Hof van Cassatie 6 november 2009
VENNOOTSCHAPPEN
Vennootschappen met rechtspersoonlijkheid: gemeenschappelijke bepalingen - Ontbinding
|
Zaak: nr. F080077F |
Het betreft een geval waarbij een BVBA werd ontbonden en vereffend onder het vroegere vereffeningsregime. Op het ogenblik van de ontbinding waren reeds alle activa gerealiseerd, behalve een schuld in rekening-courant van de enige twee vennoten t.a.v. de BVBA. Bovendien waren alle schulden betaald, met dien verstande dat de BVBA bepaalde belastingschulden had betwist waarvan het beroep nog hangende was. Vermits alle (onbetwiste) schulden waren betaald, besliste de vereffenaar om de vereffening te sluiten zonder de terugbetaling te vragen van de schuld in rekening-courant van de twee vennoten. Na sluiting van de vereffening besliste de fiscus om het eerder ingestelde beroep te verwerpen en de belastingschulden vooralsnog te innen. Aangezien de BVBA inmiddels was vereffend, vordert de fiscus de aansprakelijkheid van de vereffenaar.
Met verwijzing naar de artikelen 185 en 186 van de vroegere Vennootschappenwet (thans art. 190 § 2 en 192 W.Venn.) beslist het Hof van Cassatie dat de vereffenaar pas kan overgaan tot de uitkering van het actief na betaling van de schulden of consignatie van de nodige gelden om die te voldoen. Bijgevolg begaat de vereffenaar een fout door de schuldvorderingen van de vennootschap ten aanzien van haar vennoten niet te innen indien er nog onbetaalde schulden zijn, ook al zijn deze onbetaalde schulden betwist.