1981, Neue Jur.Wochenschrift 1981, 2514). |
[55] | Antwerpen 4 december 2002, T.Verz. 2003, 833. |
[56] | De distributeurs, die dichter bij de klant staan dan de producent, zijn vaak eerder op de hoogte van de gebruiksomstandigheden, en zij hebben dan een eigen aansprakelijkheid om deze feiten te melden (zie infra, nr. 18). |
[57] | Art. 1, 1bis., 2de lid, WPV; in dezelfde zin art. 2, b), RAPV. |
[58] | KB van 10 augustus 2001 betreffende producten die door een misleidend uiterlijk een gevaar vormen voor de gezondheid of de veiligheid van de consument (BS 10 oktober 2001), dat een omzetting is van richtlijn 87/357/EEG. |
[59] | KB van 10 augustus 2001 betreffende de veiligheid van pseudo-speelgoed (BS 10 oktober 2001). |
[60] | L. Cornelis, o.c., 1145-1146; J. Verlinden, o.c., 37; D. Wuyts, o.c., 13-14. Overigens bevatten talrijke specifieke productrichtlijnen eigen regels aangaande de mededeling van verplichte informatie. |
[61] | Voor een toepassing: Rb. Brussel 23 januari 2001, RGAR 2002, nr. 13.513 (jongeren en sportmateriaal). |
[62] | Kh. Bergen 28 november 2000, TBH 2002, 142. |
[63] | Art. 1, 1bis., 2de zin, WPV en art. 2, b) in fine, RAPV. In dezelfde zin is een product niet noodzakelijk gebrekkig in het kader van productaansprakelijkheid omdat er nadien een beter product op de markt werd gebracht (art. 5, § 2, Wet Productaansprakelijkheid: zie Cass. 26 september 2003, hoger aangehaald). Terloops gezegd: de WPV definieert de term 'gevaar', als een intrinsieke eigenschap van producten waardoor schade aan mensen, dieren en/of milieu zou kunnen worden veroorzaakt (art. 1, 6., WPV). Deze definitie, die niet in de RAPV voorkomt, is overgebleven uit de vorige versie van de WPV, en is geheel overbodig, vermits de definitie van een onveilig product, in een negatieve zin, reeds verwijst naar de risico's op schade. Bovendien is de verwijzing naar het milieu verwarrend en zelfs foutief. In de definitie van een veilig product wordt alleen naar de veiligheid van personen verwezen (zie supra). In de RAPV wordt overigens niet naar de bescherming van het milieu verwezen en de WPV stelt zelf dat hij niet beoogt het milieu te beschermen (art. 1 in fine). Zie ook I. Demuynck, o.c., p. 18, nr. 29. |
[64] | Zie ook M. Arbour, “Mise en contexte: la sécurité des produits de consommation. Perspectives horizontales et verticales” in P. Nihoul en S. Mahieu, La sécurité alimentaire et la réglementation des OGM, Larcier, 2005, 25, die er op wijst dat deze bepaling gebaseerd is op het principe van wederzijdse erkenning van nationale bepalingen (in een niet-geharmoniseerd gebied). |
[65] | P. De Bandt en K. Baekelandt, “Le contrôle préventif, au regard du droit communautaire, des règles techniques introduites par des autorités nationales”, JDE 2008, 69 e.v. |
[66] | Verordening nr. 765/2008 van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van verordening nr. 339/93, Pb.L. 218/30 van 13 augustus 2008. |
[67] | Besluit nr. 768/2008 van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten, Pb.L. 218/82 van 13 augustus 2008. |
[68] | Wanneer de overeenstemming met de essentiële vereisten wordt aangenomen ingevolge een conformiteitsbeoordelingsprocedure voorzien in de relevante richtlijn, zal (volgens de meeste richtlijnen) de CE-markering mogen en moeten aangebracht worden. |
[69] | Deze initiële beschikkingen creëren nog geen vermoeden dat de producten die conform zijn aan de vereisten, veilig zijn, maar kunnen desnoods toch als een extra instrument worden gebruikt bij de veiligheidsbeoordeling van een product (verslag van de Commissie over de uitvoering van richtlijn 2001/95/EG, COM(2008) 905, sub nr. 3.5.1.). |
[70] | Zie bv. inzake de veiligheid van babywalkers: beschikking van 22 december 2008 met referentie naar de veiligheidsnorm EN 1273:2005, Pb.L. 13 januari 2009. Op dit ogenblik worden via genoemde mandaten door het CEN normen uitgewerkt voor drijvende vrijetijdsartikelen voor gebruik op het water, voor brandveiligheidseisen voor sigaretten en kindveiligheidseisen voor aanstekers. Beschikkingen met het oog op normalisatie zullen volgen voor kinderverzorgingsartikelen en algemene brandveiligheidsvereisten in woningen (brandvertragers). |
[71] | Zie de wet van 3 april 2003 betreffende de normalisatie, BS 27 mei 2003. |
[72] | J. Verlinden, o.c., 51. |
[73] | Art. 8, d), Wet Productaansprakelijkheid. Men moet met andere woorden een onderscheid maken tussen producten die onveilig zijn ondanks het feit dat men een norm heeft nageleefd, en producten die onveilig zijn juist omdat men een norm heeft nageleefd (het gaat dan wel om een dwingende norm). |
[74] | Naar analogie met de 'schijnbare producent' in de Wet Productaansprakelijkheid (zie T. Vansweevelt, “De wet van 25 februari 1991 inzake produktenaansprakelijkheid”, TBBR, 1992, 194-196). Voorwaarde is wel dat de consument te goeder trouw de schijnproducent als producent mag aanzien (bv. geen apotheker die als verkoper zijn naam aanbrengt op een merk-geneesmiddel). Men kan stellen dat de verantwoordelijkheid gedeeld wordt door de fabrikant die gevestigd is in de EU en de distributeur wanneer de distributeur zijn merk aanbrengt (Europese Commissie, Productveiligheid in Europa - Gids voor corrigerende actie inclusief terughalen van producten, p. 8). |
[75] | T. Bourgoignie, “La prévention du risque par le contrôle de la qualité et de la sécurité des produits et des services destinés au consommateur” in Les assurances de l'entreprise, actes du colloque tenu à l'ULB les 2 et 3 décembre 1993, vol. II, Brussel, Bruylant, 1993, 301. |
[76] | In dezelfde zin art. 2, e), RAPV, doch dit verwijst niet naar een dienstverlener, noch naar een werkgever. Werkgevers kunnen naar Belgisch recht dus 'gebruiker' zijn voor aangekochte producten, en 'producent' voor zelf vervaardigde producten. |
[77] | I. Demuynck, o.c., p. 14, nr. 16bis; verslag Gilkinet, Parl.St. Kamer 2002-03, 50-1995/002, p. 11-12. |
[78] | In geval van schade geldt mogelijk echter de regeling van de Wet Productaansprakelijkheid, die een objectieve aansprakelijkheid instelt. De RAPV bepaalt zelf in art. 17 dat de Richtlijn Productaansprakelijkheid onverlet wordt gelaten. De gewone aansprakelijkheidsregels worden echter niet uitgesloten (zie infra, nrs. 62 e.v.). |
[79] | Art. 1, 4°, WPV en art. 2, f), RAPV. |
[80] | Zie bv. Gids voor corrigerende actie, o.c., p. 8. |
[81] | I. Demuynck, o.c., p. 14, nr. 16bis. |
[82] | De richtlijn verwijst naar het best vermogen van de distributeur (art. 5, § 2, RAPV) en naar evenredige verplichtingen (ov. 20 van de preambule). |
[83] | Verslag Gilkinet, Parl.St. Kamer 2002-03, nr. 1995/2, p. 12. |
[84] | Inzake productaansprakelijkheid is een leverancier slechts subsidiair aansprakelijk voor schade, met name wanneer niet kan worden vastgesteld wie producent of invoerder is en hij niet binnen een redelijke termijn de identiteit mededeelt van de producent, invoerder of van degene die hem het product heeft geleverd (art. 4 Wet Productaansprakelijkheid). Deze regel geldt voor leveranciers die men in het kader van de WPV 'distributeurs' kan noemen (een begrip dat niet als zodanig in de Wet Productaansprakelijkheid gebruikt wordt). Het Hof van Justitie heeft beslist dat een lidstaat de regel van subsidiariteit moet naleven en de distributeur niet stelselmatig op gelijke hoogte mag plaatsen als de producent (HvJ 25 april 2002, C-52/00, Commissie / Frankrijk, Jur. 2002, I, 3827). Er gaan wel stemmen op om de Productaansprakelijkheidsrichtlijn aan te passen en leveranciers die een impact hebben op de veiligheid, gemakkelijker aansprakelijk te stellen, zoals de RAPV bepaalt. |
