Article

De sanctieregeling in de taalwet van 1935: Quousque tandem abutere patientia nostra?, R.D.C.-T.B.H., 2010/3, p. 234-243

TAALGEBRUIK GERECHTSZAKEN
Taalgebruik gerechtszaken - Taalgebruik in hoger beroep - Engelse woorden in arrest
Het gebruik van de woorden 'stand alone', tussen aanhalingstekens geplaatst in het bestreden arrest, schendt de taalwet gerechtszaken niet, in zoverre de bekritiseerde overweging waarin deze woorden worden gebruikt verstaanbaar en zinnig is blijkens haar context.
EMPLOI DES LANGUES EN MATIERE JUDICIAIRE
Emploi des langues en matière judiciaire - Emploi des langues en appel - Mots anglais dans l'arrêt
Ne viole pas la loi concernant l'emploi des langues en matière judiciaire, l'emploi des termes 'stand alone', placés entre guillemets dans la décision, dans la mesure où la considération critiquée dans laquelle ces termes sont utilisés est compréhensible et sensée selon son contexte.
De sanctieregeling in de taalwet van 1935:
Quousque tandem abutere patientia nostra?
Kris Wagner [1]
Inleiding - hier en daar een woord dat geen Nederlands is: et alors?

1.Van oudsher maken juristen het voorwerp uit van spot. Erasmus was 500 jaar geleden in zijn Lof der zotheid niet lief voor hen: “Onder de intellectuelen eisen de rechtsgeleerden beslist de eerste plaats voor zich op en niemand anders is zo met zichzelf ingenomen. Terwijl zij voortdurend de steen van Sisyphus voortrollen en in één adem zeshonderd wetten aan elkaar praten, onverschillig waarover die gaan, en terwijl ze uitlegging op uitlegging en mening op mening stapelen, bereiken ze dat die studie buitengewoon moeilijk lijkt. Want wat moeite vergt, dat vindt men ook meteen iets bijzonders. We kunnen hier bijvoegen de dispuutkunstenaars en sofisten, een mensensoort dat nog meer kabaal maakt dan het brons in Dodona zodat elke willekeurige enkeling onder hen twintig uitgekozen vrouwen in het kletsen kan verslaan. Ze zouden nog gelukkiger zijn als ze slechts goed van de tongriem gesneden waren, en niet ook nog zo twistziek dat ze over een onbenulligheid koppig blijven vechten en door al te heftig disputeren gewoonlijk de waarheid uit het oog verliezen.” [2].

Een bittere waarheid die Belgische juristen al te vaak uit het oog verliezen, is dat discussies over anderstalige woorden, citaten, straatnamen en dies meer in een conclusie of in een vonnis, meestal meer noch minder zijn dan een ode aan de belachelijkheid. Door dergelijke discussies gaat er oeverloos veel tijd verloren, op volstrekt nutteloze wijze. Die discussies ondermijnen bovendien de geloofwaardigheid van het gerecht en zelfs van de jurist in het algemeen. Er bestaat - helaas - rechtspraak over 'no cure no pay', 'field worker', 'quod non', 'wc-madamme' [3], over de Wimpelbergstraat i.p.v. de rue du Wimpelberg, 'general manager', enz. Enkele weken geleden was ondergetekende nog getuige van een discussie in de rechtbank over het woord 'closing'...

Het arrest van het Hof van Cassatie van 19 juni 2009

2.In het arrest van het Hof van Cassatie van 19 juni 2009 [4] - wat overigens een onberispelijk arrest is, met een oplossing die geheel wenselijk is, althans als men vasthoudt aan de heersende leer [5] volgens dewelke de verzachtingsregeling van het Gerechtelijk Wetboek geen toepassing vindt - zag het Hof van Cassatie zich genoodzaakt om een arrest te wijden aan de kwestie van een citaat van een zeer gezaghebbende Nederlandstalige auteur, waarin die auteur een korte passage aanhaalde van Henri de Page. De auteur wenste zijn lezers niet te beledigen en had het korte citaat natuurlijk niet vertaald. Het ging dus om een citaat binnen een citaat, wat aanleiding gaf tot een nietigverklaring van de beroepsakte door de appelrechter, wiens beslissing evenwel de cassatietoets niet doorstaat (immers: het Hof oordeelt dat de zakelijke inhoud van de aanhaling in de akte wordt weergegeven).

Het Hof van Cassatie kiest weliswaar voor een geheel wenselijke oplossing en in die zin verdient het arrest alle bijval, maar de hele discussie is eigenlijk onwenselijk en nutteloos. Zij kan worden vermeden door te opteren voor de oplossing volgens dewelke de nietigheidsregeling van het Gerechtelijk Wetboek wordt toegepast, ook bij taalkwesties. In wat volgt wordt onderzocht of zoiets - binnen de bestaande wetgeving - mogelijk is.

Sancties in het burgerlijk procesrecht: een noodzakelijk kwaad

3.De taalwet van 1935, met inbegrip van haar sanctieregeling, maakt deel uit van het burgerlijk procesrecht. Die wet (en minstens de wijze waarop zij thans wordt toegepast) mag dan ook verwacht worden een nuttig en werkbaar instrument te zijn, dat voldoende flexibel is om binnen de huidige procesrechtelijke realiteit te kunnen functioneren. Naar hedendaagse opvattingen (het streven naar deformalisering was reeds in 1967 één van de grote bekommernissen bij de invoering van het Gerechtelijk Wetboek) moet het procesrecht ten dienste staan van het streven naar gerechtigheid. Het procesrecht mag dus zo weinig mogelijk een hinderpaal zijn waarop de zoektocht naar gerechtigheid strandt.

Het burgerlijk procesrecht in het algemeen en sancties in het bijzonder (d.w.z. in deze context: een negatief gevolg dat wordt opgelegd ten gevolge van de overtreding van een norm van procedurele aard), zijn in zekere zin een noodzakelijk kwaad. Met enige zin voor pathos zou men kunnen stellen: de sanctie drijft misschien één duivel uit, maar men vergeet de zeven duivelen, die ervoor in de plaats komen [6].

In mijn doctoraal proefschrift omschreef ik die 'zeven duivelen' als volgt [7]: (1) het wankele vertrouwen van de burger in het gerecht; (2) de te hoge kostprijs van de procedure; (3) de te lange duur van de procedure (voorafgaand aan de fase van het trachten te bekomen van een pleitdatum); (4) de gerechtelijke achterstand (d.w.z. te lang moeten wachten op een pleitdatum en vervolgens te lang moeten wachten op een uitspraak); (5) ten onrechte niet aan een debat over de grond van de zaak geraken; (6) de perceptie van de burger dat een procedure winnen deels afhankelijk is van willekeurige of toevallige resultaten en dat hij van een machtige of kapitaalkrachtige tegenpartij nooit zal kunnen winnen; (7) het kweken en instandhouden van archaïsche, chicaneuze, formalistische en deloyale reflexen en attitudes.

