Europees Hof van Justitie 9 juli 2009
EUROPEES EN INTERNATIONAAL GERECHTELIJK RECHT
Executie en bevoegdheid - Verordening (EG) 44/2001 - Rechtelijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Bevoegdheid - Plaats van uitvoering van de dienst - Vervoerovereenkomst
|
Zaak: C-204/08 |
De heer P. Rehder, wiens vlucht van Munchen naar Vilnius afgelast werd, vorderde schadevergoeding van de luchtvervoerder op grond van verordening 261/2004 inzake compensatie bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging. Hij stelde deze vordering in bij het Amtsgericht Erding, dat territoriaal bevoegd is voor de luchthaven van München. Het Amtsgericht verklaarde zich bevoegd. Deze beslissing werd in beroep hervormd, waarna dhr. Rehder een cassatieberoep instelde bij het Bundesgerichtshof. Het BGH stelde vervolgens een aantal prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie betreffende de interpretatie en invulling van de plaats van uitvoering van de verbintenis in het kader van een vervoerovereenkomst.
Het HvJ bevestigt vooreerst (impliciet) dat een vervoerovereenkomst een overeenkomst tot het verstrekken van diensten is in de zin van artikel 5, 1, b), 2e streepje EEX-Vo. Het Hof herhaalt vervolgens de basisdoelstellingen van de EEX-Vo., m.n. het creëren van rechtszekerheid door voorspelbaarheid en het waarborgen van een voldoende nauw band tussen de bevoegde rechter en de zaak.
Het probleem bij een vervoerovereenkomst is echter dat de vervoerder gedurende het ganse transport, van vertrek tot aankomst, permanent en op ondeelbare wijze prestaties verricht. Het is niet mogelijk om aan de hand van economische criteria een afzonderlijk onderdeel van de dienstverrichting aan te wijzen dat de hoofddienst van de vervoerder zou vormen en dat op een welbepaalde plaats zou worden verstrekt.
Het HvJ komt dan ook tot de conclusie dat, in het kader van een vervoerovereenkomst, zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst op gelijke wijze plaats van uitvoering van de verbintenis zijn, zodat de eiser de keuze heeft in welk van beide plaatsen hij zijn vordering instelt. Deze keuzemogelijkheid voor de eiser voldoet volledig aan de basisdoelstellingen van de verordening: de bevoegde rechters zijn perfect voorspelbaar voor de vervoerder, en beide bevoegde rechters hebben een voldoende nauwe band met de zaak. Volledigheidshalve voegt het Hof eraan toe dat de eiser, indien gewenst, uiteraard ook nog steeds kan dagvaarden voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder.
Het HvJ merkt ten slotte ook nog op dat noch de plaats waar de vervoerovereenkomst wordt gesloten, noch de plaats waar het vervoerdocument wordt uitgegeven, noch de plaats van een eventuele tussenstop voldoende relevantie vertonen, zodat in deze plaatsen ook geen bevoegdheid ontstaat.
(Voor een eerste bespreking van dit arrest, zie P. Mankowski, “Ausgangs- und Bestimmungsort sind Erfüllungsorte im europäischen Internationalen Zivilprozessrecht”, TransportR. 2009, 303).