[85] | Art. 1643 e.v. BW. |
[86] | Art. 17 RAPV stelt uitdrukkelijk dat de richtlijn geen afbreuk doet aan de Richtlijn Productaansprakelijkheid. Zie betreffende de relatie tussen deze wetgeving en de aansprakelijkheidsregimes infra, nrs. 62 e.v. |
[87] | Zie infra, nr. 20. |
[88] | Krachtens art. 10, § 2, Wet Productaansprakelijkheid vormt de fout van een derde geen bevrijdingsgrond voor een producent, maar kan deze wel een regresrecht doen gelden. |
[89] | De WPV verwijst naar de begrippen 'werkgever' en 'werknemer' zoals bepaald in art. 2 wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (art. 1, 5bis. en 1, 5ter., WPV). |
[90] | Wet van 11 juli 1961 betreffende de waarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen, de recipiënten en de beschermingsmiddelen inzake veiligheid en gezondheid moeten bieden. De uitvoeringsbesluiten blijven echter voortbestaan als uitvoeringsbesluiten van de wet van 1994 (art. 21 van de wet van 18 december 2002 tot wijziging van de WPV). Volgens de Raad van State kunnen uitvoeringsbepalingen van een vroegere wet blijven gelden als ze rechtsgrond vinden in de nieuwe wet (advies Raad van State, Parl.St. Kamer 2001-02, 50-1995/001, p. 30). |
[91] | Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2001-02, 50-1995/001, p. 6. Een MB van 25 februari 2003 heeft inzake toezicht en controle de bevoegdheden verdeeld tussen de minister bevoegd voor consumentenveiligheid en anderzijds de minister bevoegd voor arbeidsveiligheid (BS 14 maart 2003). |
[92] | Verslag Gilkinet, Parl.St. Kamer 2002-03, 50-1995/002, p. 5-6. |
[93] | De meldingsplicht aan het Centraal Meldpunt voor Producten geldt volgens art. 7 WPV voor consumentenproducten (contra echter art. 11 WPV - zie infra, nr. 47). Verder is het onderscheid van belang voor de taalvereisten (zie infra, nr. 23). |
[94] | Zoals ook producten die oorspronkelijk uitsluitend voor de professionele markt bedoeld waren, maar later naar de consumentenmarkt zijn overgegaan (ov. 10 preambule RAPV). Het redelijk te verwachten gebruik is opnieuw belangrijk als criterium. Zo zal een snijmachine of boormachine die in feite professioneel bedoeld is, maar ook door sommige hobbyisten wordt gebruikt, onder deze wet ressorteren. De enige uitzondering hierop zijn de voor professionele doeleinden bestemde producten waarvan de etikettering het professioneel gebruik aangeeft en die normaal niet in de distributie ter beschikking zijn van de consumenten (art. 1, 1quater., WPV). |
[95] | Zie infra, nrs. 31 e.v. |
[96] | HvJ 10 mei 2001, C-203/99, Veedfald, Jur. 2001, I, 3569, JLMB 2001, 1332, noot M. Bonnamour; HvJ 9 februari 2006, C-127/04, O'Byrne, Jur. 2006, I, 1313. |
[97] | Aldus reeds in 1992: T. Vansweevelt, o.c., p. 202. |
[98] | Zie in het kader van de Wet Productaansprakelijkheid: T. Vansweevelt, o.c., p. 202-203. |
[99] | I. Demuynck, o.c., p. 44, nrs. 96 e.v. |
[100] | D. Wuyts, o.c., 24. |
[101] | Zie o.m. de reglementering inzake geneesmiddelen, pesticiden, cosmetica. |
[102] | Zo bv. de algemene zorgvuldigheidsplicht, de precontractuele aansprakelijkheid, de regels inzake verborgen gebreken bij koop, de wilsgebreken, de goede trouw van art. 1134 BW. Zie aangaande de waarschuwingsplicht van fabrikanten en verkopers o.m. A. De Boeck, Informatierechten en -plichten bij de totstandkoming en uitvoering van overeenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2000; T. Bourgoignie, “Le traitement des produits défectueux en droit belge”, JT 1976, 507; J. Fagnart, “L'obligation de renseignement du vendeur fabricant”, RCJB 1983, 228-259. Verschillende productrichtlijnen bevatten specifieke informatieverplichtingen. |
[103] | Zie R. Steennot en S. Dejonghe, “Artikel 30 Wet 14 juli 1991” in Handels- en economisch recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Kluwer, losbl.; H. De Bauw, “De taal van de gebruiksaanwijzing”, Jaarboek Handelspraktijken 2003, 86-96; J. Laffineur, “L'information des consommateurs” in M. Coipel en P. Wéry (eds.), Les pratiques du commerce, l'information et la protection du consommateur, Kluwer, 2006, p. 171 e.v. |
[104] | R. Steennot en S. Dejonghe, o.c., p. 12. |
[105] | H. De Bauw, o.c., p. 94-95. |
[106] | Ook voor bepaalde levensmiddelen kunnen waarschuwingen belangrijk zijn (bv. voor gevaarlijke allergieën); voor geneesmiddelen is er uiteraard de verplichting tot waarschuwing op de bijsluiter. Voor deze producten en voor een aantal New Approach-productcategorieën gelden bijzondere regels (zoals de aanduiding van de geschikte leeftijd van kinderen voor bepaald speelgoed). |
[107] | Zie supra, nr. 10 (verwijzend naar de regels inzake productaansprakelijkheid). |
[108] | Deze verplichting werd ook benadukt in besluit nr. 768/2008 van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten, dat deel uitmaakt van het New Legislative Framework. |
[109] | Deze problematiek van tracering bespreken we infra, nr. 41. |
[110] | Zie de definitie supra, nr. 19. |
[111] | V. Piré en C. Nicaise, o.c., RGAR 2004, nr. 13.794, randnr. 23. |
[112] | Art. 8, 1., b), i), RAPV. |
[113] | Verslag Gilkinet, Parl.St. Kamer 2002-03, 50-1995/002, p.7. |
[114] | Bv. de machinerichtlijn nr. 2006/42/EG, van 17 mei 2006, Pb.L. 157/24, Annex 1, sub nr. 1.7.4. (de gebruiksaanwijzing dient opgesteld in de officiële talen van de lidstaat waar de machine in gebruik wordt gesteld). Vgl. richtlijn nr. 97/23/EG van 29 mei 1997 betreffende drukapparatuur, Pb.L. 181/1, art. 4.2 juncto, annex 1, sub 3.4. (lidstaten mogen voor de gebruiksaanwijzing lokale taalvereisten stellen indien nodig voor veilig gebruik). |
[115] | Gent 13 oktober 2003, Jaarboek Handelspraktijken 2003, 81. |
[116] | Zie o.m. H. De Bauw, “De taal van de gebruiksaanwijzing”, Jaarboek Handelspraktijken 2003, 86-96; G. Straetmans, “Horizontale rechtstreekse werking niet; rechtstreekse horizontale werking wel? Over richtlijnconforme interpretatie contra legem en de taal van een etiket”, Jaarboek Handelspraktijken 1999, 96 e.v.; F. Domont-Naert, “La compatibilité des réglementations portant sur l'emploi des langues à l'égard des consommateurs avec les exigences liées à la libre concurrence”, DCCR 1999, 393-397. |
[117] | HvJ 3 juni 1999, Colin / Bigg's, Jur. 1999, 3175, concl. G. Cosmas, Jaarboek Handelspraktijken 1999, 111, DCCR 1999, 382, noot F. Domont-Naert, TBH 1999, 508, Limb.Rechtsl. 1999, 210, noot H. Lamon. Zie ook per analogie inzake etikettering van levensmiddelen: HvJ 18 juni 1991, Piageme / Peeters, Jur. 1991, I, 2971, JT 1991, 764, noot L. Van Bunnen, SEW 1992, 395, noot P. Van Nuffel; Cass. 25 februari 1999, Jaarboek Handelspraktijken 1999, 90, noot G. Straetmans. |
[118] | H. De Bauw, o.c., p. 93. |
[119] | H. De Bauw, o.c., p. 94-96. |
[120] | De bepaling kan bv. niet toegepast worden op een importeur die niet rechtstreeks aan een consument verkoopt (Voorz. Kh. Brussel 21 december 1992, TBH 1993, 675). Een verkoper kan de producent of importeur wel in vrijwaring roepen, zodat de bepaling onrechtstreeks wel zal doorwerken. |
