VERZEKERINGEN
Landverzekering - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Opzettelijk schadegeval - Vrijwillig en bewust schade toebrengen
Volgens artikel 8, 1ste lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst is een schadegeval opzettelijk veroorzaakt als de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht.
Voor de toepassing van die bepaling is niet vereist dat de verzekerde de bedoeling had de schade te veroorzaken zoals zij zich heeft voorgedaan.
De appelrechters die oordelen dat de verzekeraar niet verplicht is dekking te geven zonder vast te stellen dat de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht, verantwoorden hun beslissing niet naar recht.
|
ASSURANCES
Assurances terrestres - Contrat d'assurance en général - Sinistre intentionnel - Dommage causé sciemment et volontairement
Un sinistre a été causé intentionnellement au sens de l'article 8, alinéa 1er de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre, lorsque l'assuré a sciemment et volontairement causé un dommage.
Pour l'application de cette disposition, il n'est pas requis que l'assuré ait eu l'intention de causer le dommage tel qu'il s'est produit.
Les juges d'appel qui décident que l'assureur n'est pas obligé de donner couverture sans établir que l'assuré a sciemment et volontairement causé un dommage, ne justifient pas leur décision en droit.
|
1.Het heeft er alle schijn van dat het arrest van het Hof van Cassatie van 24 april 2009 een opvallende koerswijziging inluidt in de rechtspraak van het hoge rechtscollege met betrekking tot de vraag wat precies moet verstaan worden onder “het opzettelijk veroorzaken van het schadegeval” in artikel 8 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (hierna LVO-wet). Men weet dat luidens dit artikel, in een formulering die suggereert dat het hier gaat om een bepaling van openbare orde, de verzekeraar niettegenstaande enig andersluidend beding niet kan verplicht worden dekking te geven aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt [2].
Het besproken arrest zegt in essentie dat een schadegeval opzettelijk is veroorzaakt als de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht. Zoals hieronder in randnummer 4 wordt uiteengezet, heeft het Hof van Cassatie aldus afstand genomen van zijn eerdere rechtspraak ter zake, en in elk geval van hetgeen was gesteld in zijn toen eveneens baanbrekend arrest van 5 december 2000 [3], waarvan de inhoud niet geheel wordt verworpen, maar wel gevoelig bijgestuurd.
2.In het genoemde arrest van 5 december 2000 had het Hof van Cassatie gesteld dat een schadegeval opzettelijk is veroorzaakt “wanneer de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan onthoudt en zijn risicodragende handelwijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een derde veroorzaakt”. Er wordt aangenomen dat het Hof aldus een “tweetrapstest” ontwikkelde waarbij de rechter tot de aanwezigheid van opzet kan besluiten indien aan twee voorwaarden is voldaan: ten eerste dat de verzekerde vrijwillig en bewust een daad heeft gesteld (of zich ervan onthouden heeft) en ten tweede dat deze handelwijze schade aan een derde veroorzaakt, die redelijkerwijze voorzienbaar was. Voor wie aan de draagwijdte van deze formule nog mocht twijfelen, voegde het Hof er nog uitdrukkelijk aan toe dat de omstandigheid dat de dader deze schade, de aard en de omvang ervan niet gewild heeft, hieraan geen afbreuk doet. Het volstaat, zo luidt hetzelfde arrest, dat de schade is verwezenlijkt.
Er mag aangenomen worden dat het Hof van Cassatie van deze uitspraak niet heeft willen afwijken, en integendeel zijn eerdere uitspraak van 5 december 2000 heeft bevestigd, door in zijn arrest van 12 april 2002 [4] te overwegen “dat een schadegeval opzettelijk is veroorzaakt als de verzekerde vrijwillig en bewust zo gehandeld heeft dat een derde daardoor een redelijkerwijze voorzienbare schade lijdt, en dat niet vereist is dat de verzekerde de bedoeling had de schade te veroorzaken zoals zij zich heeft voorgedaan”. Al moet daarbij toegegeven worden dat, in het licht van de bocht die het Hof in het thans besproken arrest van 24 april 2009 blijkt te nemen, men zich kan afvragen of in de formulering van het arrest van 12 april 2002 het manoeuvre niet reeds werd ingezet. Evenwel werd ook in een arrest van 12 februari 2008 [5] de tweetrapsdefinitie opnieuw bevestigd.
