Article

Actualité : Europees Hof van Justitie, 23/12/2009, R.D.C.-T.B.H., 2010/5, p. 431-432

Europees Hof van Justitie 23 december 2009

MISDRIJVEN TEGEN EIGENDOMMEN
Misbruik van voorkennis

Spector Photo Group en Van Raemdonck / CBFA.

Zaak: C-45/08

Het Europees Hof van Justitie heeft op 23 december 2009 een beslissing genomen in de zaak C-45/08, Spector Photo Group en Van Raemdonck/CBFA inzake de interpretatie van artikelen 2 en 14 van de richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (Pb.L. 96, p. 16). Dit arrest kan geconsulteerd worden via http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=EN&Submit=rechercher&numaff=C-45/08 .

De zaak betreft de inkoop in 2003 door Spector Photo Group NV, een Belgische vennootschap, van een aantal eigen aandelen op Euronext waarbij Spector bepaalde resultaten en informatie over haar commercieel beleid bekend heeft gemaakt waardoor de koers van het aandeel gestegen was. De CBFA had in 2006 een aantal van deze aankopen als handel met voorkennis aangemerkt en aan Spector een geldboete opgelegd alsmede aan een bedrijfsleider.

In het kader van een door Spector en de bedrijfsleider ingesteld hoger beroep heeft het hof van beroep te Brussel aan het Europese Hof van Justitie verzocht om verduidelijking van het begrip handel met voorwetenschap en meer bepaald betreffende de vraag of er reeds sprake is van verboden handel met voorwetenschap zodra een primair ingewijde die over voorwetenschap beschikt, een markttransactie verricht met de financiële instrumenten waarop deze informatie betrekking heeft, dan wel of bovendien moet zijn aangetoond dat deze persoon welbewust van deze informatie 'gebruik heeft gemaakt'. Het Europese Hof van Justitie overweegt dat de richtlijn 2003/6 handel met voorwetenschap objectief definieert zonder dat de bedoeling waardoor de handel is ingegeven, uitdrukkelijk in de definitie ervan wordt opgenomen, teneinde een doeltreffende en eenvormige regeling voor bestraffing van handel met voorwetenschap in te voeren met als rechtmatig doel de bescherming van de integriteit van de financiële markten. Tevens geeft het Hof aan dat het beginsel van het vermoeden van onschuld niet belet dat de bedoeling van de persoon die zich aan handel met voorwetenschap schuldig maakt, impliciet wordt afgeleid uit de materiële bestanddelen van deze inbreuk. Hieruit volgt volgens het Hof dat het feit dat een primair ingewijde die over voorwetenschap beschikt, een markttransactie verricht met de financiële instrumenten waarop deze informatie betrekking heeft, impliceert dat deze persoon van deze informatie 'gebruik maakt' in de zin van richtlijn 2003/6, onder voorbehoud van eerbiediging van de rechten van verdediging en inzonderheid van het recht om dat vermoeden te weerleggen. Om te voorkomen dat het verbod van handel met voorwetenschap verder wordt uitgebreid dan wat passend en noodzakelijk is, moet volgens het Hof echter worden aangeknoopt bij de doelstelling van de richtlijn, die erin bestaat de integriteit van de financiële markten te beschermen en het vertrouwen van de beleggers te vergroten, dat onder meer berust op de wetenschap dat zij met elkaar op voet van gelijkheid zullen verkeren en dat zij zullen worden beschermd tegen het ongeoorloofde gebruik van voorwetenschap. Het verbod van handel met voorwetenschap geldt wanneer een primair ingewijde die over voorwetenschap beschikt, ongerechtvaardigd gebruik maakt van het voordeel dat deze informatie hem verschaft doordat hij in overeenstemming met deze informatie een markttransactie verricht.

Het hof van beroep te Brussel stelde daarnaast de vraag of het voor de bestraffing van handel met voorwetenschap met eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel noodzakelijk is rekening te houden met de gerealiseerde winst. Het Hof herinnert eraan dat de richtlijn 2003/6 bepaalt dat de lidstaten ervoor zorgen dat overeenkomstig hun nationale wetgeving passende administratieve maatregelen of administratieve sancties kunnen worden opgelegd aan de verantwoordelijke personen indien krachtens deze richtlijn vastgestelde bepalingen niet worden nageleefd. De lidstaten moeten daarbij erop toezien dat deze maatregelen doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Volgens het Hof reikt de richtlijn 2003/6 geen enkel criterium aan voor de beoordeling of een sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikkend is. Het is aan de nationale wetgever om deze criteria vast te stellen. Aangaande een verdere vraag of de bekendmaking van voorwetenschap moet worden geacht een invloed te hebben gehad op de koers van het betrokken financiële instrument, herinnert het Hof eraan dat een van de wezenlijke kenmerken van het begrip voorwetenschap is dat deze informatie een aanzienlijke invloed kan hebben op de koers van de financiële instrumenten waarop deze informatie betrekking heeft. Overeenkomstig de doelstelling van richtlijn 2003/6 is het, teneinde uit te maken of bepaalde informatie voorwetenschap betreft, niet noodzakelijk om te onderzoeken of bekendmaking ervan daadwerkelijk aanzienlijke invloed heeft gehad op de koers van de financiële instrumenten waarop deze informatie betrekking heeft. Op de vraag of, indien een lidstaat de mogelijkheid biedt om naast administratieve sancties een strafrechtelijke geldelijke sanctie op te leggen, bij de bepaling van de administratieve sanctie rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid en/of het niveau van een eventuele latere strafrechtelijke financiële bestraffing, antwoordt het Hof ontkennend.