4.De betweter in het proces, degene die altijd op de eerste rij staat om procedurele argumenten aan te voeren en procedure-incidenten te veroorzaken, verstoort het proces meestal meer dan het verzuim waaruit hij enig voordeel meent te kunnen puren.

In het procesrecht dient men er met de grootst mogelijke discipline en nauwgezetheid naar te streven om alle toepasselijke procesrechtelijke voorschriften na te leven, maar wanneer het in concreto toch misloopt, passen mildheid en begrip.

5.In mijn doctoraal proefschrift [8] heb ik een aantal stelregels die m.i. de hedendaagse opvattingen over het burgerlijk procesrecht reflecteren, omschreven als de “Tien Geboden van het Burgerlijk Procesrecht”. Daar kies ik er in wat volgt enkele uit die relevant zijn voor de taalproblematiek:

1. geen sanctie in het burgerlijk procesrecht mag worden opgelegd als zij niet bijdraagt tot het goede procesverloop;

2. geen sanctie mag worden opgelegd als zij niet proportioneel is met de ernst van de normovertreding of met het belang van de miskende norm;

3. geen sanctie mag worden opgelegd wanneer het euvel kan worden geregulariseerd;

(...)

6. geen nietigheid mag worden uitgesproken als dit ultimum remedium te vermijden is door regularisatie of verzachting (wegens ontstentenis van belangenschade, art. 861 Ger.W.; dekking van de nietigheid, art. 864 Ger.W.; of bereiken van het normdoel, art. 867 Ger.W.);

(...)

10. het proces mag niet gaan over het proces.

De taalwet van 1935 bevat een eigen sanctieregeling maar blijft ingebed in het burgerlijk procesrecht

6.Met de bovenstaande algemene uitgangspunten in gedachten, wordt in wat volgt onderzocht of de sanctieregeling van de taalwet van 1935 kan gelden als een autonome regeling, dan wel of zij slechts zinvol kan zijn indien zij wordt ingebed in de bredere sanctieregeling zoals vervat in het Gerechtelijk Wetboek.

Meestal wordt aangenomen dat de sanctieregeling van de artikelen 860 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek (o.m. met verzachtingen zoals het vereiste van belangenschade) geen toepassing vindt op kwesties beheerst door de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken [9].

Deze wet bevat immers (art. 40) een eigen sanctieregeling, zodat de heersende leer aanneemt dat de sanctieregeling van het Gerechtelijk Wetboek geen toepassing vindt (immers: lex specialis derogat generalibus). Het gegeven dat de verzachtingen van de nietigheid vervat in het Gerechtelijk Wetboek geen toepassing vinden, impliceert nochtans niet dat geen enkele verzachting mogelijk is. Vooral lid 3 van artikel 40 van de taalwet is hier van belang: “De akten, nietig verklaard wegens overtreding van deze wet, stuiten de verjaring alsmede de termijnen van rechtspleging toegekend op straf van verval.” [10]. De bepaling lost echter lang niet alle problemen op en kan niet verhinderen dat de opvatting dat de nietigheidsregeling van het Gerechtelijk Wetboek geen toepassing vindt op nietigheden ingevolge de taalwet van 1935, aanleiding kan geven tot onevenredige en m.i. onwenselijke en onnodige verstoring van het procesverloop vanwege problemen (of probleempjes) m.b.t. de taalwet. Het feit dat men ingevolge de geciteerde bepaling in vele gevallen wel nog opnieuw kan beginnen, impliceert niet zelden een onevenredig zware last. Als men bijvoorbeeld opnieuw moet dagvaarden, kan dat betekenen dat men jarenlang nutteloos geprocedeerd heeft.

7.Wat taalgebruik in gerechtszaken betreft (en dus ook wat betreft de handhaving of sanctionering van de toepasselijke regelgeving), moet de vraag op de eerste plaats zijn: kan degene voor wie deze woorden bestemd zijn hun betekenis vatten? Het is illusoir te verwachten dat de rechtzoekende de boodschap altijd zelf en zonder hulp moet kunnen vatten. Woorden als 'dading', 'derdenverzet', 'stuiting van de verjaring', 'incidenteel hoger beroep' of 'onontvankelijkheid' zijn voor vele burgers, ook hooggeschoolden, even begrijpelijk als de menukaart in een exotisch restaurant. Eén van de belangrijke taken van advocaten is de rechtzoekende uitleggen wat er in een vonnis staat. Wanneer een advocaat een woord of een uitdrukking of een passage in een vonnis niet begrijpt, mag van hem verlangd worden dat hij te rade gaat bij een meer gespecialiseerde confrater, of dat hij een woordenboek ter hand neemt, of dat hij op het Internet zijn geluk zoekt. Er zijn trouwens ook gevallen waarin de advocaat, om een bepaalde technische term goed te vatten, bij zijn cliënt zelf te rade moet gaan. We leven meer dan ooit in een tijdperk waarin kennis niet in iemands hoofd moet worden gezocht, maar waarin kennis vaak neerkomt op weten hoe en waar men informatie kan vinden. Iets niet meteen weten en het even opzoeken, is geen schande.

Het feit dat een woord kan gelden als een Nederlands woord, impliceert niet automatisch dat het woord begrijpelijk is voor eenieder (zie bovenstaande voorbeelden). Verder is de afbakening tussen wat behoort tot het Nederlands en wat niet, vaag en evolutief. Woorden als camion, camionette, computer, drugs, enz. staan wel in het Groene Boekje, maar zijn van oorsprong geen Nederlands (leenwoorden). Verder zijn er vreemde woorden of uitdrukkingen die vrijwel iedere jurist begrijpt (quod non, in casu, in tempore non suspecto, due diligence, data room). De variaties zijn eindeloos: er zijn ook woorden die sommige juristen wel en anderen niet begrijpen, en waarvan niemand weet of het nu eigenlijk Nederlands is of niet (bv.: tontine). Kortom, een processtuk vernietigen omdat er iets in staat dat op een bepaald ogenblik wel of niet geldt als Nederlands, is een zeer ingrijpende sanctie voor iets wat in sommige gevallen weinig zwaarwichtig is.

De recente tendens in de cassatierechtspraak valt trouwens toe te juichen: het Hof van Cassatie gaat er tegenwoordig vanuit dat alles wat valt binnen het juridisch taaleigen wel aanvaardbaar is [11]. Bye bye discussies over 'quod non', 'Nul ne plaide par procureur', 'Accessorium sequitur principale'.

8.Zoals gezegd in randnummer 3 van deze bijdrage wordt door de heersende leer meestal aangenomen dat de verzachtingsregeling van de artikelen 860 e.v. Ger.W. niet toepasselijk is bij schending van de taalwetgeving, aangezien de wet van 1935 in een eigen sanctiesysteem voorziet [12].

Even iets in het Latijn roepen (lex specialis derogat generalibus!) staat echter nog niet garant voor de proclamatie van een eeuwige waarheid.

Ten eerste is het Gerechtelijk Wetboek van 1967 recenter dan de taalwet van 1935 (lex posterior derogat priori).