3.Voor de formulering van wat als een opzettelijke formulering van het schadegeval moet worden beschouwd, kan een waarachtige waaier van mogelijke definities gegeven worden gaande van één uiterste (hierna punt a) waarbij aangenomen wordt dat er van opzet sprake is van zodra de handeling vrijwillig en bewust werd gesteld en dat een daad opzettelijk gesteld kan zijn zonder dat er de intentie is van de dader om schadelijke gevolgen te veroorzaken, en, aan het andere uiteinde (b) gesteld wordt dat opzet de daad is waarvan alle gevolgen worden beoogd en uitdrukkelijk worden gewild en, sterker nog, dat enkel de schade die de verzekerde gewild heeft van de dekking uitgesloten zou zijn [6]. Naarmate men een definitie van opzet hanteert die zich op die schaal meer naar a neigt, kan men spreken van een ruimere definitie in die zin dat het bestaan van opzet (en dus de afwezigheid van verzekeringsdekking) gemakkelijker wordt aanvaard. De door het cassatiearrest van 5 december 2000 gegeven omschrijving situeert zich op deze schaal dicht bij (a).
Men kan niet stellen dat deze rechtspraak op gejuich werd onthaald. Reeds in zijn - strijdige - conclusie bij het arrest van 12 april 2002 had advocaat-generaal Henkes erop gewezen dat de wil om schade toe te brengen precies het criterium van onderscheid is tussen de opzettelijke fout en de zware fout [7]. In dezelfde geest werd er ook in doctrinale commentaren op gewezen dat de definitie van opzet in het arrest van 5 december 2000 opvallend goed gelijkt op deze die onder het regime van de wet van 11 juni 1874 aan de zware fout werd gegeven [8]. Er werd gewezen op de inconsistentie in de benadering van de (toenmalige) rechtspraak, die ingevolge een bijzonder ruime definitie van opzet aan verzekeraars toelaat om het verval (of de uitsluiting) van de dekking voor bijna gelijk welke fout in te roepen, maar die zich anderzijds bijzonder veeleisend opstelt bij de beoordeling van de “uitdrukkelijke en beperkende wijze” waarop de gevallen van grove fout moeten geformuleerd worden om te beantwoorden aan de vereiste van artikel 8, lid 2 LVO-wet [9].
Tegen de benadering van het Hof van Cassatie werden ook meer rechtspolitieke argumenten ingeroepen, meer bepaald het argument dat ingevolge de ruime definitie van opzet, de benadeelde ingevolge de afwezigheid van verzekeringsdekking in hoofde van de aansprakelijke, in veel meer gevallen in de kou dreigt komen te staan [10] (althans in de gevallen waarin de verzekerde gedekt is door een niet-verplichte verzekering, vermits (enkel) bij niet-verplichte verzekering het aan opzet ontleend verweer tegenwerpelijk is aan de benadeelde derde).
4.In de zaak die tot het besproken cassatiearrest van 24 april 2009 aanleiding zou geven, hadden de appelrechters besloten dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van eiser niet verplicht is dekking te geven op grond van de overweging “dat de eiser vrijwillig en bewust door het rode licht was gereden en dat rekening gehouden met de concrete feitelijke omstandigheden van de zaak, de schade ingevolge het negeren van het rode licht redelijkerwijze voorzienbaar was”. Ofschoon de appelrechters door aldus te redeneren blijkbaar de bedoeling hadden toepassing te maken van de toenmalige “tweetrapsredenering” van het Hof van Cassatie, wordt het bestreden vonnis niettemin gecasseerd omdat de appelrechters aldus tot het bestaan van opzet besloten “zonder vast te stellen dat de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht”.
