Article

Actualité : Grondwettelijk Hof, 25/02/2010, R.D.C.-T.B.H., 2010/5, p. 442

Grondwettelijk Hof 25 februari 2010

MISDRIJVEN EN HUN STRAFFEN
Misdrijven tegen de openbare trouw - Valsheid in geschriften - Verjaring - Fiscale valsheid in geschriften - Legaliteitsbeginsel
Zaak: nr. 17/2010

In een arrest van 25 februari 2010 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over de vraag of de misdrijven van valsheid in geschriften (art. 193, 196 en 197 Sw.) en fiscale valsheid in geschriften (art. 450 WIB en art. 73bis BTW) het legaliteitsbeginsel schenden in de interpretatie dat zij worden gekwalificeerd als een voortdurend misdrijf doordat het gebruik blijft voortduren zelfs zonder een nieuw feit van de dader en zonder zijn herhaald optreden, zolang het door hem beoogde doel niet is bereikt en zolang de hem verweten beginhandeling, zonder verzet van zijn kant, het nuttig gevolg heeft dat hij ervan verwachtte. De verzoekers voerden aan voor het Grondwettelijk Hof dat de kwalificatie als een voortdurend misdrijf in strijd is met het wettigheidsbeginsel vermits het de rechtzoekende niet mogelijk is te weten tot wanneer zijn handeling kan worden vervolgd.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de kwalificatie als voortdurend dan wel als aflopend misdrijf op zich geen invloed heeft op het feit dat elke persoon weet dat hij kan worden vervolgd en veroordeeld indien zijn initiële handeling samenvalt met de constitutieve elementen van het misdrijf dat door de in het geding zijnde bepalingen wordt bestraft. Het behoort, volgens het Grondwettelijk Hof, tot de beoordelingsbevoegdheid van de strafrechter om uit te maken, op grond van de strafrechtelijke bepalingen, wanneer een misdrijf ophoudt te bestaan en dus de verjaringstermijn een aanvang neemt. Het wettigheidsbeginsel in strafzaken verzet er zich, nog steeds volgens het Hof, niet tegen dat de strafrechter, naar gelang van de verwezenlijking of niet van het door de dader nagestreefde doel en het nuttige gevolg van zijn beginhandeling, het einde van het misdrijf van gebruik van valse stukken in feite bepaalt. Het legaliteitsbeginsel is derhalve niet geschonden doordat het misdrijf, in tegenstelling tot wat de dader had gedacht, een voortdurend karakter heeft.