Article

Rechtbank van koophandel Kortrijk, 19/05/2008, R.D.C.-T.B.H., 2009/9, p. 923-928

Rechtbank van koophandel Kortrijk 19 mei 2008

HANDELSPRAKTIJKEN
Eerlijke gebruiken en oneerlijke handelspraktijken - Derdemedeplichtigheid aan contractbreuk - Vordering tot staking - Vereiste van schade die het contractuele veld overstijgt
Het afwerven van cliënteel van een concurrent is op zich geoorloofd, maar wordt onrechtmatig en vatbaar voor een vordering tot staking indien zij gepaard gaat met bijzondere bezwarende omstandigheden zoals slechtmaking, verwarringstichting of gebruik van onrechtmatig verkregen informatie. Er is geen onrechtmatige afwerving van cliënteel of parasitaire mededinging als de eiser zelf het cliënteel niet meer zou kunnen bedienen.
Artikel 94/3 WHPC kan niet worden aangewend om de naleving van een contractuele bepaling af te dwingen. Een vordering tot staking gesteund op een derdemedeplichtigheid aan contractbreuk vereist dat de schade die uit deze daad voortvloeit niet louter het gevolg is van het feit dat een contractuele verbintenis werd geschonden.
PRATIQUES DU COMMERCE
Usages honnêtes et pratiques commerciales déloyales - Tierce-complicité à la rupture du contrat - Action en cessation - Exigence d'un dommage qui excède le champ contractuel
Le débauchage de clientèle d'un concurrent est en soi licite, mais est illégitime et susceptible d'une action en cessation s'il va de pair avec des circonstances spéciales aggravantes comme le dénigrement, la création de confusion ou l'utilisation d'informations obtenues de manière illicite. Il n'y a pas de débauchage illicite de la clientèle ou concurrence parasitaire si la partie demanderesse elle-même n'est plus en mesure de servir la clientèle.
L'article 94/3 LPC ne peut pas être invoqué pour contraindre le respect d'une disposition contractuelle. Une action en cessation fondée sur une tierce complicité à la rupture de contrat exige que le dommage qui résulte de cet acte ne soit pas simplement la conséquence du fait qu'une obligation contractuelle a été violée.

BVBA VSecurity Member Division / NV Chloragis

Zet.: L. Billiet (rechter)
Pl.: Mrs. E. De Vids loco V. De Donder en M. Rapsaet loco T. Mestdagh

Gezien de inleidende dagvaarding, die regelmatig werd betekend aan verweerster op 4 februari 2008;

Gezien de stukken van rechtspleging;

Gezien de door partijen neergelegde dossiers;

Gehoord de partijen in hun middelen en besluiten voorgedragen in openbare terechtzitting;

Gelet op de wet van 15 juni 1935 tot regeling van het taalgebruik in gerechtszaken.

De feiten en retroacten

VSecurity Member Division zet uiteen dat zij een bedrijf is gespecialiseerd in de toegangscontrole met gepersonaliseerde magneetkaarten voor onder meer discotheken. Hiervoor werkt zij sedert 2004 samen met de heer X, die zich bezighoudt met de ontwikkeling van software programma's.

Deze samenwerking werd op 16 november 2006 vervat in een licentieovereenkomst. In deze overeenkomst gaf de heer X aan VSecurity Member Division het wereldwijde exclusieve verkooprecht om zijn softwareprogramma te commercialiseren en te gebruiken om toegangscontrolesystemen te fabriceren en/of te exploiteren. In deze overeenkomst werd bedongen dat VSecurity Member Division alle kosten voor de infrastructuur, de inkoop van hardware materialen en dragers voor haar rekening nam. De vergoeding van de heer X werd betaald door het verkrijgen van een bedrag tot beloop van 50% van de brutomarge die VSecurity Member Division realiseert uit de verkoop van dragers, zijnde magneetkaarten.

VSecurity Member Division zet verder uiteen dat er in november 2007 problemen ontstonden in de samenwerking met de heer X, die aanleiding hebben gegeven tot een dagvaarding betekend op 18 december 2007 waarbij zij de ontbinding van de overeenkomst en bijhorende schadevergoeding vroeg.