De nieuwe regel luidt dat volgens artikel 8 van de wet op de landverzekering “een schadegeval opzettelijk veroorzaakt is als de verzekerde vrijwillig en bewust schade heeft toegebracht”. Met deze formulering schuift de positie van het Hof van Cassatie een aanzienlijk eind op naar een meer restrictieve visie op wat in verzekeringen als opzet en opzettelijke veroorzaking van het schadegeval moet worden beschouwd (punt b op de schaal). Maar het Hof ziet er zorgvuldig op toe van niet tot het uiterste te gaan. Daarom wordt aan de nieuw geformuleerde regel uitdrukkelijk toegevoegd dat het opzetbegrip van artikel 8 niet vereist “dat de verzekerde de bedoeling had de schade te veroorzaken zoals zij zich heeft voorgedaan”. Opzet impliceert dus wel de wil om schade te berokkenen, maar niet vereist is dat de bedoeling was om die schade te berokkenen zoals zij zich heeft voorgedaan. Dit is de grens die het Hof niet wil overschrijden. De nieuw geformuleerde lijkt goed overeen te stemmen met wat C. Paris en J.-L. Fagnart omschrijven als een combinatie van de aan de Franse cassatierechtspraak ontleende formule (“la faute intentionnelle qui exclut la garantie de l'assureur est celle qui implique la volonté de causer le dommage et non simplement d'en créer le risque” [11]) met de Belgische correctie (“la circonstance que l'auteur n'a pas souhaité le dommage qui s'est produit, sa nature ou son ampleur, n'y change rien; il suffit qu'un dommage ait été voulu”) [12].
5.De koerswijziging van het Hof van Cassatie is ongetwijfeld een stap in de goede richting. Het nieuw gehanteerde criterium om uit te maken of de verzekerde zich schuldig heeft gemaakt aan opzet is veel duidelijker dan de eerdere, zoals gezegd, verwarringstichtende tweetrapsbenadering. De nieuwe definitie herstelt de coherentie van het systeem (opzet, zware fout, andere fout) in de LVO-wet van 1992. De nieuwe rechtspraak stemt ook beter overeen met deze van de ons omringende landen, met name die van Frankrijk die reeds in 1974 [13] een vergelijkbare koerswijziging naar een meer restrictieve visie had gemaakt.
Het blijft nog te bezien in hoeverre de nieuwe formule in alle gevallen tot bevredigende en onbetwiste toepassing aanleiding zal geven, meer bepaald ook in die gevallen waarin de verzekerde in feite een andere of veel ergere schade heeft toegebracht dan deze die hij gewild heeft (men denke aan de speelse duw, het opzettelijk contact bij sporten). Ook volgens de nieuwe rechtspraak van het Hof van Cassatie zou in deze gevallen van opzet sprake zijn en zou de benadeelde derhalve niet op de verzekeringsdekking van de aansprakelijke derde beroep kunnen doen en dus (buiten de hypothese van verplichte verzekering of van een vermogende wederpartij) in de kou blijven staan [14].
6.Het is opvallend dat de problematiek rond opzet en opzettelijke veroorzaking van het schadegeval pas sinds de laatste tien tot vijftien jaar tot theorievormende cassatierechtspraak aanleiding heeft gegeven. Dit houdt ons inziens verband met de komst van de LVO-wet in 1992, die innoveerde met betrekking tot de verzekerbaarheid van de grove fout. Waar onder de oude verzekeringswet van 11 juni 1874, de grove fout (minstens aanvankelijk) als onverzekerbaar werd beschouwd, bewerkstelligde de nieuwe wet desbetreffend een radicale ommekeer door (niet alleen) de grove fout verzekerbaar te maken, maar door de grove fout behoudens uitdrukkelijke en beperkende clausule in de overeenkomst principieel en ex lege als verzekerd te beschouwen. Het gevolg van deze verruimde dekking van de grove fout is geweest dat de opzettelijke fout naderbij is gekomen, in die zin dat verzekeraars nu veel gemakkelijker dan vroeger geneigd werden om naar de achterliggende en ultieme lijn van verweer te grijpen door met name bepaalde handelwijzen vrij snel als opzet te kwalificeren. Men kan m.a.w. aannemen dat sedert de invoering van de LVO-wet vaker dan voorheen beroep wordt gedaan op het verweer van opzet, en een precisering van de concepten en de theorievorming daardoor noodzakelijk werd.
Vast staat dat deze theorievorming door het Hof van Cassatie omtrent opzet en andere uitsluitingen uit de waarborg aanvankelijk moeizaam is verlopen. Eerst was er de fel bekritiseerde rechtspraak over de bewijslast die door een cassatiearrest van 1995 [15] op de verzekerde werd gelegd, en daarboven op kwam in de hierboven besproken arresten van 2000 en 2002 de verwarringstichtende omschrijving van wat als opzettelijke veroorzaking van het schadegeval moet worden beschouwd.