[121] | In de richtsnoeren voor het melden van gevaarlijke consumentenproducten aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, genomen bij de beschikking van de Europese Commissie van 14 december 2004 (Pb.L. 381/63), wordt onder punt 3.2. letterlijk gesteld: “Van producenten wordt verwacht dat zij een risicobeoordeling uitvoeren alvorens zij hun producten op de markt brengen. Hierop baseren zij hun conclusie dat het product aan het algemene veiligheidsvereiste voldoet en op de markt kan worden gebracht.” |
[122] | Richtlijn 98/8/EEG voor biociden, annex VI; Machinerichtlijn 98/37/EC, annex I, § 3; richtlijn medische hulpmiddelen 93/42/EEC, annex I, § 2; richtlijn liften 95/16/EC. Een risicobeoordeling wordt ook vereist door het KB van 28 maart 2001 betreffende de uitbating van speelterreinen, BS 9 mei 2001, art. 3, § 2. Dit KB is gebaseerd op de WPV. |
[123] | De overheid geeft het voorbeeld van metalen rekken waaraan de gebruiker zich kan snijden indien de randen te scherp zijn. Er bestaat geen specifieke norm voor, maar men kan een bruikbare norm (test) vinden in de norm EN 71-1 betreffende de veiligheid van speelgoed, die algemener kan toegepast worden. Zie de brochure Vragen en Antwoorden over de interpretatie van de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten, uitgave van FOD Economie, http://economie.fgov.be , versie 28.07.2008, sub vraag 10. |
[124] | Zie het principe van art. 8, 2., RAPV. |
[125] | Inzake voeding gebeurt deze autocontrole veel nadrukkelijker: zie het KB van 14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen (BS 12 december 2003) en de talrijke autocontrolegidsen opgesteld door de verschillende sectoren binnen de levensmiddelensector. |
[126] | Meer specifieke en concrete regels inzake vigilantie worden opgelegd voor farmaceutische producten, en in mindere mate voor medische hulpmiddelen en cosmetica (telkens vooral gericht op het opvolgen en bijhouden van gegevens inzake de gekende effecten van de producten). Zie voor een analyse van de vereisten van de RAPV: C. Hodges, European regulation of consumer safety, o.c., p. 139 e.v. |
[127] | Dit is uiteraard wat paradoxaal omdat het vaak juist de vigilantieactiviteit is die ongekende risico's kan aantonen. De wet verwijst naar 'de kenmerken' van de producten of diensten als een criterium. Dit blijft vaag, maar biedt anderzijds de nodige flexibiliteit om rekening te houden met de proportionaliteit tussen enerzijds de basisrisico's die inherent zijn aan sommige producten ingevolge hun kenmerken en anderzijds de verwachte inspanningen. |
[128] | Zie infra, nrs. 42 e.v. |
[129] | Er bestaan verschillende vormen van conformiteitsbeoordeling, gaande van zelfbeoordeling (self-assessment) tot controle door derden. De in de toekomst toe te passen systemen zijn nu weergegeven in de referentiebepalingen van besluit nr. 768/2008 van 9 juli 2008 (bijlage II) (zie de referentie supra, nr. 13). De RAPV en WPV voorzien echter wel dat de overheid uitzonderlijk a priori kan verbieden dat mogelijke gevaarlijke producten op de markt worden gebracht (zie infra, nr. 35). |
[130] | Zie in dit verband ook verordening nr. 339/93 van 8 februari 1993 betreffende controles op de overeenstemming van uit derde landen ingevoerde producten met de op het gebied van de productveiligheid toepasselijke voorschriften. |
[131] | De meldingen komen gewoonlijk via het Europese RAPEX-kennisgevingssysteem (zie infra, nr. 53). |
[132] | Art. 19 e.v. WPV. |
[133] | Art. 23 e.v. WPV, waaronder de verbeurdverklaring van ongeoorloofde winst en de publicatie van het vonnis. |
[134] | Vermeldenswaard is ook het EMARS-project (afkorting van Enhancing Market Surveillance through Best Practice), een internationaal samenwerkingsproject voor verbeterde controle. Een 'best practice' handboek voor markttoezicht kan gedownload worden van www.emars.eu . |
[135] | Art. 5, 1., 5de lid en art. 8, 2., 3de lid, RAPV. |
[136] | De WPV betreft de algemene veiligheid als een belang dat de overheid aangaat, en regelt geen verbintenisrechtelijke kwesties. Voor niet-conforme producten of producten met gebreken die geen veiligheidsprobleem stellen, kan het wel gepast zijn om zulk aankoopbewijs te vragen vooraleer een product terug te nemen. |
[137] | Wanneer de vernietiging belangrijk is voor de algemene veiligheid, kan de vernietigingsprocedure onder streng overheidstoezicht staan (bv. de vernietiging van Amerikaanse haardrogers die asbestdeeltjes verspreidden (P. Storm, Product recall, het terugroepen van gevaarlijke producten, Deventer, Kluwer, 1985, p. 8, nr. 2.8)). |
[138] | Zie nochtans K. Hanssen, o.c., p. 9: zelfs goedkope lichtspotjes werden niet vervangen, doch hersteld. |
[139] | Zie infra, nrs. 47 e.v. |
[140] | Art. 9, 2., RAPV. Dit moet nu ook voorzien worden voor klachten aangaande niet-naleving van de vereisten van geharmoniseerde producten (verordening 765/2008, art. 18). |
[141] | Art. 11, 1ste lid, 1° en art. 13, 2de lid, WPV. |
[142] | Zie infra, nr. 62. |
[143] | Met toepassing van de voorschriften inzake risicobeoordeling (zie infra). |
[144] | Verordening nr. 765/2008 van 9 juli 2008 betreffende accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten. |
[145] | Met name maatregelen om het in de handel brengen te verbieden en eventueel de vernietiging. Deze maatregelen kunnen ook genomen worden in geval van niet-conformiteit met de harmonisatieregels. Bovendien mogen passende maatregelen getroffen worden in geval van oneigenlijk gebruik van de CE-markering (art. 30 Vo. 765/2008). |
[146] | D.i. de minister bevoegd voor consumentenzaken (art. 1, 8°, WPV). |
[147] | Bij gebreke van tijdig uitgebracht advies, gebeurt dit na het horen van de representatief geachte vertegenwoordiging van de sector en van de consumenten- en/of werknemersorganisaties. Maar deze formaliteiten zijn niet nodig wanneer het gaat om de omzetting van een maatregel die op Europees niveau werd genomen, indien daarbij gelijkwaardige formaliteiten werden nageleefd (art. 4, § 4, WPV). De hoorplicht kan gedelegeerd worden (MB 1 oktober 2004, BS 12 november 2004). |
[148] | Zie reeds het MB van 3 september 1998 houdende het uit de handel nemen en het schorsen van het op de markt brengen van laserpennen van klasse 3 of hoger, evenals de toestellen die dergelijke laserpennen bevatten (BS 16 september 1998, p. 30.142). Nadien werden talrijke bijzondere MB's uitgevaardigd waarbij 'individuele' modellen van laserpennen werden verboden en dienden teruggenomen te worden. |
[149] | KB 10 augustus 2001, BS 10 oktober 2001. |
[150] | KB van 25 juli 2008 tot verplichting van het aanbrengen van een waarschuwing op magnetisch speelgoed (BS 11 augustus 2008, p. 41.606). |
[151] | KB 15 september 2006, BS 21 september 2006. |
[152] | KB 20 juni 2002, BS 1 augustus 2002, doch herhaaldelijk gewijzigd. |
[153] | KB van 28 maart 2001 betreffende de veiligheid van speeltoestellen en KB van dezelfde datum betreffende de uitbating, BS 9 mei 2001, nadien gewijzigd. |
[154] | Deze formaliteiten zijn niet nodig wanneer het gaat om de omzetting van een maatregel die op Europees niveau werd genomen, indien daarbij gelijkwaardige formaliteiten werden nageleefd (art. 4, § 4, WPV). |
[155] | Zie supra, nr. 31. De proportionaliteit werd overigens aanzien als een essentiële gedragslijn, vooral ter vermijding van onredelijke maatregelen die zouden ingegeven zijn door bepaalde campagnes in de media i.p.v. bewezen risico's (P. Dejemeppe, o.c., JT 1994, 414). |
[156] | Definitie van art. 1, 7bis, WPV en art. 2, d), RAPV. |