Ten tweede is het sanctiesysteem vervat in de wet van 1935 niet noodzakelijkerwijze incompatibel met de regeling van de artikelen 860 e.v. [13]. Eéntaligheid van akten is bijvoorbeeld geen normdoel op zich: het normdoel is dat zoveel mogelijk mensen in dit land berecht worden in een taal die zij begrijpen (waarbij de wet als uitgangspunt neemt dat de Vlaming het Nederlands [14] machtig is, de Waal het Frans [15], de Duitstalige Belg in beginsel het Duits [16], de Brusselse natuurlijke persoon mag - in principe - kiezen, en de Brusselse handelsvennootschap wordt geacht tweetalig te zijn [17], [18]).

Ten derde heeft de wetgever bij de hervorming van 1992 de schending van de taalwetgeving geschrapt uit de lijst van absolute nietigheden (cf. art. 862 Ger.W., zoals gewijzigd bij wet van 3 augustus 1992), wat als een indicatie mag gelden van de bedoeling van de wetgever om miskenningen van de taalwetgeving toch te laten ressorteren onder de verzachtingsregeling [19].

9.Men moet één en ander in perspectief zien. De taalstrijd is - toch minstens wat het taalgebruik in gerechtszaken betreft - gestreden. Er zijn weliswaar nog communautaire spanningen in dit land, maar de verworvenheid dat Vlamingen zich in rechte in principe (er zijn immers uitzonderingen, bv. pluraliteit van verweerders...) in hun taal, het Nederlands, mogen uitdrukken en in die taal berecht worden, is als zodanig geen strijdpunt meer. Er bestaan inzake gebruik der talen in dit land vanzelfsprekend nog gevoeligheden, maar dat neemt niet weg dat de strijdpunten (of gevoeligheden) van vandaag niet meer die zijn van in 1935. Berecht worden in het Nederlands was voor de Vlaming in de 19de eeuw en in het begin van de 20ste eeuw geen evidentie. Dat tweetalige akten daarom in beginsel niet kunnen [20], was toen op zich een geheel verdedigbaar uitgangspunt. Dat uitgangspunt blijft tot op vandaag valabel, maar toch rijst soms de vraag of bepaalde toepassingen wel wenselijk zijn.

Met name heeft de rechtspraak - of minstens de cassatiemiddelen die pleiters op dit stuk wel eens aanwenden [21] - i.v.m. de vermelding van een straatnaam of de naam van een gemeente in de verkeerde taal [22], toch een ietwat surrealistisch trekje [23].

Toepassing van de verzachtingsregeling zou de futiele discussies over straatnamen in de verkeerde taal de kop kunnen indrukken: wie zou immers belangenschade zoals vereist door artikel 861 Ger.W. kunnen aantonen wanneer in een akte sprake is van de Avenue Louise terwijl het de Louizalaan had moeten zijn of vice versa [24]? Nog sterker wordt het wanneer men meent aanspraak te kunnen maken op een vermelding van een straatnaam uit een gemeente als bijvoorbeeld Mortsel (of enige andere ééntalige gemeente; officiële tweetalige straatnamen bestaan in ons land enkel in de Brusselse agglomeratie) - zie het reeds vermelde arrest van het Hof van Cassatie d.d. 14 november 1996 waar sprake was van een eiser in cassatie die vond dat een in het Frans gewezen arrest van het hof van beroep te Luik melding moest maken van de 'Vieille Route' te Mortsel in plaats van de 'Oudebaan' aldaar… [25].

In de praktijk wordt meestal als richtsnoer genomen dat indien de straat- of plaatsnaam (waarvan een officiële versie in meerdere talen bestaat) in een vonnis minstens één keer (bv. in de motivering) in de 'juiste' taal vermeld wordt, er geen aanleiding kan zijn tot nietigheid. Men zou evenwel moeten aannemen dat zulks nog te streng is: wegens ontstentenis van belangenschade mogen in beginsel alle discussies over de taal van straat- of plaatsnamen in de kiem worden gesmoord [26].

Het Hof van Cassatie [27] verbrak ooit een Franstalige beslissing waarin in de vermelding van de adressen van de partijen, sprake was van 'la SA Bierhandel Hemmerechts & Zonen, dont le siège social est établi à 1120 Bruxelles, Wimpelbergstraat 13', op grond van het feit dat de naam van de 'Wimpelbergstraat' in de uitspraak in het Nederlands was weergegeven, niettegenstaande die ligt op het grondgebied van de stad Brussel [28].

Ontstentenis van belangenschade [29] - die des te meer de ogen uitsteekt omdat die straat in het Frans 'Rue du Wimpelberg' heet... - kan naar aanleiding van zo'n geval vermijden: (1) dat beslissingen gewezen worden die de geloofwaardigheid van het gerecht meer kwaad dan goed doen; (2) dat het Hof van Cassatie zijn schaarse tijd verliest met voorzieningen gesteund op dergelijke futiele middelen; (3) dat de verwijzingsrechter - in casu de rechtbank van eerste aanleg te Nijvel [30] - belast wordt met nieuwe behandeling van de zaak; (4) dat de partij die voor de feitenrechter gelijk had gekregen opnieuw moet procederen omdat het vonnis het woord 'Wimpelbergstraat' bevatte en dat de verliezende partij die blijkbaar geen enkel ander middel had, m.a.w. geen enkel 'serieus' middel, de kans krijgt om zodoende de zaak te rekken.

In het 'Wimpelbergstraat-vonnis' was bovendien sprake van aanstelling van een expert. Dat kan ook weer aanleiding geven tot een aantal netelige vragen die, vanwege de ingrijpende en nodeloze verstoring van het procesverloop, onwenselijk zijn (wat is nog de waarde van het deskundig verslag n.a.v. een vernietigde uitspraak [31]? Mag de verwijzingsrechter er nog rekening mee houden bij wijze van 'inlichting' [32]?). Gelukkig lijkt het Hof in een recente uitspraak niet te volharden in de Wimpelbergstraat-rechtspraak [33].

Als jurist hebben we geleerd de wet toe te passen, maar als dit aanleiding geeft tot resultaten die moeilijk anders dan als belachelijk kunnen worden omschreven, moeten we ons verstand gebruiken en zoeken naar betere en creatievere oplossingen, op straffe van verlies van onze maatschappelijke geloofwaardigheid.

Taalwet, belangenschade en normdoel

10.Wanneer vaststaat dat uit de aard van de miskenning van de regel vervat in de wet van 1935 of uit de omstandigheden van het geding blijkt dat degene die zich beroept op de schending van de taalwetgeving onmogelijk naar aanleiding van die beweerde schending heeft kunnen dwalen nopens de inhoud van de akte waarin de schending van de taalwetgeving volgens hem vervat ligt, of zelfs maar moeilijkheden of ongemakken heeft kunnen ondervinden bij de kennisname daarvan, mag (in beginsel) worden besloten tot afwezigheid van opportuniteit van enige sanctie, wegens ontstentenis van belangenschade (art. 861 Ger.W.[34]. Als de tekst in zijn geheel verstaanbaar is (mits enige goede wil: dus al dan niet na raadpleging van een specialist), is trouwens ook het normdoel van de taalwet bereikt (art. 867 Ger.W.).

