Article

Financieel recht – Witwasreglementering, R.D.C.-T.B.H., 2010/5, p. 429-430

FINANCIEEL RECHT

Witwasreglementering

Wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van Vennootschappen (BS 26 januari 2010, geen bijzondere datum van inwerkingtreding)

De wet van 18 januari 2010 strekt er toe de richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme om te zetten naar Belgisch recht. Hiertoe worden een aantal wijzigingen aangebracht aan de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, alsmede aan het Wetboek van Vennootschappen.

De richtlijn 2005/60/EG heeft de richtlijn 91/308/EEG van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld opgeheven en een regeling uitgewerkt teneinde de Europese normen in overeenstemming te brengen met diverse aanbevelingen van de Financiële Actiegroep tegen het Witwassen van Geld (FAG). De richtlijn 2005/60/EG wordt daarnaast aangevuld met de uitvoeringsmaatregelen opgenomen in de richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van de richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten.

Een groot aantal van de aanbevelingen van de FAG (die nu in de richtlijn zijn opgenomen) waren reeds in het Belgisch recht opgenomen door de wet van 12 januari 2004 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. Gezien de richtlijn 2005/60/EG verdere modaliteiten vastlegt voor de toepassing van de in de richtlijn opgenomen aanbevelingen was een bijkomende aanpassing van de Belgische regeling noodzakelijk. De wet van 18 januari 2010 voert daarnaast een aantal aanpassingen door teneinde het wettelijk kader volledig conform te maken aan bepaalde aanbevelingen geformuleerd in het kader van de evaluatie van het Belgische stelsel ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme die in juni 2005 door FAG werd uitgevoerd om na te gaan of het stelsel conform is aan de FAG-aanbevelingen en om de doeltreffendheid ervan te toetsen.

Een groot deel van de wijzigingen aan de wet van 11 januari 1993 heeft betrekking op de klantenonderzoeksvereisten die de wet oplegt aan de privésector (invoering van meer gedetailleerde bepalingen over de identificatie van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde en over de verificatie van hun identiteit; omzetting van bepaalde door de richtlijn 2005/60/EG voorziene modaliteiten betreffende de risicogeoriënteerde benadering waarbij ten aanzien van het cliënteel is voorzien in een aantal versoepelde en in een aantal strengere klantenonderzoeksvereisten; voorwaarden waaronder een beroep mag worden gedaan op een derde zaakaanbrenger om de klantenonderzoeksvereisten toe te passen; verscherpte klantenonderzoeksmaatregelen voor politiek prominente personen, …).

Bepaalde verplichtingen die momenteel enkel voor de financiële sector gelden, worden uitgebreid tot de niet-financiële beroepen als bedoeld in de wet van 11 januari 1993. Het gaat om de verplichting om een schriftelijk verslag op te stellen wanneer ongebruikelijke verrichtingen of handelingen worden vastgesteld, en om interne controleprocedures in te stellen om de verrichtingen en handelingen op te sporen die mogelijk verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.

Tot slot voert de wet van 18 januari 2010 een artikel 515bis in het Wetboek van Vennootschappen in, dat een transparantieverplichting inhoudt voor personen die stemrechtverlenende effecten verwerven van een andere naamloze vennootschap dan bedoeld in de artikelen 514 en 515 van het Wetboek van Vennootschappen die aandelen aan toonder of gedematerialiseerde aandelen heeft uitgegeven, indien de stemrechten verbonden aan die effecten 25% of meer bereiken van het totaal der stemrechten op het ogenblik van de verrichting.