[157] | Een maatregel van gedwongen terugroeping, genomen bij KB, kan vernietigd worden wegens schending van de formele motiveringsplicht (RvSt 14 juni 2002, nr. 107.842, NV Mio). |
[158] | Deze opgelegde acties worden toegelaten door art. 8, 2. en 3., RAPV. Verordening nr. 764/2008 van 9 juli 2008 inzake de toepassing van nationale technische voorschriften laat ook tijdelijke maatregelen van een nationale overheid toe ingeval de niet-naleving van een toegelaten nationaal technisch voorschrift een ernstig risico voor de veiligheid en gezondheid van de gebruikers creëert, of wanneer de verhandeling algeheel verboden is omwille van de openbare zedelijkheid of openbare veiligheid (art. 7, 1ste lid). |
[159] | Met name de richtsnoeren voor RAPEX, waarnaar verwezen wordt in punt 8 van bijlage II bij de RAPV en art. 8, 3de lid, RAPV. Zie daarover infra, nr. 53. |
[160] | De raadpleging is niet vereist voor besluiten die de omzetting zijn van Europese maatregelen, voor zover een gelijkwaardige raadpleging heeft plaatsgevonden (art. 5, § 4, WPV). |
[161] | MB 23 juli 1998, BS 3 september 1998. |
[162] | MB 16 december 1999, BS 21 december 1999. |
[163] | De minister bepaalt, bij besluit, de voorwaarden voor de terugbetaling van de kosten die de producenten voor deze ontleding of deze controle hebben gemaakt (art. 6, lid 2, WPV). |
[164] | Volgens de RAPV heeft de nationale overheid ook het recht om de levering, het aanbod tot levering en de uitstalling te verbieden van producten die gevaarlijk kunnen zijn, zolang dit voor de verschillende controles, onderzoeken of veiligheidsbeoordelingen noodzakelijk is (art. 8, 1., d), RAPV). Wellicht is dit preventieve verbod van een mogelijk gevaarlijk product, in afwachting van de controles, impliciet vervat in het vermoeden van onveiligheid van art. 6, lid 3, WPV. Het betreft een voorlopige veiligheidsmaatregel, die uiteraard op redelijke gronden moet steunen en proportioneel moet zijn. |
[165] | Art. 34 en 36 na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. |
[166] | Art. 8, 2., RAPV herinnert eraan dat deze principes blijven gelden. |
[167] | Een maatregel van gedwongen terugroeping, genomen bij KB, kan vernietigd worden wegens schending van de formele motiveringsplicht (RvS 14 juni 2002, nr. 107.842, NV Mio). |
[168] | Op voorwaarde dat er sprake is van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel (art. 17 Gec.W.R.v.St.). Een financieel belang volstaat normalerwijze niet tenzij de maatregel vrijwel het einde van de onderneming zou betekenen (zie J. Verlinden, o.c., p. 54). Zo werd een vordering tot schorsing van een besluit waarbij bepaalde ijsroombekers werden verboden, afgewezen (RvS 30 oktober 2000, nr. 90.614, NV Mio). Het moeilijk te herstellen ernstig nadeel werd wel aanvaard m.b.t. een geneesmiddel dat een dominante plaats had in het gamma van de klager: RvS 24 juli 2003, nr. 121.864, Medgenix. |
[169] | Overigens geven deze cijfers geen aanduiding aangaande het land van oorsprong van de gevaarlijke producten. |
[170] | Art. 15 RAPV. |
[171] | Art. 15, 2., RAPV voorziet ook de toepassing van art. 5 en 7 van besluit 1999/468/EG, met inachtneming van art. 8 van het besluit. |
[172] | De betrokkenen worden zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld hun opvattingen kenbaar te maken voordat een beschikking wordt genomen. Indien door urgentie vooraf geen overleg kan plaatsvinden, vindt dit plaats nadat de maatregel in werking is getreden. Elke beschikking die het op de markt brengen van een product beperkt of die het uit de handel nemen of terugroepen voorschrijft, wordt met redenen omkleed en zo spoedig mogelijk ter kennis van de betrokken partij gebracht, met opgave van de rechtsmiddelen en de termijnen (art. 18, 1., RAPV). |
[173] | De Belgische WPV verwijst niet naar deze termijn van 20 dagen (art. 5 WPV bevat de 'tijdelijke maatregel' naar Belgisch recht). |
[174] | Art. 18, 3., RAPV stelt dat de beschikking niet vooruit loopt op de aansprakelijkheid volgens het toepasselijk nationaal strafrecht, doch o.i. kan dit principe uitgebreid worden tot civielrechtelijke aansprakelijkheid. |
[175] | HvJ 9 augustus 1994, C-359/92, Duitsland / Raad, Jur. 1994, I, 3681. |
[176] | Zie o.m. beschikking 2008/322/EG, Pb.L. 109/40 van 19 april 2008 (aanstekers); beschikking 2008/329/EG, Pb.L. 114/90 van 26 april 2008 (tijdelijke verplichting van waarschuwingslabels voor speelgoed met magnetische deeltjes, in afwachting van een herziene CEN-veiligheidsnorm). |
[177] | Beschikking van 17 maart 2009, met inwerkingtreding op 1 mei 2009. Dit biocide werd reeds eerder verboden voor productieprocessen in de EU, maar werd nog aangetroffen in geïmporteerde producten. Het kan ernstige allergische verschijnselen veroorzaken. |
[178] | Recall-plannen worden overigens gevraagd door de verzekeraars die bijzondere verzekeringen tegen recallkosten aanbieden. In de levensmiddelensector zijn een aantal van deze processen gestroomlijnd onder druk van bijzondere reglementering en autoregulering. |
[179] | In zulk team zouden moeten plaatsnemen: een project manager (de voornaamste persoon voor de opvolging van het project), een kwaliteitsmanager, een financiële manager, personen bevoegd voor de inkoop van producten of onderdelen, personen bevoegd voor verkoop en klantenrelaties, personen bevoegd voor riskmanagement of compliance, een logistiek manager, een communicatiemanager. |
[180] | In distributiecontracten kan men vastleggen dat leveranciers of distributeurs in geval van corrigerende acties de nodige steun geven, waarbij discussies over de kosten later zullen behandeld worden; dergelijke discussies mogen de nodige actie niet tegenhouden. |
[181] | Hoger werd aangestipt dat ondernemingen een systeem van productbewaking of vigilantie moeten instellen en navolgen dat aangepast is aan de risico's van de door hen op de markt gebrachte producten (zie supra, nr. 25). |
[182] | De oorzaak kan een interne fout in de productie zijn, een ontwerpfout, een verontreiniging of slechte productiemethode. Mogelijk is één van de leveranciers van onderdelen of substanties, of een dienstverlener zoals een transporteur of opslagbedrijf verantwoordelijk. |
[183] | Mogelijk zijn slechts beperkte modellen of series geaffecteerd, komt het risico slechts voor in bepaalde landen of voor bepaalde bevolkingsgroepen. Het distributietraject van de getroffen producten zal in kaart gebracht worden. |
[184] | Blijkbaar is dit nog steeds het geval voor ongeveer 10% van de aan de Europese Commissie gemelde risico-producten (RAPEX-rapport 2008, p. 18). In 2004 bedroeg dit nog 23%. Dit is ook een probleem in de lijn China-EU: de Chinese autoriteiten, die door de EU verwittigd worden aangaande een gevaarlijk product, kunnen de producent in China soms moeilijk traceren. |
[185] | Art. 7, § 2, 2de lid, WPV en art. 5, 1., RAPV. |
[186] | Besluit nr. 768/2008/EG van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van besluit 93/465, Pb.L. 218/82 van 13 augustus 2008. |
[187] | Zie de referentieartikelen art. R2, 6de lid en art. R4, 3de lid, in de bijlage bij het besluit. De referentieartikelen moeten in toekomstige harmonisatiewetgeving opgenomen worden. |
[188] | Voor de 'upstream' traceerbaarheid van leveranciers moet een gegevensbank van leveranciers worden aangelegd, met de aanduiding van de door hen geleverde onderdelen, stoffen of ingrediënten, identificatienummers zoals batchnummers en serienummers, modellen, etc., en het tijdstip van de bewuste levering. |