11.De toepassing van de toets van de belangenschade (c.q. het bereiken van het normdoel) inzake de taalwetgeving, biedt nog andere voordelen dan futiele discussies in de kiem smoren. Het vermijden van artificiële resultaten is daar één van.

Aldus was er in een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Luik ooit sprake van een paar Engelse woorden in het arrest, overgenomen uit de processtukken (m.b.t. de uitlevering van iemand die ervan verdacht werd heroïne te hebben getransporteerd tussen België en de Verenigde Staten), maar zonder vertaling ('Deputy Clerck' en 'warrant for the arrest').

Strikt gezien ligt er in zo'n geval eigenlijk een tweetalig arrest voor, wat in de systematiek van onze taalwetgeving niet kan. Het arrest is wel degelijk tweetalig, zij het maar een heel klein beetje. Om toch geen nietigheid te moeten uitspreken, oordeelt het Hof van Cassatie echter: “Overwegende dat de omstandigheid dat een paar Engelse woorden uit de processtukken letterlijk zijn overgenomen in een arrest dat gesteld is in het Frans, geen afbreuk doet aan de eentaligheid van het arrest.” [35].

Zie ook supra onder randnr. 9: het is bijzonder moeilijk te begrijpen waarom 'Wimpelbergstraat' niet kan als 'warrant for the arrest' (terecht) wel kan.

Het is niet omdat een probleem verband houdt met de taalwetgeving - wat in België nog steeds bepaalde gevoeligheden opwekt - dat plots volstrekt disproportionele sancties mogen worden opgelegd [36].

Taalwet en regularisatie van inbreuken

12.Problemen m.b.t. de taalwetgeving zouden bij uitstek geacht moeten worden in beginsel in aanmerking te komen voor regularisatie. Wanneer een bepaald stuk (of onderdelen daarvan) in de 'verkeerde' taal gesteld zijn, is de nietigverklaring in beginsel onwenselijk, behoudens bij volgehouden weigering van de auteur van het stuk om alsnog een vertaling te (laten) maken of anderszins het euvel recht te zetten (bv. een nieuwe betekening). Een nietigverklaring wegens een taalprobleem waarbij niet eens een regularisatiemogelijkheid geboden wordt, kan vergeleken worden met het beschouwen van een auto als perte totale omdat er een schram in de lak zit.

De tendens in de recente rechtspraak (zie bv. ook de rechtspraak opgenomen in een themanummer van Proces & Bewijs gewijd aan de taalwetgeving [37]) wijst vrij systematisch in de richting van een terechte huiver tegenover nietigverklaring wegens hier en daar een woord of een passage in een andere taal (men mag Dirix citeren in een beroepsakte ook al citeert die auteur de Page in het Frans, er mag sprake zijn van 'stand alone', van 'general manager', enz.). Ook W. Van Gerven gaf ruim 40 jaar geleden reeds blijk van een gezonde argwaan tegenover de nietigheidssanctie, door haar te omschrijven als “de meest ingrijpende en derhalve meteen de beste de slechtste sanctie: de beste, omdat zij zoveel mogelijk de vroegere toestand herstelt; de slechtste, omdat zij een ernstige verstoring betekent van het rechtsverkeer” [38]. In het procesrecht impliceert de nietigheid in vele gevallen niet eens een behoorlijk herstel van de vroegere toestand (wanneer bv. eenzelfde vordering tweemaal moet worden berecht, wordt niemand daar beter van), zodat de nietigheid in het procesrecht zeer vaak 'de slechtste' sanctie is (cf. supra randnr. 6: nietigheid als ultimum remedium).

Niettegenstaande de lovenswaardige tendens tot versoepeling, is het wel zo dat de rechtspraak niet zelden op nogal creatieve en soms zelfs artificiële wijze, en alleszins op uiteenlopende wijzen (ergo: rechtsonzekerheid) het gewenste resultaat bereikt (namelijk: geen chicanes). Toepassing van de nietigheidsleer van het Gerechtelijk Wetboek - wat m.i. ook de lege lata reeds kan - zou dit alles stroomlijnen binnen een bestaande systematiek, met aangepaste en evenwichtige toepassingscriteria.

De rechtspraak m.b.t. anderstalige citaten

13.Bij citaten in de 'verkeerde' taal geeft de rechtspraak gelukkig blijk van redelijkheid en realiteitszin: wanneer de beslissing niet op het citaat gesteund is, of wanneer de zakelijke inhoud van het citaat elders wel in de 'juiste' taal is weergegeven, wordt over citaten - gelukkig - niet gevallen [39]. Indien aan die voorwaarde voldaan is, geldt de akte terecht niet als een tweetalige akte [40].

Zie voor een toepassing:

“Overwegende dat het middel er van uitgaat dat het arrest zijn beslissing laat steunen op een geheel van overwegingen, waaronder een in het Frans gestelde overweging, zonder dat het geviseerde citaat in het Nederlands is vertaald of de zakelijke inhoud ervan in het Nederlands in de beslissing is weergegeven; (…)

Dat het geviseerde, in het Frans gestelde citaat derhalve een toelichting is bij het oordeel van de appelrechters en geen overweging waarop deze hun beslissing laten steunen;

Dat het middel niet kan worden aangenomen.” [41].

De plaats van anderstalige citaten heeft geen belang - ook als zij in een beroepsakte bijvoorbeeld opgenomen zijn onder het opschrift 'feiten' en niet onder 'grieven', kunnen zij een schending van de taalwet opleveren [42].

De rechtspraak m.b.t. de taal van de stavingstukken

14.Ook wat betreft de taal van stavingstukken geeft het Hof van Cassatie blijk van zin voor nuance en evenwicht: de wering van stukken in een andere taal gesteld, louter omdat er geen vertaling is bijgevoegd, miskent het recht van verdediging [43]. De wet zelf voorziet in dit verband trouwens in de mogelijkheid om een vertaling van een anderstalig stavingstuk te vragen - maar van wering is geen sprake (zie art. 8 van de wet van 1935).

15.Nochtans is er bij stavingstukken geen sprake van carte blanche. Een vonnis dat zijn beslissing grondt op een stavingstuk dat in het vonnis in het Engels geciteerd wordt, zonder vertaling noch weergave van de zakelijke inhoud (m.a.w. zonder al dan niet 'vrije' of 'samenvattende' vertaling) of zelfs maar de teneur ervan (m.a.w. zonder aanduiding in parafraserende bewoordingen van de strekking van het anderstalige citaat), werd vernietigd [44].

Bij die rechtspraak kunnen nochtans vraagtekens worden geplaatst. Met name in gevallen waarin tussen de partijen in het Engels gecorrespondeerd werd, zou nietigverklaring op grond van Engelse aanhalingen in het vonnis waarop de uitspraak gesteund is zonder weergave van zakelijke inhoud of teneur ervan in het vonnis, mogen worden geweigerd, wegens ontstentenis van belangenschade.

