Article

Hof van beroep Gent, 01/03/2010, R.D.C.-T.B.H., 2010/10, p. 1021-1023

Hof van beroep Gent 1 maart 2010

VENNOOTSCHAPPEN
Naamloze vennootschap - Geschillen - Uittreding - Gegronde redenen - Lidmaatschapsrechten - BVBA - Geschillen - Uittreding
De gegronde reden moet bestaan in hoofde van de aandeelhouder die de gedwongen overname van zijn aandelen vordert en moet verband houden met het gedrag van de aandeelhouder tegen wie de vordering is gericht. Hierbij is het niet noodzakelijk dat de werking van de vennootschap zelf in het gedrang is gebracht.
Het verbod van verkoop tussen echtgenoten (art. 1595 BW) staat de uittredingsprocedure, vermeld in artikel 642 W.Venn. (NV) en artikel 340 W.Venn. (BVBA), niet in de weg, onder andere doordat bij deze procedure de wilsautonomie van de partijen niet aan bod komt.
Het recht om de uittreding te vorderen is een lidmaatschapsrecht van aandelen. Om op ontvankelijke wijze de vordering tot uittreding te kunnen formuleren is niet vereist dat er eerst een vereffening en verdeling in natura van de gemeenschap tussen de ex-echtgenoten plaatsvindt. Hoewel de aandelen tot de gemeenschap behoren, kunnen de echtgenoten niet als een gezamenlijke, onverdeelde aandeelhouder worden beschouwd teneinde aan een van hen afzonderlijk de lidmaatschapsrechten en dus de vordering tot uittreding te ontzeggen.
SOCIETES
Société anonyme - Conflits - Retrait - Justes motifs - Droits sociaux - SPRL - Conflits
Le juste motif doit exister dans le chef de l'actionnaire qui demande le rachat forcé de ses actions et doit être lié à l'attitude de l'actionnaire visé par la demande. Il n'est pas nécessaire que le fonctionnement de la société elle-même soit mis en péril.
L'interdiction de vente entre époux (art. 1595 C.civ.) n'entrave pas la procédure du retrait, prévue aux articles 642 (pour la SA) et 340 (pour la SPRL) du Code des sociétés, notamment puisque l'autonomie de la volonté des parties n'a pas d'importance dans le cadre de cette procédure.
Le droit d'exiger le retrait est un droit résultant des droits sociaux propres à la qualité d'actionnaire. Afin de pouvoir intenter une action en retrait recevable, il n'est pas nécessaire qu'une liquidation et un partage en nature de la communauté entre ex-époux aient lieu auparavant. Bien que les actions fassent partie de la communauté, les ex-époux ne peuvent pas être considérés comme étant un seul actionnaire conjoint et indivis dans le but de refuser les droits sociaux à l'un d'entre eux et plus spécialement de lui refuser le droit de retrait.

P.D.G. / E.D.L., NV U. en BVBA D.G.

Zet.: F. Deschoolmeester (raadsheer)
Pl.: Mrs. P. Jacobs, G. Suy en K. Vermeersch

(…)

Partijen werden gehoord ter openbare terechtzitting in hun middelen en conclusies, alsook werden hun stukken ingezien.

1. Bij verzoekschrift, neergelegd op 24 april 2008, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 2 april 2008, op tegenspraak gewezen door de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zetelend zoals in kort geding (A/08/00750). De beschikking a quo werd betekend op 14 mei 2008.

Feiten en procedure in eerste aanleg

2. P.D.G., zaakvoerder (hierna: 'appellant') en E.D.L., lerares (hierna: 'eerste geïntimeerde') zijn gehuwd op 14 augustus 1980 onder het wettelijk stelsel.

Op 13 december 2007 dagvaardde eerste geïntimeerde in echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting. Het vonnis van echtscheiding van 11 september 2008 werd betekend en werd overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 10 december 2008. Notaris Caudron werd aangesteld om over te gaan tot vereffening-verdeling van de huwgemeenschap.