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel van Dendermonde van 7 maart 2008 werd de licentieovereenkomst van 16 november 2006 ontbonden lastens beide partijen.

Inmiddels had de raadsman van VSecurity Member Division per aangetekende brief van 17 januari 2008 aan Chloragis meegedeeld dat haar cliënte had vastgesteld dat zij magneetkaarten verkoopt aan haar cliënteel, hetgeen mogelijk was door haar samenwerking met de heer Y. Zij stelde dat Chloragis zich schuldig maakte aan derdemedeplichtigheid aan contractbreuk en verzocht Chloragis onmiddellijk haar activiteiten te staken.

Bij brief van 21 januari 2008 van de raadsman van Chloragis werden deze aantijgingen met de meeste klem betwist en werd VSecurity Member Division gesommeerd om de nodige argumenten en stukken voor te leggen om haar beweringen te staven.

Vermits geen regeling kon gevonden worden, liet VSecurity Member Division bij exploot betekend op 4 februari 2008 overgaan tot dagvaarding.

De vordering

VSecurity Member Division vordert dat:

- de staking zou bevolen worden van de handelsactiviteiten die Chloragis uitoefent buiten haar maatschappelijk doel met onmiddellijke ingang vanaf de betekening van het tussen te komen vonnis onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 EUR per dag; - de staking zou bevolen worden van de verkoop van magneetkaarten, dan wel de medewerking hieraan, aan het cliënteel van VSecurity Member Division vanaf de betekening van het tussen te komen vonnis onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 EUR per dag;

- de staking zou bevolen worden van de derdemedeplichtigheid aan contractbreuk in hoofde van Chloragis in de contractuele relatie tussen de heer X en haarzelf vanaf de betekening van het tussen te komen vonnis onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 EUR per dag;

- de staking zou bevolen worden van het uitschrijven van facturen met een vals KBO-nummer vanaf de betekening van het tussen te komen vonnis onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 EUR per dag;

- het vonnis zou gepubliceerd worden in 2 kranten op kosten van verweerster.

Standpunt van partijen - Beoordeling
1. De uitoefening van activiteiten buiten het maatschappelijk doel van de vennootschap

VSecurity Member Division is van oordeel dat Chloragis een daad begaat die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken en waardoor haar belangen worden geschaad, door het feit dat zij activiteiten verricht die niet zijn opgenomen in haar statutair doel.

Zij stelt dat zij op die wijze een inbreuk maakt op de Vennootschappenwet.

Een vordering tot staking wegens schending van artikel 94/3 WHPC is in beginsel telkens mogelijk wanneer een verkoper bij de uitoefening van zijn bedrijf een wettelijke of reglementaire bepaling schendt en door die overtreding andere verkopers in hun beroepsbelangen schaadt of kan schaden.

In eerste instantie dient derhalve nagegaan te worden welke bepalingen van de Wet op de Vennootschappen het stellen van handelingen die het maatschappelijk doel overschrijden, regelen.

Artikel 526 W.Venn. (oud art. 63) stelt dat de vennootschap is verbonden door de handelingen van de raad van bestuur, van de bestuurders die overeenkomstig artikel 522 § 2, de bevoegdheid hebben om haar te vertegenwoordigen, van de leden van het directiecomité of van de personen aan wie het dagelijks bestuur is opgedragen, zelfs indien die handelingen buiten haar doel liggen, tenzij zij bewijst dat de derde daarvan op de hoogte was of er, gezien de omstandigheden, niet onkundig van kon zijn; bekendmaking van de statuten alleen is echter geen voldoende bewijs.

Rekening houdend met de wettelijke bepalingen dient vastgesteld te worden dat wanneer een handeling van een orgaan van een NV geen betrekking heeft op het doel van die vennootschap of buiten haar doel ligt, geldt de statutaire beperking van de bevoegdheid der organen die de vennootschap kunnen vertegenwoordigen, in beginsel enkel en alleen binnen de vennootschap en kan zij dus niet door derden worden aangevoerd (Cass. 12 november 1987, Arr.Cass. 1987-88, 324, RW 1987-88, 1056, TBH 1988, 500, noot M. Grégoire).