Men dient in dit geval ook oog te hebben voor de doelstellingen en de wordingsgeschiedenis van de taalwet: in het begin van de 20ste eeuw was een geschil tussen een Vlaamse boer en een Franstalige grootgrondbezitter couranter dan een procedure waarbij een Ierse luchtvaartmaatschappij betrokken was (zoals in de zaak die aanleiding gaf tot het arrest van 16 september 2004). Er is m.a.w. een grotere kans dat de Ierse luchtvaartmaatschappij de vertaling niet begrijpt dan het Engelse citaat zelf.

Enkele overige toepassingen uit de recente rechtspraak

16.Wanneer men een in het Frans gestelde akte laat betekenen in het Nederlandse taalgebied, is het bijvoegen van een Nederlandse vertaling niet vereist indien de bestemmeling van de betekening gekozen heeft voor het Frans als taal van de rechtspleging, of die taal heeft aanvaard (of vice versa; Franse vertaling is in principe vereist bij betekening in het Franse taalgebied) (zie art. 38) [45].

Naar sanctionering toe past hier het nodige gezond verstand. Immers: het is onaanvaardbaar dat een tegenpartij met woonplaats te Linkebeek (of elders in het Nederlandse taalgebied) die het Frans beter machtig is dan het Nederlands, in het raam van een procedure die in het Frans gevoerd wordt, een Nederlandse vertaling van bijvoorbeeld een beroepsakte zou eisen. Het past de rechter ter zake de nodige beoordelingsvrijheid te bieden. Wanneer men bijvoorbeeld weet dat de tegenpartij een Franstalige is die in Linkebeek woont, moet geoordeeld worden dat men naar aanleiding van een procedure die in het Frans gevoerd wordt, niet noodzakelijkerwijze een Nederlandse vertaling dient bij te voegen van een stuk dat op Nederlands taalgebied moet worden betekend. Wie zich in een dergelijk geval op afwezigheid van een vertaling beroept in een situatie waarin de wet een vertaling voorschrijft, mag geacht worden geen belangenschade te hebben ondervonden.

Of iemand al dan niet een bepaalde taal machtig is, is vanzelfsprekend een feitenkwestie (de rechter kan altijd een persoonlijke verschijning bevelen, die in de meeste gevallen wel opheldering zal bieden). Bij twijfel moet dan maar gekozen worden voor de eenvoudigste oplossing, nl. de wet naleven, aangezien zulks bij dit punt eenvoudigweg erop neerkomt dat er alsnog een vertaling wordt opgesteld: de gevolgen van de oorspronkelijke akte (per hypothese zonder vertaling betekend terwijl een vertaling noodzakelijk was) blijven immers onverkort gelden voor wat betreft stuiting van de verjaring, tijdigheid van het ingestelde rechtsmiddel enz. (zie art. 40). Kiezen voor een eenvoudige toepassing van de letter van de wet, komt hier neer op een regularisatiemogelijkheid, waarna het euvel verder zonder gevolgen blijft (en dus ook het procesverloop niet fundamenteel kan verstoren).

Als echter op basis van de feitelijke omstandigheden van de zaak vaststaat dat de bestemmeling een vertaling vraagt van een document naar een taal die hij minder goed beheerst dan de taal waarin het originele stuk gesteld is, mag een vertaling geweigerd worden, wegens ontstentenis van belangenschade bij ontbreken van een - per hypothese volgens de letter van de wet - voorgeschreven vertaling. Ook het normdoel van de wet (cf. art. 867 Ger.W.) is dan bereikt, nl. bewerkstelligen dat zoveel mogelijk mensen zo vaak mogelijk (proces- of staving)stukken te lezen krijgen in een taal die ze begrijpen.

17.Het feit dat de dagvaarding de gemeente van de geboorte en van de woonplaats van een partij vermeldt in de taal van deze plaats in plaats van in de taal van de rechtspleging, heeft geen nietigheid van de dagvaarding tot gevolg [46].

18.De vermelding in een vonnis of arrest in de oorspronkelijke taal van de benaming van een buitenlandse wet levert geen schending op van artikel 14 taalwet gerechtszaken [47]. Dat is vergelijkbaar met de vermelding van de benaming van 'iets' waarvan geen officiële vertaling in bijvoorbeeld het Nederlands bestaat (zoals een straatnaam in het Franse taalgebied).

19.Een vonnis gesteld in één van onze landstalen, schendt de taalwetgeving niet door sommige van de in het vonnis genoemde management-functies aan te duiden met hun bedrijfsinterne Engelse benaming [48]. Met name was in het vonnis sprake van termen, overgenomen uit de processtukken, als 'general manager', die rechtstreeks onder de 'Board of Directors' staat.

In een sociaalrechtelijk geschil tussen een onderneming en een 'general manager', bijvoorbeeld over de vraag of er sprake was van een ondergeschikt verband, kan noch de ene noch de andere partij ernstig voorhouden dat zij niet weet wat bedoeld wordt met 'general manager'.

20.Argumenten die in een processtuk worden aangehaald louter ter ondersteuning van een middel of een grief, mogen volgens bepaalde rechtspraak evenmin gesteld zijn in een andere taal dan die van de rechtspleging [49].

21.Het Hof van Cassatie hoeft niet in te gaan op een grond van niet-ontvankelijkheid opgeworpen in een gedeeltelijk in een andere taal dan deze van de rechtspleging gestelde memorie van antwoord [50]. Tweetalige aktes zijn immers in de systematiek van de taalwet van 1935 in beginsel niet mogelijk.

Zo ook hoeft het Hof van Cassatie geen acht te slaan op een akte van afstand die in de 'verkeerde' taal gesteld is [51].

Wanneer een verzoekschrift waarmee een voorziening in cassatie wordt ingesteld in de 'verkeerde' taal gesteld is (d.w.z. niet de taal van de rechtspleging [52]), dan is de voorziening niet-ontvankelijk [53].

Hetzelfde geldt wanneer de voorziening een middel bevat waarin een passage uit een stavingstuk wordt aangehaald in een andere taal dan die van de rechtspleging zonder dat de vertaling of de zakelijke inhoud ervan wordt weergegeven in de taal van de rechtspleging [54]. Het middel van niet-ontvankelijkheid wordt, wanneer daartoe aanleiding bestaat, door het Hof van Cassatie ambtshalve opgeworpen [55].

Het gevolg van die rechtspraak is dat de rechtzoekende eigenlijk wandelen gestuurd wordt op grond van iets wat voor hem wellicht onwaarschijnlijk lijkt. Wenselijk ware dat de auteur van de voorziening in zo'n geval de kans krijgt om de passage alsnog te vertalen.

22.De tendens in de meest recente cassatierechtspraak is - gelukkig - een tendens die een overdreven formalistische benadering afwijst (zie bv. Cass. 19 juni 2009, betreffende het citaat van de Page in een citaat van Dirix). In dezelfde lijn past het hierboven opgenomen arrest van het Hof van Cassatie van 20 februari 2009, waarin geoordeeld wordt dat, ondanks een passage waarin sprake was van 'het stand alone' van de term 'quick', er geen sprake is van enige nietigheid op grond van de taalwetgeving, omdat de overweging waarin die woorden gebruikt werden, verstaanbaar en zinnig is blijkens haar context. Daaruit bleek dat 'stand alone' mocht gelden als het tegenovergestelde van 'samenvoeging'.