Voormelde partijen hebben persoonlijk 90 aandelen aan toonder in onverdeeldheid in de NV U.l, een vennootschap die actief is in de IT-sector, voornamelijk inzake netwerkbeheer. Ook bezit de BVBA D.G. 200 aandelen van de NV U. Appellant en eerste geïntimeerde hebben elk de helft van de aandelen in de BVBA D.G.

Bij dagvaarding, betekend op 14 maart 2008, vorderde eerste geïntimeerde voor de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Dendermonde, zetelend zoals in kort geding:

- lastens appellant betaling van de helft van het niet uitgekeerde deel van de dividenden die hen samen werden toegekend, zijnde de helft van hun 90 aandelen in de NV U., als gevolg van de dividenduitkering voor 160.002 EUR voor het boekjaar van 1 juni 2006 tot 31 mei 2007;

- alvorens recht te doen, op basis van artikel 638 W.Venn. respectievelijk artikel 336 W.Venn. als voorlopige maatregelen te bevelen voor de duur van de procedure tot volledige betaling van de overnameprijs:

(1) verbod aan appellant om de gemeenschappelijke aandelen van de BVBA en de NV te vervreemden of over te dragen, in pand te geven, met zakelijke zekerheden of via persoonlijke verbintenissen of zekerheden te bezwaren, behalve met toestemming van de rechter of van alle partijen in het geding;

(2) de lidmaatschapsrechten van appellant die de gemeenschappelijke aandelen van de BVBA en de NV hem verschaffen, te schorsen, met uitzondering van het recht op dividend;

(3) te zeggen dat er gegronde redenen zijn, zoals in de zin van artikel 642 W.Venn. (NV U.) als van artikel 340 W.Venn. (BVBA D.G.), waardoor eerste geïntimeerde gerechtigd is uit beide vennootschappen te treden en vervolgens: appellant te veroordelen tot overname van alle gemeenschappelijke aandelen in beide vennootschappen, tegen gelijktijdige uitbetaling van de overnameprijs, minstens alvorens recht te doen een expert aan te stellen om de waarde der aandelen te ramen.

Appellant betwistte met klem dat er 'gegronde redenen' zijn om eerste geïntimeerde toe te laten uit de vennootschappen te treden. Hij wil verdeling in natura van de aandelen.

Bij beschikking a quo van 2 april 2008 oordeelde de eerste rechter:

- de vordering inzake de uitkering van het dividend is onontvankelijk;

- zeggen dat appellant zal gehouden zijn tot de overname van de aandelen die eerste geïntimeerde bezit in de NV U. en de BVBA D.G.;

- alvorens de overdracht te bevelen: stellen accountant Leo Walrarvens aan als deskundige om de waarde van de respectievelijke aandelen te bepalen op 14 maart 2008;

- houdt de uitspraak nopens de kosten aan.

Procedure in hoger beroep

3. Voor een uitgebreide uiteenzetting van de middelen en argumenten van partijen in hoger beroep, wordt verwezen naar de beroepsakte en de conclusies.

Beoordeling

4. Ten onrechte stelt eerste geïntimeerde dat het hoger beroep onontvankelijk zou zijn omdat de eerste rechter nog geen bevel gaf tot overname van de aandelen en tot betaling van de waarde ervan.

Er werd nl. reeds beslist dat appellant zal gehouden zijn tot overname van de aandelen op basis van 'gegronde redenen', alsook werd er een deskundige aangesteld om de waarde van deze aandelen te bepalen buiten de procedure vereffening-verdeling na echtscheiding. Het hoger beroep heeft aldus een voorwerp en is ontvankelijk.

5. De voorzitter van de rechtbank van koophandel te Dendermonde is bevoegd om de vordering te beslechten. Zowel de woonplaatsen van appellant en eerste geïntimeerde als de zetel van de BVBA D.G. is gelegen te A. Alhoewel de zetel van de NV U. gevestigd is te B., is het om redenen van samenhang (art. 30 Ger.W.) verantwoord deze zaak voor dezelfde rechtbank te brengen overeenkomstig artikel 566 Ger.W.

