Grondwettelijk Hof 4 februari 2010
INSOLVENTIE
Faillissement - Gevolgen - Rechten van de schuldeisers
ZEKERHEDEN
Persoonlijke zekerheid - Borgtocht - Kosteloze borgtocht
BESLAG EN EXECUTIE
Voorafgaande regels (beslag en executie) - Beslagbare goederen - Loonbeslag
|
Zaak: nr. 5/2010 |
Het Grondwettelijk Hof diende zich in onderhavig arrest uit te spreken over twee prejudiciële vragen die hem door het hof van beroep te Luik werden gesteld in een geschil dat betrekking had op de situatie van de echtgenote van een gefailleerde die zich persoonlijk aansprakelijk gesteld heeft voor de schuld van haar echtgenoot en die zich tegenover de schuldeiser ertoe heeft verbonden haar loon over te dragen tot waarborg van die verbintenis.
In de eerste prejudiciële vraag werd het Hof gevraagd of artikel 24bis van de faillissementswet verenigbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre enkel de natuurlijke persoon die zich kosteloos zeker stelde, die bepaling kan genieten en niet de echtgenoot die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van zijn gefailleerde echtgenoot.
Het Hof oordeelt dat, ondanks eerdere aankondiging in de parlementaire voorbereiding, de wetgever een verschil in behandeling heeft laten voortbestaan, onverenigbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre hij niet bepaald heeft dat de middelen van tenuitvoerlegging ten laste van de echtgenoot van de gefailleerde worden opgeschort in afwachting dat, in voorkomend geval, de beslissing over de verschoonbaarheid van de gefailleerde is genomen. Deze prejudiciële vraag wordt derhalve bevestigend beantwoord.
In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 24bis van de faillissementswet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre luidens die bepaling enkel de middelen van tenuitvoerlegging worden opgeschort, en niet de uitvoering van een overeenkomst waarbij de echtgenoot van de gefailleerde, die zich niet kosteloos zeker heeft gesteld, zich ertoe heeft verbonden zijn loon over te dragen tot waarborg van een schuld van zijn echtgenoot.
Uit het antwoord op de eerste prejudiciële vraag volgt te dezen dat de opschorting van de middelen van tenuitvoerlegging ten gunste van de kosteloze borg eveneens moet gelden, op straffe van schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, voor de verbintenis van de echtgenoot.
Ook al is de loonoverdracht geen middel van tenuitvoerlegging in de technische betekenis van het woord, toch kan de tenuitvoerlegging ervan, net zoals een loonbeslag en binnen dezelfde grenzen als een loonbeslag overeenkomstig artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek, leiden tot de betaling van een bedrag door de echtgenoot, die op grond van artikel 82, 2de lid, van de faillissementswet, zou kunnen worden bevrijd ingevolge de verschoonbaarheid die de gefailleerde daarna zou genieten. Deze verschoonbaarheid kan evenwel niet tot gevolg hebben dat de echtgenoot van zijn verplichtingen wordt ontslagen indien intussen een in kracht van gewijsde gegane beslissing de loonoverdracht heeft bekrachtigd.
Derhalve is het niet redelijk verantwoord de toepassing van artikel 24bis niet toe te staan in het geval waarin de echtgenoot zich niet kosteloos borg heeft gesteld in de zin van de artikelen 72bis en 80 van de faillissementswet en een loonoverdracht heeft toegestaan. Ook deze prejudiciële vraag wordt aldus bevestigend beantwoord.