In cauda venenum: het Google-vonnis

23.Als een wat vreemde - en vooral lelijke - eend in de bijt duikt ten slotte het 'Google-vonnis' op [56]. Een eerste opmerking is dat dit een zaak betrof tussen een Amerikaanse vennootschap (Google Inc), een Ierse vennootschap (Google Ireland) en een Amerikaanse vennootschap (You Tube Llc).

Enige kennis van het Engels zal die vennootschappen wellicht niet vreemd zijn. Zou men die vennootschappen veel uitleg moeten geven over wat een 'blogsite', een 'blogspot', een 'hostadres', een 'comment', een 'blog provider', een 'user', of een 'knowledge provider' is?

De rechter merkt in het vonnis op dat niet alleen de partijen, maar ook de rechter de gelegenheid moet krijgen om van het onderwerp, de grond en de volledige inhoud van de vordering kennis te nemen in het Nederlands. De vraag is of een dergelijke overweging aanleiding kan of mag geven tot afwijzing van een onderzoek ten gronde. De rechter heeft immers allerlei andere instrumenten ter beschikking: hij kan ter zitting vragen stellen, hij zou het debat kunnen heropenen en de partijen uitnodigen om aanvullend te concluderen teneinde alle technische termen toe te lichten in voor een jurist verstaanbare taal, of hij zou een deskundige kunnen aanstellen.

Ius novit curia heeft ook een keerzijde: de rechter kent weliswaar het recht, maar hij moet zich de feiten laten uitleggen. Als de rechter niet begrijpt wat er in de conclusies staat, moet hij de partijen om toelichting vragen. Dit geldt met name in het geval waarin alle partijen conclusies neerleggen die voor de rechter niet begrijpelijk zijn.

De taalwetgeving is bedoeld ter bescherming van de rechtzoekenden. Het is juist dat de rechter moet kunnen begrijpen waar de zaak over gaat (hoe zou hij anders recht kunnen spreken?), maar zoals gezegd heeft de rechter allerlei instrumenten te zijner beschikking om opheldering te vragen. Het is onaanvaardbaar dat partijen - mede gelet op hun aard, hun taalkundige achtergrond en hun technische bagage - op een dergelijke grondslag wandelen worden gestuurd. Het normdoel is perfect bereikt en er is geen belangenschade: de partijen kunnen verstaan wat er geschreven staat. Het feit dat de rechter wat extra moeite moet doen, is geen basis voor enige nietigheid.

Een gewone vertaling (die wel komaf zou maken met de grondslag tot nietigheid) is trouwens in nogal wat gevallen niet nuttig omdat zij niet duidelijker is dan de Engelse term (ongetwijfeld kennen talloze Nederlandstaligen met de nodige bagage inzake IT de term 'blogspot', zonder dat zij met de beste wil van de wereld hiervoor een Nederlandstalig alternatief zouden kunnen bedenken). Trouwens, wat gisteren geen Nederlands was, kan het morgen wel worden (denk bv. aan 'computer', 'printer', 'USB stick', 'chatbox', 'dvd-recorder'). Een toelichting of omschrijving is in vele gevallen nuttiger dan een vertaling. Als de rechter dan nog steeds meent dat hij niet de nodige technische bagage heeft om de zaak te berechten, dan moet hij maar een deskundige aanstellen teneinde hem over de technische kant van de zaak te adviseren. Met andere woorden: er waren talloze manieren om dit op een elegante en ernstige wijze op te lossen. Laat ons bijgevolg hopen dat het Google-vonnis geen navolging vindt. Immers: Errare humanum est, in errore perseverare stultum. En voor wie het niet begrijpt: Google het even...

[1] Advocaat te Brussel, dr. iur., LL.M.
[2] Utrecht, Het Spectrum, 1972, oorspr. uitg. 1511, nr. 51, p. 96.
[3] Aangehaald bij: D. Lindemans, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, 323.
[4] Het arrest is verder in dit nummer opgenomen p.
[5] Zie in het bijzonder: J. Laenens, “De gulden middenweg betreffende de taalwetgeving” (noot onder Cass. 18 oktober 2004), RW 2005-06, 547; D. Lindemans, “De eentalige akte in de Gerechtstaalwet”, P&B 2008, 321; P. Van Orshoven, “Niet-ontvankelijkheid, nietigheid, verval en andere wolfijzers en schietgeweren van het burgerlijk procesrecht” in P. Van Orshoven (ed.), Gerechtelijk privaatrecht, Themis Cahier, Brugge, die Keure, 2000, 49.
[6] Naar analogie met een opmerking over de celstraf (“De cel drijft misschien één duivel uit, maar men vergeet [etc.]”), van S. Margery Fry, aangehaald door F.S. Meyers, Toekomstgedachten over berechting en bestraffing, Rotterdam, Brusse's Uitgeversmaatschappij, 1946, 34.
[7] K. Wagner, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, 2007, 86.
[8] K. Wagner, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, 2007, 88.
[9] Zie de verwijzingen naar de heersende leer aangehaald in voetnoot 3 hierboven.
[10] Zie over de problematiek van de gevolgen van nietige proceshandelingen buiten de context van de taalwet (en in het bijzonder m.b.t. de verjaring): K. Wagner, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, 2007, 189 e.v.
[11] Cass. 22 mei 2009, RW 2009-10, 671, noot D. Lindemans.
[12] P. Van Orshoven, “Niet-ontvankelijkheid, nietigheid, verval en andere wolfijzers en schietgeweren van het burgerlijk procesrecht” in P. Van Orshoven (ed.), Gerechtelijk privaatrecht, Themis Cahier, Brugge, die Keure, 2000, 49. Zie voor een toepassing waarbij een nietigheid gedekt werd ingevolge toepassing van art. 40 van de wet van 15 juni 1935: Cass. 7 april 2004, P040074F, www.cass.be . Zie ook: Antwerpen 12 mei 2004, P&B 2005, 45.
[13] Art. 40 van de wet van 15 juni 1935 luidt: “Vorenstaande regels zijn voorgeschreven op straf van nietigheid. Deze wordt van ambtswege door den rechter uitgesproken. 

Evenwel, dekt elk niet zuiver voorbereidend vonnis of arrest dat op tegenspraak werd gewezen, de nietigheid van het exploot en van de overige akten van rechtspleging die het vonnis of het arrest zijn voorafgegaan. 

De akten, nietig verklaard wegens overtreding van deze wet, stuiten de verjaring alsmede de termijnen van rechtspleging toegekend op straf van verval. 

De voorziening in verbreking die na de verwerping van een eerste voorziening wordt ingesteld is ontvankelijk indien, op de tweede voorziening, het Hof vaststelt dat in de eerste voorziening geen andere nietigheid aanwezig was dan die welke uit een overtreding van deze wet voortspruit. 