Men krijgt de indruk dat het Hof van Cassatie thans de problematiek in haar geheel heeft herzien. Men weet dat het Hof reeds in 2001 zijn visie op de bewijslastproblematiek heeft bijgestuurd door dit leerstuk terug te verplaatsen naar zijn procesrechtelijke biotoop (en meer bepaald art. 1315 BW en 870 Ger.W.). Thans doet het Hof ook met betrekking tot de omschrijving van opzet een stap terug van de eerdere “ruime” omschrijving die in de eerdere arresten was aangehouden [16], en dus in een richting die het al te gemakkelijk inroepen van opzet belemmert.
7.Tot slot nog dit. De besproken rechtspraak had betrekking op de aansprakelijkheidsverzekering. De betwisting die tot het besproken arrest van 24 april 2009 aanleiding zou geven betrof de betwisting van een verkeersongeval waarbij de rechtsvraag betrekking had op de verplichte aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, en nog meer precies, op de toepassing van artikel 25, 2°, a), van de modelpolis, luidens hetwelk het verhaal (tegen de verzekerde) integraal wordt uitgeoefend “indien de verzekerde het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt”. Het wil ons nochtans voorkomen dat de beginselen die in het arrest van het Hof van Cassatie worden uiteengezet betrekking hebben niet alleen op de WAM, maar ook meer algemeen op de aansprakelijkheidsverzekering, en ook op andere schadeverzekeringen zoals de zaakverzekering [17]. Ook in dit opzicht zou het besproken arrest een mijlpaal kunnen zijn maar in de materie waarin formules er moeilijk in slagen de gevarieerde feitelijke mogelijkheden te vatten, blijft zorgvuldige aandacht voor nieuwe cassatiearresten ter zake geboden.
[1] | Gewoon Hoogeleraar K.U.Leuven, lid raad van toezicht CBFA. |
[2] | Over deze kwestie bestaat een omvangrijke literatuur. Zie recentelijk (sedert 2000), o.m. H. Cousy, “La loi du 25 juin 1992 après dix ans: lignes de force et perspectives” in B. Dubuisson et P. Jadoul (eds.), La loi du 25 juin 1992 sur le contrat d'assurance terrestre. Dix années d'application, Brussel, Academia-Bruylant, 2003, 219; B. Dubuisson, “La faute intentionnelle du mineur dans les assurances RC familiale. Commentaire d'un arrêt de la cour d'appel de Liège du 2 février 2001”, J.dr.jeun. 2002, 215; J.-L. Fagnart, Droit des assurances terrestres, Reeks Traité pratique de droit commercial, III, Diegem, Kluwer Editions Juridiques, 1998, 84-85, nr. 115; M. Fontaine, “Déchéances, exclusions, définition du risque et charge de la preuve en droit des assurances” (noot onder Cass. 7 juni 2002 en 18 januari 2002), RCJB 2003, 20-73; M. Houben, “A propos de la preuve du sinistre volontaire”, De Verz. 2003, 487-491; G. Jocqué, “De gevolgen van de (on)opzettelijke slagen ten aanzien van het verzekeringsrecht” (noot onder Antwerpen 29 oktober 2002), RABG 2003, 355; G. Jocqué, “Verzekeringsrecht, kroniek 2007-2009”, NjW 2006, 2009, 566; C. Paris et J.-L. Fagnart, “Les déchéances” in C. Paris et B. Dubuisson, Actualités en droit des assurances, Commission Université-Palais, Université de Liège, Anthémis, 2008, 45; L. Schuermans, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 176, nr. 225; C. Van Schoubroeck, “Verzekerbaarheid van opzettelijke daad en grove schuld: Belgische wettelijke regeling blijft voor beroering zorgen” in Tussen persoon en recht, opstellen aangeboden aan Prof. Mr. J.G.C. Kamphuisen, Kluwer, 2004, 177-202; C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. De Graeve, M. De Graeve, H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak, Wet op de landverzekeringsovereenkomst (1992-2003)”, TPR 2003, 1837-1845. |