6. Bij de initiële dagvaarding werden beide vennootschappen, waaruit de uittreding wordt gevorderd, terecht mede in zake gedagvaard. Dit gebeurde conform de artikelen 637 en 642 W.Venn. (voor de NV) respectievelijk de artikelen 335 en 340 W.Venn. (voor de BVBA). In hoger beroep dienen de vennootschappen waarvan de gedwongen overname van aandelen wordt gevorderd, als partij inzake te blijven.

7. Als eerste grief stelt appellant dat de vordering tot gedwongen overname van aandelen in casu niet ontvankelijk is, omdat er eerst een vereffening-verdeling in natura tussen de ex-echtgenoten moet gebeuren, alvorens eerste geïntimeerde kan vorderen op basis van eigen aandelen.

Dit argument faalt, gezien de vordering tot uittreding een recht vormt dat behoort tot de lidmaatschapsrechten van aandelen, waarover eerste geïntimeerde (ook) beschikt.

In dit kader kunnen de echtgenoten niet als één gezamenlijke, onverdeelde aandeelhouder worden beschouwd teneinde aan één van hen afzonderlijk de lidmaatschapsrechten en de vordering tot uittreding te ontzeggen (cf. Gent 2 april 2007, DAOR 2008, 15).

Ook staat artikel 1595 BW (het verbod van verkoop tussen echtgenoten) de vennootschapsrechtelijke uittredingsprocedure (als 'lex specialis') niet in de weg, teméér bij dit laatste de wilsautonomie van partijen niet aan bod komt.

8. Als tweede grief stelt appellant dat er geen gegronde redenen voorhanden zijn voor een gedwongen overname van aandelen, dit volgens de artikelen 642 en 340 W.Venn. De echtscheiding zou volgens appellant het verdere vennootschapsleven niet in de weg staan.

De 'gegronde reden' moet betrekking hebben op de belangen van de individuele aandeelhouder(s). De 'gegronde reden' moet beoordeeld worden in hoofde van de aandeelhouder die zich uit de vennootschap wil terugtrekken en verband houden met het gedrag van de aandeelhouder(s) tegen wie de vordering tot gedwongen overname is gericht. Het is hierbij niet noodzakelijk dat de werking van de vennootschap zelf in het gedrang komt (Luik 23 september 1999, TBH 2000, 626).

De afweging hiervan moet gebeuren op het ogenblik dat de beoordeling door de rechter (ook in hoger beroep) plaatsvindt (Gent 11 september 2006, TRV 2007, 284).

Uit het feitenrelaas en de stukken van partijen blijkt dat de onherstelbare ontwrichting tussen de (ex)-echtgenoten zich volledig heeft doorgezet op het niveau van de vennootschappen waarin zij hun aandelen hebben (vgl. Brussel 21 april 2006, TRV 2007, 287).

Elk vertrouwen is verdwenen m.b.t. de werking van de vennootschappen.

Eerste geïntimeerde toont ruim voldoende aan dat haar rechten als aandeelhouder in de vennootschappen ernstig in het gedrang dreigen te komen (zie o.a. haar stukken 4 tot 14).

De beschikking a quo moet worden bevestigd. De zaak moet terug naar de eerste rechter worden verstuurd voor verdere afhandeling ná expertise (art. 1068, 2°, Ger.W.).

Om deze redenen

Het hof:

Rechtdoende op tegenspraak;

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Verklaart het hoger beroep ontvankelijk, doch ongegrond;

Bevestigt de bestreden beschikking;

Verzendt de zaak terug naar de eerste rechter voor verdere behandeling ná expertise (art. 1068, 2°, Ger.W.);

Veroordeelt appellant tot de gedingkosten van de beroepsprocedure, vereffend in hoofde van eerste geïntimeerde op 1.200 EUR rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep en in hoofde van tweede geïntimeerde op 1.200 EUR rechtsplegingsvergoeding in hoger beroep;

(…)