Hof van Cassatie 14 januari 2010
ARBITRAGE
Verdrag New York 10 juni 1958 - Buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken
HANDELS-, ECONOMISCH EN FINANCIEEL RECHT
Tussenpersoon (handel) - Concessie
|
Sebastian International Inc. / Common Market Cosmetics NV
(Zaak: nr. C.08.0503.N, www.juridat.be)
De arbitreerbaarheid van geschillen die voortvloeien uit concessies op het Belgische grondgebied vormt al vele jaren een punt van discussie. Het cassatiearrest van 14 januari 2010 zal deze discussie wellicht niet beëindigen.
Zoals algemeen bekend bepaalt artikel 4 van de wet van 27 juli 1961 dat de benadeelde concessiehouder bij de beëindiging van een verkoopconcessie over het gehele Belgische grondgebied of een deel ervan in elk geval de concessiegever in België kan dagvaarden en de Belgische rechter uitsluitend de Belgische wet zal toepassen. Artikel 6 voegt daaraan toe dat de partijen in hun overeenkomst niet van deze dwingende regels kunnen afwijken. Op grond daarvan oordeelde het hof van beroep te Gent dat een arbitrageovereenkomst die niet in de toepassing van het Belgische recht voorziet, niet in aanmerking kan worden genomen (met verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Henkes bij Cass. 16 november 2006).
De Amerikaanse concessiegever stelde cassatieberoep in en argumenteerde dat de rechter zonder het Verdrag van New York te schenden geen gevolg kan geven aan interne bepalingen die het arbitreerbaar karakter van een geschil zouden laten afhangen van voorwaarden die los staan van de toestand van de partijen of van het voorwerp van hun geschil. Omdat de Concessiewet arbitrage niet per se verbiedt, zou het hof van beroep het Verdrag van New York geschonden hebben.
Het Hof van Cassatie wees dit middel af met de reden dat het Verdrag van New York niet belet dat de rechter de mogelijkheid van het beroep op arbitrage mede laat afhangen van voorwaarden die los staan van de toestand van partijen of van het voorwerp van het geschil. Het verdrag zou aan de rechter ook de mogelijkheid bieden om de dwingende regels van zijn interne rechtsorde te betrekken.
Wanneer de arbitrageovereenkomst aan een vreemde wet is onderworpen, moet de rechter die kennis neemt van een exceptie van rechtsmacht, de arbitrage uitsluiten wanneer het geschil krachtens alle relevante rechtsregels van de lex fori niet aan de rechtsmacht van de nationale rechter mag worden onttrokken.
Verder voerde de concessiegever aan dat de Concessiewet niet uitsluit dat geschillen aan arbitrage worden onderworpen wanneer die geschillen een werkelijk transnationaal karakter hebben, in het bijzonder als gevolg van de nationaliteit en de woonplaats of maatschappelijke zetel van één van de partijen. Het Hof van Cassatie oordeelde dat dit onderdeel van het middel te vaag was.