In het bij de vorige alinea voorziene geval, begint de termijn die bij de wet is bepaald om zich in verbreking te voorzien, te lopen te rekenen van de dag van de uitspraak van het arrest dat de eerste voorziening heeft verworpen; indien de bij de wet bepaalde termijn meer dan één maand bedraagt, wordt hij tot die duur teruggebracht.”
[14] Zie art. 2 van de wet van 1935.
[15] Zie art. 1 van de wet van 1935.
[16] Zie art. 2bis en 30bis.
[17] Zie de art. 4 en 5 van de wet van 1935. Het vermoeden van tweetaligheid van de in de Brusselse agglomeratie gevestigde handelsvennootschappen, is gesteund op de taalwetgeving in bestuurszaken (voor de betrekkingen met hun werknemers dienen zij zowel het Nederlands als het Frans te kennen); voor wat betreft de in Brussel gevestigde éénmanszaken, wordt overwegend aanvaard dat zij ook tweetalig moeten zijn omdat hun cliënteel zich in beginsel in beide landstalen tot hen kan richten. Meer daarover: L. Lindemans, bijgewerkt door M. Van Reybrouck, “Commentaar bij artikel 4 van de wet van 15 juni 1935” in Commentaar Gerechtelijk Recht, Mechelen, Kluwer, 2001, 6. Er bestaat geen reden om dat vermoeden weerlegbaar te achten (bv. een Brusselse éénmanszaak die een boekenwinkel uitbaat gespecialiseerd in Franse literatuur) omdat zulks toch alleen maar aanleiding zou geven tot nutteloze discussies en vertragingen en men ervan mag uitgaan dat het voor een handelsvennootschap gevestigd in Brussel, zelfs een éénmanszaak, in principe geen onoverkomelijke zaak zal zijn om een beroep te doen op een tweetalige advocaat.
[18] De enkele vaststelling dat een partij die gedaagd werd voor een Brusselse rechtbank, in het Vlaamse Gewest woont, volstaat niet om te besluiten dat zij een toereikende kennis van het Nederlands bezit; zie: Cass. 3 oktober 1991, Arr.Cass. 1991-92, 117. Voor wat betreft de Brusselse rechtspersoon die geen handel drijft of die geen handelsvennootschap is, zal rekening moeten worden gehouden met de omstandigheden van de zaak. Een VZW die een sportclub te Brussel inricht, zal zich vanzelfsprekend richten op een Franstalig en een Nederlandstalig publiek, of mag in beginsel geacht worden dat te doen, zodat zij in beide talen mag worden gedagvaard. Een VZW in Brussel gevestigd die zich bezighoudt met bv. de promotie van kennis van de Franse letterkunde, richt zich niet op een Nederlandstalig publiek, zodat zij mag voorhouden op dezelfde manier te moeten worden bejegend als de in Brussel gevestigde Nederlandstalige natuurlijke persoon. Veel praktisch belang heeft deze kwestie niet, omdat er in Brussel relatief weinig VZW's zijn die redelijkerwijze kunnen of mogen voorhouden zich uitsluitend te richten op een bepaalde taalgroep.
[19] Zie ook de bespreking van de parlementaire voorbereiding in: P. Van Orshoven en K. Wagner, “De wet van 3 augustus 1992 en de sancties in het burgerlijk procesrecht. Terug naar af?” in P. Taelman en M. Storme (eds.), Tien jaar toepassing van de wet 3 augustus 1992 én haar reparatiewetgeving, Brugge, die Keure, 2004, (93) 117. Toegegeven moet worden dat dit argument op zich genomen niet doorslaggevend is, aangezien er ook een andere verklaring kan worden gegeven aan die schrapping, nl. de opvatting van de wetgever dat het gaat om regels die de zgn. 'rechterlijke organisatie' raken, waarvan het niet nodig werd geacht ze te vermelden in art. 862. Meer daarover: K. Wagner, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, 2007, p. 297, nr. 263.
[20] L. Lindemans, Taalgebruik in gerechtszaken in APR, Gent, E.Story-Scientia, 1973, 6.
[21] Zie bv. het middel dat gesteund was op de volgende omstandigheden: “doordat het arrest [hof van beroep te Luik, uitspraak doend in het Frans] het adres van de twee eiseressen vermeldt in het Nederlands; dat het als adres van de eerste eiseres opgeeft 'Tongeren, Industriepark Overhaem, Beekweg' en als adres van de tweede eiseres 'Mortsel, Oudebaan', zonder de Franse vertaling van die adressen eraan toe te voegen, namelijk 'Tongres, Parc Industriel Overhaem, chemin du Ruisseau' wat de eerste eiseres betreft, en 'Mortsel, Vieille Route', wat de tweede eiseres betreft”. Het Hof van Cassatie verwerpt - natuurlijk - het middel dat schending van de taalwet opwerpt, overwegende dat “het middel niet aangeeft op grond van welke bepalingen de eigennamen, waaruit de adressen van de eiseressen bestaan, de Franse wettelijke benaming zouden hebben die het opgeeft in de in die taal eraan gegeven vertaling” (Cass. 14 november 1996, C960034F, www.cass.be ).
[22] Cass. 26 februari 2001, S000088F, www.cass.be , i.v.m. een uitspraak waarin sprake is van 'Gent' i.p.v. 'Gand' en van 'Tongeren' i.p.v. 'Tongres'. In de motivering was wel sprake van de benamingen in het Frans, zodat de vermelding van de Nederlandstalige benaming in het adres van de partijen, geen aanleiding gaf tot vernietiging (het middel werd geacht feitelijke grondslag te missen).
[23] Zie: Cass. 29 mei 1995, Arr.Cass. 1995, 522 (weliswaar m.b.t. een situatie beheerst door art. 862, oud, Ger.W.); Cass. 14 november 1996, Arr.Cass. 1996, 1043 (Nederlandstalige rechtspersonen geven in hun conclusies hun adres op in het Nederlands en het Franstalig arrest neemt dat over in het Nederlands: geen schending van de wet).
[24] Zie nog: Rb. Turnhout 10 januari 2003, P&B 2005, 53 (nietigverklaring van een dagvaarding omdat in een Nederlandstalige dagvaarding betekend te Vorst sprake was van een straatnaam weergegeven in het Frans (Avenue des…); Arbrb. Tongeren 5 april 2002, AR 2001/3128, www.cass.be (weigering nietigverklaring wegens anderstalige straatnaam omdat dit gold als een 'niet-essentiële vermelding').
[25] Cass. 14 november 1996, C960034F, www.cass.be , hierboven geciteerd in voetnoot. Zie voor een vergelijkbare discussie: Brussel 9 maart 1999, 98/AR/2516, www.cass.be (straatnamen gelegen in het Franse taalgebied hebben alleen een officiële Franse benaming, zodat in een Nederlandstalige akte die straatnamen in het Frans moeten worden weergegeven; woorden als 'rue' of 'boulevard' of 'avenue' maken deel uit van het adres en moeten dus niet vertaald worden).