[189] | Zie het KB van 14 november 2003 betreffende de autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen: de ontvangen producten moeten geregistreerd worden in een aanvoerregister ('1 step up'), de uitgaande producten in een afvoerregister ('1 step down'); ook moet de interne traceerbaarheid van de productieprocessen gewaarborgd worden. |
[190] | Zie over de meldingsplicht infra nrs. 47 e.v. |
[191] | Zie o.m. de Gids voor corrigerende actie, aangehaald onder noot 74, die vooral in bijlage V een praktische uitwerking bevat van de methodes die uiteengezet worden in de betreffende richtsnoeren (zie de verwijzingen naar de richtsnoeren in noot 241). De Europese Commissie werkt momenteel aan “Improved Risk Assessment Guidelines”. |
[192] | Zie over een aantal methodes: T. Klindt, M. Popp en M. Rössler, Rückrufmanagement, Beuth Verlag, 2008, p. 56 e.v. |
[193] | De internationale technische definities van de term 'risico' ('risk') verwijzen steeds naar de combinatie van de waarschijnlijkheid van het optreden van schade met de graad van ernst van die schade, en wijzen op het kwantificeerbare element van dit begrip (in tegenstelling tot het begrip 'gevaar' ('hazard') (zie bv. de ISO//IEC Guide 51 en ISO 8402). |
[194] | Zie voor voorbeelden de Gids voor corrigerende actie, o.c., in het bijzonder bijlage V. |
[195] | Denk bv. aan een conceptiefout, een foutieve uitvoering in de productie (bv. te losse onderdelen), foutieve ingrediënten of samenstellingen (bv. giftige verf), een onvoorzien oneigenlijk gebruik van het product, een onvoldoende duidelijke waarschuwing of gebrekkige gebruikersinformatie, een nalatigheid van een dienstverlener, enz.). |
[196] | Zo bv. slijtage, ouderdom van het product, hoge temperaturen of vochtigheid, een ononderbroken gebruik van een product, gebrek aan afkoeling, een bepaalde omvorming, combinatie of vermenging van het product. |
[197] | Zo bemoeilijkt bv. de geurloosheid van het giftige CO uit kacheluitstoot de herkenning van het gevaar. |
[198] | Als categorieën: bv. grootwarenhuizen, dieetwinkels, hobbyzaken, sportwinkels, … |
[199] | Zie voor een concretere uitwerking de Gids voor corrigerende actie, o.c., bijlage V, p. 37. |
[200] | Zie voor basisvoorbeelden de Gids voor corrigerende actie, o.c., bijlage V, p. 39 e.v. |
[201] | Zie infra, nr. 53. |
[202] | Zie hierover de verwijzingen in noot 23. |
[203] | Zulke risicobeoordelingen kunnen ook buiten het geval van concrete probleemsituaties worden uitgevoerd, als een algemene riskmanagementoefening. Dergelijke oefeningen worden soms geëist door verzekeringsmaatschappijen wanneer productrisico's bij hen worden gemeld, teneinde een beter zicht te hebben op het verzekerde risico. |
[204] | We pleiten ervoor om via gepaste clausules in distributiecontracten reeds zoveel mogelijk te anticiperen op dergelijke discussies (zoals steeds vaker in Amerikaanse contracten gebeurt). |
[205] | Zoals we hierna zien, menen we dat een producent het Meldpunt best contacteert nadat hij reeds een actieplan heeft opgesteld. Alleen bij uiterste urgentie, wanneer het publiek onmiddellijk via de media moet gewaarschuwd worden, is het aangewezen om een melding te doen vooraleer men over een actieplan beschikt. |
[206] | Een deel van de rechtsleer aanziet de kosten van de waarschuwingsacties trouwens als de enige vorm van 'preventieve reddingskosten' die door de verzekeraar van de productaansprakelijkheid moeten vergoed worden. Zie daarover infra, nrs. 67 e.v. |
[207] | Zie infra, nrs. 57 e.v. |
[208] | De termen 'uit de handel nemen' en 'terugroepen' zijn aldus gedefinieerd in art. 1, 9° en 10°, WPV. |
[209] | Men kan bepalen dat de eindgebruiker de goederen moet terugbrengen naar de verkooppunten (bv. voor kleine voorwerpen). Als alternatieve opties kan de producent of distributeur het product laten ophalen bij de eindgebruiker of kan voorzien worden dat de eindgebruiker het product kan verzenden naar een verzamelplaats. Conform art. 1649quinquies, § 2, BW mag het herstel of de vervanging, inclusief de verzending, niet op kosten van de consument gebeuren tijdens de (wettelijke) garantieperiode, en mag er ook geen ernstige overlast zijn (er worden soms gefrankeerde verzendingsdozen geleverd aan de consumenten die zich aanmelden). |
[210] | Herstellingen, vervangingen of aanpassingen van producten kunnen ook plaatsvinden in de voorraden van de distributieketen en de voorraden van de producent zelf. Soms volstaat het om aangepaste gebruiksaanwijzingen of waarschuwingen bij producten te voegen en de productiemethoden slechts aan te passen voor de producten die later op de markt worden gebracht. |
[211] | Sommige ondernemingen stellen liever geen prognose voorop, uit angst om daarop afgerekend te worden in geval van tegenvallende resultaten. |
[212] | Centraal Meldpunt voor Producten, North Gate III, Koning Albert II-laan 16, 1000 Brussel. Dit is een dienst van FOD Economie. Niet te verwarren met de Commissie voor de Veiligheid van de Consumenten, die pluridisciplinair is samengesteld uit vertegenwoordigers van professionele zijde, consumentenzijde en werknemerszijde, experten, en die een eerder adviserende taak heeft, bv. inzake de beoordeling van risico's en die ook sensibiliseringscampagnes kan voorstellen (zie art. 14 tot 18 WPV). |
[213] | Het Meldpunt heeft ook een centrale rol in de algemene informatieverstrekking naar de gebruikers toe, en is ook in Europese context het aanspreekpunt voor België (o.m. in het kader van het RAPEX-informatiesysteem, dat hierna besproken wordt). Inzake levensmiddelen vervult het FAVV de rol van meldpunt; inzake farmaceutische producten zijn dit EudraVigilance en het BCGH. |
[214] | Het is niet duidelijk waarom de Belgische wet in art. 7, § 4, alleen naar de consument verwijst (art. 11 WPV, dat de bevoegdheden van het Meldpunt beschrijft, verwijst naar een melding van alle onveilige producten). |
[215] | Ter vergelijking: een gelijkaardige meldingsplicht bestaat in de Verenigde Staten reeds sinds 1973, op basis van de Consumer Product Safety Act van 1972, die de Consumer Product Safety Commission (CPSC) heeft ingesteld. |
[216] | Wel kan bij KB een verplicht formulier voorgeschreven worden (art. 7, § 4, WPV). De richtsnoeren voor de nationale kennisgevingen (zie infra) bevatten een modelformulier, doch dit is niet verplicht. De Europese Commissie werkt aan een online Business Application waarmede kennisgevingen via het Internet kunnen gedaan worden. |
[217] | Zie supra, nrs. 31 e.v. |
[218] | De overheden van de andere landen worden dan verwittigd via het RAPEX-systeem, dat we hierna bespreken. |
[219] | Voor consumenten wordt dit recht ook maar impliciet vermeld in art. 13 WPV. De RAPV eist een dergelijke aangiftemogelijkheid voor consumenten. |
[220] | Dit is wel het criterium voor de internationale RAPEX-melding, zie infra. |
[221] | De richtsnoeren worden vastgesteld en aangepast overeenkomstig art. 15 RAPV. De huidige richtsnoeren voor de nationale melding zijn vastgelegd in beschikking 2004/905 van de Commissie van 14 december 2004 tot vaststelling van richtsnoeren voor het melden van gevaarlijke consumentenproducten aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten door producenten en distributeurs overeenkomstig art. 5, 3., van richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad, Pb.L. 381/63 van 28 december 2004. De Gids voor corrigerende actie (aangehaald in noot 74), bevat een praktische weergave van deze richtsnoeren. Daarnaast bestaan er specifieke richtsnoeren voor de kennisgevingen aan het RAPEX-systeem, die gericht zijn tot de autoriteiten van de lidstaten (zie infra). |