[3] | Cass. 5 december 2000, Arr.Cass. 2000, 1927, De Verz. 2001, 256, noot M. Houben, RGAR 2002, nr. 13.477, RGAR 2003, nr. 13.664, RW 2001-02, 276 en Verkeersrecht 2001, 176, nr. 2001/63. |
[4] | Cass. 12 april 2002, JLMB 2002, 1218. |
[5] | Cass. 12 februari 2008, NjW 2009, 126 met noot G.J., TBH 2008, 773 , De Verz. 2009, 16 met noot J.-L. Fagnart. |
[6] | Vgl. de diverse mogelijke interpretaties die door M. Houben worden voorgesteld. |
[7] | Vgl. het eerder geciteerde Overzicht van rechtspraak, TPR, l.c., nr. 17.1. Volgens de advocaat-generaal volstaat het bewust en overwogen handelen niet om te besluiten tot opzet, en moet tevens de bedoeling worden vastgesteld om de schade te veroorzaken zoals zij zich heeft voorgedaan (noot op www.juridat.be/juris/jucm.htm ). |
[8] | C. Paris en J.-L. Fagnart, “Les déchéances” in Actualités en droit des assurances, Commission Université-Palais, Liège, 2008, 49. Deze auteurs vragen zich zelfs af of de bekritiseerde omschrijving uiteindelijk niet toelaat van elke bewuste en vrijwillige begane lichte fout niet als opzet kan worden beschouwd, telkens de schade redelijkerwijze voorzienbaar is. |
[9] | Ibid. |
[10] | Vgl. C. Van Schoubroeck, “Verzekerbaarheid van opzet en grove schuld”, o.c., 188. |
[11] | Zie o.m. Cass. fr. 13 october 1987, Dall. 1988, 160 (samenvatting) note H. Groutel; Cass. fr. 19 décember 1989, RGAT 1990, p. 73; Cass. fr. 13 december 1991, RGAT 1992, 364, met noot J. Kullmann. |
[12] | C. Paris en J.-L. Fagnart, o.c., 52. |
[13] | Cass. fr. 7 juni 1974, RGAT 1975, nr. 214. |
[14] | Men denke in dit verband aan de rechtspraak van de Nederlandse Hoge Raad die, vanuit de bekommernis om de benadeelde te beschermen, aan de uitsluiting van opzet een nog meer restrictieve of althans genuanceerde draagwijdte heeft toegekend. In de zaak die tot het bekende arrest van de Hoge Raad van 6 november 1998 (het zgn. Aegon Van der Linden-arrest) aanleiding zou geven stond de interpretatie aan de orde van de zgn. “opzet-clausule” in de AVP-polis. Deze (inmiddels door andere vervangen clausule luidde: “niet gedekt is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade die voor hem/haar het beoogde of zekere gevolg is van zijn/haar handelen of nalaten”). In het genoemde arrest (NJB 1999, 220, met noot MMM), heeft de Hoge Raad, vanuit een uitgesproken keuze pro slachtofferbescherming, geoordeeld dat de opzetclausule geen verdere strekking heeft dan van de dekking uit te sluiten de aansprakelijkheid van de verzekerde die het in feite berokkende letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. In de doctrine was deze rechtspraak van de Hoge Raad het voorwerp van kritiek (zie o.m. J.H. Wansink, “De aansprakelijkheidsverzekering en opzettelijke veroorzaakte schade. Een Januskop in beweging”, AV&S 2000). |
[15] | Cass. 5 januari 1995, Arr.Cass. 1995, 19, RW 1995-96, 29, De Verz. 1996, 605 (en de daarna volgende arresten, geciteerd in het “Overzicht van rechtspraak”, TPR 2003, 1792). Zie desbetreffend de diepgaande analyse van M. Fontaine, “Déchéances, exclusions, définition du risque et charge de la preuve en droit des assurances”, RCJB 2003, 20-73. |
[16] | Cass. 7 juni 2001, RW 2001-02, 890, noot G. Jocqué, JLMB 2001, 1117 en RCJB 2003, 5, noot Fontaine; Cass. 18 januari 2002, RGAR 2003, nr. 18659, JT 2002, 322 . |
[17] | Ook in de zaakverzekering (denk aan brandverzekering) rijst de vraag of er bij opzettelijke veroorzaking van het schadegeval meer vereist is dan het vrijwillig en bewust stellen van de daad, dan wel of tevens vereist is dat de verzekerde de schade gewild heeft, en of hij de schade gewild heeft zoals zij zich in concreto heeft voorgedaan. |