[26] Interessant is ook een arrest van het Hof van Cassatie van 3 april 2007 (P&B 2008, 339) (Nederlandstalig arrest van een hof van beroep, vermelding van straatnamen vermeld in het Frans, maar het betrof straatnamen gelegen in het Groothertogdom Luxemburg). Het is evident dat die niet in het Nederlands moeten worden vertaald, want er bestaat geen officiële Nederlandse versie van. Enigszins intrigerend is wel dat het Hof verwijst naar de noodzaak van de vermelding in de andere taal omwille van de doeltreffendheid van een eventuele kennisgeving of betekening: als men nog één stapje verder zet en ditzelfde principe ook zou aanvaarden voor in Brussel gelegen straatnamen, dan zou men geheel aansluiten bij wat in deze bijdrage bepleit wordt.
[27] Cass. 29 mei 1995, C940389F, www.cass.be .
[28] Meer bepaald 1120 Brussel, Neder-Over-Heembeek, een gemeente die bij het grondgebied van de stad Brussel is gevoegd bij de wet van 30 maart 1921 betreffende de uitbreiding van de stad Brussel met het oog op de expansie van de maritieme installaties - Neder-Over-Heembeek is dus als zodanig niet één van de negentien gemeentes, want het is eenvoudigweg geen zelfstandige gemeente of deelgemeente meer; het is een deel van de gemeente 'Brussel'. Dit niettegenstaande Neder-Over-Heembeek niet eens grenst aan de 'vijfhoek', maar ten noorden van Laken (ook een deel van de gemeente Brussel, idem voor Haren) en Evere (deel van de Brusselse agglomeratie) ligt, naast Strombeek-Bever (Nederlands taalgebied).
[29] Meer over dat begrip: K. Wagner, Sancties in het burgerlijk procesrecht, Antwerpen, Maklu, nrs. 37, 57, 89, 248, 337, 380, 383 en 400.
[30] Ook de grotere afstand kan voor de partijen een extra last betekenen.
[31] Quod nullum est, nullum producit effectum: het valt niet in te zien hoe een deskundig onderzoek zijn geldigheid kan behouden wanneer het vonnis waarbij de expert wordt aangesteld, nietig verklaard wordt (met name wanneer geen sprake is van partiële cassatie).
[32] Het antwoord op die vraag moet bevestigend luiden, althans in het geval waarin de vernietiging wordt uitgesproken op een grondslag die geen verband houdt met het deskundig onderzoek noch er enige weerslag op kan hebben.
[33] Zie Cass. 21 september 2007, www.cass.be .
[34] Wanneer bv. een Franstalige zijn ouders die per hypothese geen woord Nederlands spreken maar die wel woonachtig zijn in Overijse, voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel dagvaardt in het Frans, zou een nietigverklaring van die dagvaarding toch wat ongerijmd zijn - idem als die Franstalige bv. zijn voormalige werkgever dagvaardt die een handelsvennootschap is met zetel te Zaventem maar blijkt dat de zaakvoerder helemaal geen Nederlands begrijpt en alle briefwisseling en contracten in het Frans zijn opgesteld.
[35] Cass. 29 augustus 1995, P950864F, www.cass.be . Van de problematiek i.v.m. de toepasselijkheid van art. 861 Ger.W. in strafzaken mag hier abstractie worden gemaakt (zie over die controverse: B. Allemeersch, “De verzachting van de nietigheidssanctie in strafzaken en de regel van art. 779 Ger.W.” (noot onder Cass. 21 mei 2002), RW 2002-03, 1178). Immers: in strafzaken komt het voor dat men de nietigheid weigert uit te spreken wegens ontstentenis van belangenschade, zonder dat men dit expliciet baseert op art. 861 Ger.W. Of men m.a.w. de strekking aanhangt dat het criterium van ontstentenis van belangenschade in strafzaken wel of niet een toepassing van art. 861 Ger.W. impliceert, maakt op dit stuk geen verschil uit: het uitgangspunt is hier immers belangenschade, ongeacht of men dit in strafzaken wel of niet wenst vast te knopen aan art. 861 Ger.W.
[36] Zie ook: J. Laenens, “De gulden middenweg betreffende de taalwetgeving” (noot onder Cass. 18 oktober 2004), RW 2005-06, 547.
[37] P&B 2008, 334 e.v.
[38] W. Van Gerven, Algemeen deel, Antwerpen, Standaard, 399.
[39] Zie: Cass. 22 april 2008, P&B 2008, 345; Cass. 14 april 2000, Arr.Cass. 2000, 798; Cass. 7 november 1996, Arr.Cass. 1996, 1018; Cass. 30 mei 1996, Arr.Cass. 1996, 522. Zie ook nog: Antwerpen 29 november 2004, NjW 2005, 379 en P&B 2005, 44; Antwerpen 12 mei 2004, P&B 2005, 45.
[40] Zie ook: Cass. 27 maart 2003, C020159F, www.cass.be .
[41] Cass. 20 november 2003, C010412N, www.cass.be .
[42] Cass. 26 september 2005, S050017N, www.cass.be en P&B 2005, 299.
[43] Cass. 14 november 1997, Arr.Cass. 1997, 1131; Cass. 14 november 1997, C960319F, www.cass.be (“Overwegende dat het arrest, door stukken uit de debatten te weren die in een vreemde taal zijn gesteld, louter omdat er geen vertaling is bijgevoegd, het recht van verdediging van eiseres miskent.”); Cass. 11 september 1991, Arr.Cass. 1991-92, 27.
[44] Cass. 16 september 2004, C040132F, www.cass.be en P&B 2005, 39. In dezelfde zin: Cass. 14 april 2000, C990089F, www.cass.be (nietigverklaring van een Franstalig arrest waarin een zin uit een Engelstalig contract wordt aangehaald zonder vertaling of weergave van de zakelijke inhoud ervan).
[45] Zie: Cass. 10 april 2003, C020120F, www.cass.be en P&B 2005, 41.
[46] Cass. 12 april 2005, P050149N, www.cass.be .
[47] Cass. 8 maart 2005, P050020N, www.cass.be .
[48] Cass. 7 maart 2005, S040103N, www.cass.be . Zie ook: Cass. 18 oktober 2004, C030575N, www.cass.be .
[49] Cass. 18 oktober 2004, C030575N, www.cass.be en P&B 2005, 36.
[50] Cass. 29 oktober 2004, C030284N, www.cass.be .
[51] Cass. 13 juni 2000, P000547N, www.cass.be .
[52] Behoudens de regeling vervat in de artikelen 27bis e.v. van de taalwet i.v.m. gebruik der talen voor het Hof van Cassatie bij voorzieningen tegen Duitstalige beslissingen.
[53] Cass. 13 juni 2000, P000547N, www.cass.be .
[54] Cass. 8 juni 2000, F970047N, www.cass.be .
[55] Cass. 8 juni 2000, F970047N, www.cass.be .
[56] Voorz. Rb. Brussel 27 november 2008, opgenomen elders in dit nummer.