[222] | Zie de verwijzing in noot 241. |
[223] | De blootstelling van kwetsbare personen leidt tot een snellere kennisgevingsplicht (d.w.z. dat een melding zal moeten gebeuren bij een relatief lagere risicograad). Wanneer uitsluitend minder kwetsbare volwassenen risico's lopen, zijn de herkenbaarheid, de evidentie van het gevaar en de aanwezigheid van voldoende beveiligingen en waarschuwingen belangrijke factoren om al dan niet over te gaan tot de melding. |
[224] | Zie de richtsnoeren voor de nationale melding, onder nr. 3.2. |
[225] | Aldus bijlage I bij de RAPV. |
[226] | De richtsnoeren bepalen dat zowel de producenten als de distributeurs, zelfs detailhandelaars, de verplichting hebben om de door hen gekende risico's te melden, indien de melding niet door een andere betrokkene werd uitgevoerd. Nochtans wordt gevraagd dat de betrokkenen onderling afstemmen om veelvuldige meldingen van hetzelfde probleem te vermijden. |
[227] | Richtsnoeren voor de nationale melding, nr. 4.2. |
[228] | Art. 7, § 4, WPV en bijlage I van de RAPV. Zie ook de richtsnoeren die verdere details bevatten. |
[229] | De waarschuwingen en de informatie die tot de eindgebuikers werden gericht (of zullen gericht worden), de corrigerende acties die men aan de eindgebruikers heeft voorgesteld of zal voorstellen, en de maatregelen die men heeft genomen/zal nemen voor het uit de handel nemen (uit de voorraden van distributeurs en eigen voorraden). |
[230] | Volgens de richtsnoeren zou de producent echter zo snel mogelijk een voorlopige melding moeten uitvoeren, ook al zijn niet alle gegevens volledig. Men kan later nog steeds gegevens bijvoegen en actieplannen mededelen. Men moet er trouwens op letten dat de meldingen in de verschillende betrokken landen gelijktijdig en gecoördineerd gebeuren, om te vermijden dat de autoriteiten van een land waar een latere melding gebeurt, zouden klagen over een laattijdige melding. |
[231] | De melding is geen schuldbekentenis, en de wet regelt geen aansprakelijkheid (verslag Van Overtveldt bij de wet van 4 april 2001 tot aanpassing van de wet van 1994 (de latere WPV), Parl.St. Kamer 2000-01, 50-0867/004, p. 10-11). |
[232] | Dit wordt verduidelijkt in de “Gids over de relatie tussen de richtlijn inzake de algemene productveiligheid en bepaalde sectorale richtlijnen met bepalingen inzake productveiligheid” (downloadbaar via www.europa.eu.int ). Dit document is echter niet zeer volledig. Zie supra over het voorrangsprincipe, nr. 6. |
[233] | Zie supra noot 8. Ook het KB betreffende de veiligheid van speelterreinen legt een meldingsplicht op wanneer zich een (ernstig) voorval of incident voordoet. |
[234] | Zie art. 10 RAPV. De bedoeling is een betere coördinatie van noodsituaties, maar ook een verbetering van de algemene preventieve samenwerking. Zie de website van RAPEX (http://ec.europa.eu/consumers/dyna/rapex ) waar elke gebruiker o.m. kennis kan nemen van aangemelde ernstige risico's en genomen maatregelen. Opzoekingen in de database kunnen gebeuren per productcategorie. |
[235] | Overeenkomstig het lex specialis-principe (zie voor het toepassingsgebied het RAPEX-rapport 2007, o.c., p. 9). Daarnaast is er mogelijke overlapping met de algemene verplichting van de lidstaten om hun ontwerpen van voorgenomen technische voorschriften aan te melden (richtlijn 98/34/EG). De melding van maatregelen via RAPEX overeenkomstig de RAPV maakt een nieuwe kennisgeving onder richtlijn 98/34 overbodig (P. De Bandt en K. Baekelandt, o.c., JDE 2008, 75). |
[236] | Bijlage II RAPV, art. 1. In België is het BCGH het voornaamste meldpunt, op Europees gebied is dit het EudraVigilance. |
[237] | Er wordt nu ook voor 'geharmoniseerde producten' een ander meldingssysteem opgezet in het kader van het New Legislative Framework, dat voorlopig gebruik zal maken van het RAPEX-systeem. Verordening 765/2008 inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten schrijft zoals de RAPV corrigerende maatregelen voor in geval van ernstig risico, en art. 22, 4de lid, bevat een meldingsplicht met gebruik van het RAPEX-systeem. De Commissie zal richtsnoeren opstellen om de relatie tussen beide systemen te leggen. |
[238] | Uit de rapporten blijkt dat de gemelde producten voor ongeveer 50% gedwongen acties en 50% vrijwillige acties betreffen (RAPEX-rapport 2007, o.c., p. 22). De toepassing van de wetgeving inzake opgelegde maatregelen is zeer uiteenlopend in de verschillende lidstaten, wat bekritiseerd wordt door het Europese bedrijfsleven. |
[239] | Die stellen de nationale bevoegde autoriteiten in kennis, zodat deze de aanwezigheid van het product op de nationale markt kunnen controleren en maatregelen kunnen treffen. |
[240] | De RAPEX-richtsnoeren (zie infra) geven wat verduidelijking aangaande deze afweging. |
[241] | Richtsnoeren voor het beheer van het communautaire systeem voor snelle uitwisseling van informatie (RAPEX) en voor kennisgevingen overeenkomstig art. 11 van richtlijn 2001/95/EG, vastgesteld bij beschikking 2004/418/EG van de Commissie, Pb.L. 151 van 30 april 2004, p. 86; rectificatie in Pb.L. 208 van 10 juni 2004, p. 73 e.v.; niet te verwarren met de richtsnoeren voor de melding aan de nationale autoriteiten, hoger vermeld. Aangaande de risicobeoordelling kan in hoofdlijnen verwezen worden naar de uiteenzetting onder randnr. 42 (die grotendeels op deze richtsnoeren gebaseerd is). |
[242] | Zie bijlage II bij de RAPV en de richtsnoeren voor verdere toelichting. |
[243] | In dit geval geeft de lidstaat zo spoedig mogelijk hetzij een samenvatting, hetzij de referenties van de relevante gegevens over die stof of preparaat en bekende en beschikbare vervangende producten, voor zover deze gegevens beschikbaar zijn. Ook deelt hij de verwachte gevolgen van de maatregel voor de gezondheid en veiligheid van de consument mee, met een risicoevaluatie volgens de algemene beginselen voor de beoordelig van de risico's die zijn verbonden aan chemische producten, als bedoeld in art. 10, 4de lid van verordening nr. 793/93 in geval van een bestaande stof, of in art. 3, 2de lid, van richtlijn 67/548/EEG in geval van een nieuwe stof (zie de richtsnoeren voor nadere bijzonderheden). |
[244] | Punt 6 van bijlage II RAPV. |
[245] | Ook wanneer de lidstaat oordeelt dat de gevolgen van het risico zich niet tot buiten zijn grondgebied uitstrekken, geeft hij toch kennis van de maatregelen, voor zover deze informatie belangrijk kan zijn voor de andere lidstaten, met name indien deze ingegeven zijn door een nieuw risico dat nog niet gesignaleerd is in eerdere kennisgevingen (art. 11, 1., 2de lid, RAPV). De richtsnoeren geven hierover wat verduidelijking. |
[246] | Vaak, maar niet noodzakelijk, de nationale autoriteit bevoegd voor het markttoezicht en voor de nationale meldingen - in België is dit het Centraal Meldpunt voor Producten. |
[247] | Het RAPEX-systeem zal voorlopig ook gebruikt worden als systeem voor informatie-uitwisseling in het kader van maatregelen genomen onder de New Legislative Approach-Verordening nr. 765/2008 (art. 22 van de verordening). |
[248] | Zie de respectievelijke RAPEX-rapporten. |
[249] | Een studie van deze problematiek werd in 2003 uitgebracht door de US Consumer Product Safety Commission, Recall effectiveness research: a review and summary of the literature on consumer motivation and behavior. |
[250] | Dit kan bv. zeker gebeuren door postorderbedrijven of bedrijven die directe leveringen uitvoeren via Internetverkoop, die over de gegevens van de eindklanten beschikken. |
[251] | Op een enveloppe kan men bv. in opvallende rode letters de woorden 'Belangrijk veiligheidsnieuws' aanbrengen. Ook in de hoofding van een e-mail kan men dat aangeven. E-mails die via een algemene mailing afkomstig zijn van bedrijven worden soms tegengehouden door spam-filters. |
[252] | Door duidelijke vermelding van het model, serienummers, etc.: de gebruiker moet de diagnose kunnen stellen ten aanzien van een product dat hij in zijn bezit heeft, eventueel met foto's die de plaatsing van de relevante identificatiegegevens aanduiden. |
[253] | Dit blijkt uit marktonderzoeken en wordt ook bevestigd door K. Hanssen, o.c., p. 21 en P. Storm, o.c., p. 6. |
[254] | Zie over deze problematiek het deel aangaande tracering, supra. |
[255] | Niettemin is een distributeur verplicht om samen te werken in het kader van een corrigerende actie, en mag het kostenaspect deze verplichting niet vertragen (zie de samenwerkingsplicht van art. 7, § 3, WPV). |
[256] | Gewoonlijk zal de producent er voor zorgen dat de verzamelde producten worden opgehaald voor herstelling of vernietiging, en zal hij ook instaan voor de afvalverwerking. |
[257] | Bv. aangaande de identificatie, inventarisatie, inzameling, herstelling en vooral ook de markering van aangetaste, niet-aangetaste en herstelde producten. |
[258] | Factoren zijn bv. de vraag hoelang het product reeds op de markt is, en of het grotendeels een verouderd, ongebruikt product of tweedehandsproduct geworden is. Hoe langer de levenscyclus is van de aangetaste producten, hoe moeilijker de huidige gebruikers kunnen getraceerd worden (zie bv. verhuizingen, verloren documenten, tweedehands verkochte producten). Zie over de effectiviteit van recalls ook P. Storm, o.c., p. 27-29 en de studie van de US Consumer Product Safety Commission, Recall effectiveness research: a review and summary of the literature on consumer motivation and behavior, 2003. |
[259] | Kh. Bergen 28 november 2000, TBH 2002, 142 (onder het regime van de initiële wet van 1994); V. Piré en C. Nicaise, o.c., RGAR 2004, nr. 13.794, randnrs. 35-36. Contra: Rb. Brussel 23 januari 2001, RGAR 2002, nr. 13.513, waarin expliciet schadevergoeding wordt toegekend op basis van de WPV (maar waarin ook de Wet Productaansprakelijkheid en art. 30 WHPC inzake gebrekkige informatie worden aangeduid als grondslag voor de aansprakelijkheid van andere verkopers in de keten). Mogelijk heeft de Brusselse rechtbank de tekortkoming aan de veiligheidsverplichting van de WPV aanzien als een algemene tekortkoming aan de zorgvuldigheid, en dus eerder impliciet als een fout in de zin van art. 1382 BW, doch dit is niet als dusdanig in het vonnis vermeld. |
[260] | H. Swennen, “Pseudo-wetgeving”, Liber Amicorum Walter Van Gerven, Antwerpen, Kluwer, 2000, 147; id., “De invloed van het Europese recht op het Belgische consumentenrecht”, DCCR 2002, p. 25. Anderen relativeren dit, omdat de wet indirect een aansprakelijkheidsvordering kan staven (zie infra). |
[261] | Zie art. 1 in fine WPV, dat expliciet stelt dat de WPV geen afbreuk doet aan art. 1382 e.v. BW en art. 17 RAPV (ten aanzien van de bepalingen aangaande productaansprakelijkheid, die onverlet worden gelaten). Deze eerbiedigende werking kan o.i. worden uitgebreid tot alle toepasbare grondslagen van aansprakelijkheid. |
[262] | J. Verlinden, o.c., p. 31; V. Piré en C. Nicaise, o.c., RGAR 2004, nr. 13.794, randnrs. 37 e.v.; L. Cornelis, o.c., p. 1156. Zie expliciet in art. 13 Wet Productaansprakelijkheid (de rechten van het slachtoffer uit hoofde van contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid worden onverlet gelaten). |
[263] | V. Piré en C. Nicaise, o.c., RGAR 2004, nr. 13.794, randnr. 34; zie voor een toepassing Rb. Brussel 23 januari 2001, RGAR 2002, nr. 13.513, dat zowel de WPV als de Wet Productaansprakelijkheid toepast op een onveilig product. Vgl. echter Kh. Bergen 28 november 2000, TBH 2002, 142, dat zich ertoe beperkt vast te stellen dat de WPV geen regime van rechtstreekse aansprakelijkheid van de producent jegens de consument instelt. |
[264] | Men kan ook stellen dat een gevaarlijk product in de zin van de WPV, dat aan een consument verkocht wordt, ipso facto een gebrek aan conformiteit impliceert in de zin van art. 1649quater, § 1, BW, aangezien het niet de kwaliteiten inzake veiligheid heeft die men mag verwachten. Op die basis zou men een vergoeding kunnen bekomen voor het product zelf, maar niet voor andere schade. Deze vordering wordt dan ingesteld tegen de verkoper, niet de producent. |
[265] | Cass. fr. 21 november 2006, Dalloz 2007, 14, noot C. Rondey (speelgoed met ontbrekende CE-markering). |
[266] | Rb. Brussel 23 januari 2001, RGAR 2002, nr. 13.513 (gevaarlijk systeem voor wijziging van de hoogte van een basketballdoel - rekening houdend met slechte waarschuwingen en de bestemming voor jongeren); J. Verlinden, o.c., 53 en 56. Zie ook V. Piré en C. Nicaise, o.c., RGAR 2004, nr. 13.794, randnrs. 35-36; H. Cousy, “De garantie voor verborgen gebreken en de productaansprakelijkheid” in B. Tilleman en P. Foriers, De koop / La vente, Brugge, die Keure, 2002, 80-81. Alle schade wordt dan vergoed, persoonlijke en materiële. Vgl. echter (opnieuw) Kh. Bergen 28 november 2000, TBH 2002, 142, dat zich ertoe beperkt vast te stellen dat de WPV geen regime van rechtstreekse aansprakelijkheid van de producent jegens de consument instelt. |
[267] | H. Vandenberghe e.a., “Overzicht van rechtspraak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (1994-1999)”, TPR 2000, 1563 e.v. En, zoals reeds aangestipt, art. 1, laatste lid WPV stelt dat de WPV geen afbreuk doet aan de toepassing van art. 1382 e.v. BW. |
[268] | Het slachtoffer dat zich wil beroepen op art. 1382 BW mag wel een koper zijn. Men weet dat in dit geval de theorie inzake samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid speelt; aangezien de art. 2 en 7 van de WPV strafrechtelijk gesanctioneerd worden, mag de samenloop in dit geval toegepast worden (zie voor het principe H. Vandenberghe e.a., o.c., TPR 2000, 1941-1942). |
[269] | Art. 8, e), Wet Productaansprakelijkheid. |
[270] | In deze zin reeds onder het vroegere gemeen recht: P. Storm, o.c., p. 30-31. |
[271] | J. Verlinden, o.c., p. 60. |
[272] | Met name in de art. 8 en 10 Wet Productaansprakelijkheid. |
[273] | Zie in dezelfde zin, K. Hanssen, o.c., p. 25. Zie in het algemeen, B. Weyts, De fout van het slachtoffer in het buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2003. Volgens P. Storm draagt de producent dan wel een zware bewijslast van de kennis en de risicoaanvaarding (o.c., p. 31). |
[274] | Zie voor bedenkingen hierover, L. Cornelis, o.c., p. 1154-1155, die in deze regel een mogelijkheid ziet voor de producent om zich de facto op meer bevrijdingsgronden te beroepen dan de gronden die uitdrukkelijk voorzien zijn in de wet. |
[275] | Art. 10, § 2, lid 2, Wet Productaansprakelijkheid. |
[276] | In dezelfde zin, K. Hanssen, o.c., p. 24-25. Dit geldt op voorwaarde dat 'men' in dit stadium nog gerechtigd is om de veiligheid van dat product te verwachten. |
[277] | Supra, nr. 13. |
[278] | Zie o.m. D. Wuyts, o.c., p. 25-26. Onder een bindende norm dient men te begrijpen, een norm die wordt nageleefd omdat een voorschrift dat naar de norm verwijst, bindend is. Dit kan zowel een 'strakke' verwijzing naar een welbepaalde norm zijn als een 'glijdende' verwijzing naar een norm die zal worden bepaald (en eventueel kan worden aangepast) door een door het voorschrift aangewezen instelling (L. Cornelis, o.c., p. 1151). |
[279] | Cass. 6 november 1959, Arr.Cass. 1960, 191, Pas. 1960, I, p. 277. |
[280] | H. Vandenberghe e.a., o.c., TPR 2000, 1582-1583. Ter illustratie van het principe kan ook verwezen worden naar art. 6 geneesmiddelenwet van 25 maart 1964, dat stelt dat een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid van de vergunninghouder/fabrikant onverlet laat. |
[281] | Zoals kosten van mailings naar eindgebruikers en distributeurs, van publicaties in de media en berichten op radio, televisie en/of Internet en van de productie van posters die op verkoopplaatsen worden aangebracht. |
[282] | In de praktijk kan het nodig blijken om na de recall-operaties extra publiciteitscampagnes te voeren om het vertrouwensverlies in het merk te compenseren (rehabilitatiekosten). |
[283] | Zie bv. K. Moustie, “Verzekering van de productaansprakelijkheid”, De Verz. 1991, 820. |
[284] | Art. 52 is de tegenhanger van art. 20 wet landverzekeringsovereenkomst, dat in het kader van elke verzekering tot vergoeding van schade, aan de verzekerde de verplichting oplegt om alle redelijke maatregelen te nemen om de gevolgen van het schadegeval te voorkomen en te beperken. Tegenover deze verplichting staat dus een garantie tot terugbetaling van de gemaakte kosten. Art. 20 blijft echter beperkt tot het beperken of voorkomen van de gevolgen van een (reeds opgetreden) schadegeval, terwijl art. 52 ook handelt over het voorkomen van een schadegeval bij nakend gevaar. Zie over het onderscheid tussen beide bepalingen, F. Laterveer, “Artikel 52 Wet Landverzekeringsovereenkomst 25 juni 1992” in Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., p. 17-18. |
[285] | Een productaansprakelijkheidsverzekering zal typisch alle andere schadegevallen die veroorzaakt worden door hetzelfde gebrek beschouwen als deel uitmakend van eenzelfde schadegeval (zogenaamde 'serieschade'). In die optiek kan men argumenteren dat recall-operaties na een schadegeval de verdere gevolgen van een schadegeval kunnen beperken, maar dit kan in de praktijk moeilijker liggen. |
[286] | Cass. 22 januari 1976, Arr.Cass. 1976, 607, RW 1975-76, 2619, JT 1976, 166 en 317, RGAR 1977, nr. 9.752. |
[287] | Zie vooral G. Vernimmen, “Obligations de prévention et de sauvetage et prise en charge des frais par l'assureur”, RGAR 1977, nr. 9.743, p. 3 e.v., p. 8; G. Vernimmen, “Prévention et sauvetage en assurance de responsabilité du fait des produits”, RGAR 1977, nr. 9.766. |
[288] | F. Marchal, “Application de l'article 17 de la loi du 11 juin 1874 sur les assurances: frais exposés pour prévenir et atténuer le dommage”, De Verz. 1983, 314. De mate waarin het schadegeval 'waarschijnlijk' of zelfs zeker, quasi-zeker of onvermijdelijk moet zijn, wordt in de rechtsleer uiteenlopend beoordeeld. Zie o.m. F. Laterveer, o.c., p. 24-26 (verwijzend naar Nederlandse rechtspraak aangaande waarschuwingskosten m.b.t. asbestdeeltjes in vloerbekleding). Vgl. J. Rutsaert, “Le débat sur l'article 17 de la loi du 11 juillet 1874”, De Verz. 1984, 47-49; B. Dubuisson, “Les assurances des atteintes à l'environnement: réalités et perspectives d'avenir”, De Verz. 1996, 399 (restrictief). Verzekeringspolissen definiëren vaak begrippen als het nakend gevaar, de dringendheid en dergelijke, alhoewel deze definities ingevolge de imperatieve aard van de wettelijke bepaling niet bindend zijn voor de rechter. In elk geval moet men voor de beoordeling van deze 'waarschijnlijkheid' en de urgentie rekening houden met de feiten zoals ze gekend waren op het tijdstip waarop de maatregelen genomen werden. |
[289] | In een strikte lezing van art. 52 wet landverzekeringsoverenkomst is de dringendheid alleen vereist in geval van voorkoming van een schadegeval, niet in geval van beperking van de schade na een schadegeval. |
[290] | Zie G. Jocqué, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?” (noot onder Cass. 20 april 2007), TBH 2007, 808; F. Laterveer, o.c., p. 22: soms wordt gesteld dat een maatregel niet dringend zou zijn indien de verzekeraar de maatregel zou kunnen treffen. Met betrekking tot gevaarlijke producten stelt deze auteur dat waarschuwingsmaatregelen steeds dringend zijn. De kosten van terugname en vervanging van producten zijn volgens hem echter niet dringend. Anderzijds werden reeds onder de oude verzekeringswet in kort geding dringende preventieve maatregelen bevolen mét een voorlopige veroordeling van de verzekeraars tot vergoeding van de reddingskosten (Voorz. Kh. Luik 29 december 1982, Jur.Liège 1983, 123). |
[291] | J.-L. Fagnart, “L'étendue de la garantie” in La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre, Ed. du Jeune Barreau de Bruxelles, 1995, 47; F. Laterveer, o.c., p. 21-22; Ph. Colle, Algemene beginselen van het Belgisch verzekeringsrecht, Intersentia, 2006, nr. 97. |
[292] | F. Laterveer, ibid. |
[293] | F. Piedboeuf, “Les frais de prévention et de retrait” in Les assurances de l'entreprise, Brussel, Bruylant, 1993, p. 192-193; R. en G. Hupin, “Les frais de retrait du marché et la licéité de leur exclusion de l'assurance R.C. Produits”, De Verz. 1983, 358-359 (die alleen een ruime opvatting voorstaan voor bepaalde 'actief gevaarlijke producten'); K. Bernauw, “Dioxine en verzekering” in Gandaius Actueel, V, E.Story-Scientia, 2000, p. 212; J.-P. Legrand, “L'assurance R.C. Produits” in Manuel des assurances, Kluwer, 2007, p. 457 (impliciet). Vgl. nuancerend inzake maatregelen ter voorkoming dan wel herstelling van milieuschade: B. Dubuisson, “Les assurances des atteintes à l'environnement: réalités et perspectives d'avenir”, De Verz. 1996, 400-401. |
[294] | Cass. 20 april 2007, TBH 2007, 803, noot G. Jocqué. Alhoewel het in casu om een aansprakelijkheisverzekering ging (de WAM), gingen bepaalde maatregelen van de verzekerde verder dan de vermindering van de schade van de derde benadeelde, en verminderden deze eerder de eigen schade van de verzekerde. In de noot onder het arrest wordt dit bekritiseerd (G. Jocqué, “Zijn de kosten voor de opruiming van een verloren lading reddingskosten?”, TBH 2007, 809-810). |
[295] | Art. 3 wet landverzekeringsovereenkomst. |
[296] | F. Laterveer, o.c., p. 12-13. |
[297] | BS 31 december 1992. Gewijzigd bij KB 29 december 1994, BS 27 januari 1995. De reddingskosten kunnen boven het verzekerde totaalbedrag beperkt worden tot 495.787,05 EUR wanneer het verzekerde totaalbedrag lager is dan of gelijk is aan 2.478.935,25 EUR. Wanneer het verzekerde totaalbedrag in een hogere schijf ligt, geldt een andere berekeningswijze. Zie de gedetailleerde uiteenzetting van F. Laterveer, o.c., p. 30 e.v., die ook wijst op de interpretatieproblemen van de tekst. Overigens worden de bedragen geïndexeerd met aanvang 1992 (art. 4, § 3, KB 24 december 1992). |
[298] | Er bestaan bv. specifieke 'contaminatiepolissen'. |