De doelomschrijving wordt derhalve volgens het hof gekwalificeerd als een louter interne aanwijzing, een norm voor de bestuurders, zaakvoeders van de NV, BVBA en de CVA, die echter in beginsel geen enkele externe uitwerking heeft (L. Wynant en P. Soens, “De werking van een vennootschap. Respecteren van het doel” in X, Bestendig Handboek Vennootschap & Aansprakelijkheid, Vennootschappen, begrip, doel, II, 3-11, 15250).

Nu de overschrijding van het doel op zich door geen enkele wettelijke bepaling wordt verboden en de doelomschrijving op zich derhalve dient gekwalificeerd te worden als een louter interne aanwijzing, kan een inbreuk op de Vennootschappenwet niet worden weerhouden, zodat deze beweerde schending niet kan worden weerhouden teneinde een daad strijdig met de eerlijke handelsgebruiken te weerhouden.

VSecurity Member Division verwijst op lapidaire wijze naar een inbreuk op de artikelen 35 e.v. en 62 e.v. KBO-wet, doch neemt hieromtrent geen enkel standpunt in.

Wij stellen verder vast dat VSecurity Member Division uitsluitend de staking vordert van het stellen van handelingen die het maatschappelijk doel overschrijden en niet het stellen van handelingen zonder eventuele inschrijving in het KBO-register. VSecurity Member Division brengt overigens geen enkel stuk in de debatten waaruit zou blijken dat Chloragis handelingen stelt waarvoor zij geen inschrijving in het KBO-nummer heeft, terwijl Chloragis zich evenmin op dit punt heeft verdedigd.

Nu het stellen van dergelijke handelingen niet het voorwerp uitmaakt van een vordering tot staking, dient dit gegeven niet nader onderzocht te worden.

2. Het onrechtmatig afwerven van clientèle/parasitaire mededinging

VSecurity Member Division stelt dat zij met diverse discotheken contractueel verbonden is voor de aankoop van magneetkaarten en het gebruik van computermateriaal en programmatuur (d.i. hard en sofware). Zij stelt dat Chloragis thans de werkwijze inclusief de magneetkaarten van haar nabootst en kopieert en op die wijze haar cliënteel afwerft.

Het afnemen van klanten van een concurrent is rechtmatig (cf. Voorz. Kh. Brussel 20 mei 1998, Jaarboek Handelspraktijken 1998, 555). De cliënteel is immers een “res nullius” dat niet vatbaar is voor enig monopolie (R. Van den Bergh, “Handen af van mijn klanten. Is afwerven van cliënteel onrechtmatig?”, RW 1983-84, 2614; cf. Voorz. Kh. Gent 13 mei 1991, Jaarboek Handelspraktijken 1992, 330). Hoogstens kunnen beperkingen worden opgelegd aan de “uitoefening”, dit is de wijze van concurreren, niet aan de concurrentie als zodanig (B. Michaux, “Concurrence déloyale et anciens cocontractants”, TBH 1994, p. 580; cf. Cass. 7 januari 2000, RW 1999-2000, 1269).

Zo wordt het afwerven van cliënteel slechts onrechtmatig, wanneer het gebeurt in samenhang met bijzondere omstandigheden die aan een in beginsel normale concurrentiedaad een onrechtmatig karakter verlenen (Brussel 20 februari 1996, RW 1996-97, 442; Voorz. Kh. Hasselt 16 februari 1996, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 1996, 507).

Deze bijzondere omstandigheden kunnen bestaan in het slecht maken van de concurrent, het misleidend of verwarringstichtend karakter van de aankondiging, het gebruik maken van onrechtmatig verkregen informatie, e.d.m.

VSecurity Member Division stelt dat deze bijzondere omstandigheden te vinden zijn in:

- het feit dat Chloragis ontkent dat zij facturen uitschrijft aan haar cliënteel;

- het feit dat Chloragis zich aanvankelijk uitsluitend bezighield met onderhoud en schoonmaak, doch tijdens de gerechtelijke procedure benaderd is geweest door X die het cliënteel van VSecurity Member Division kende en wist wie er nood had aan magneetkaarten, zodat Chloragis zich alsdan is gaan bezighouden met de verkoop van dergelijke kaarten;

- het feit dat Chloragis niet bewijst dat zij nog aan andere discotheken (buiten het cliënteel van VSecurity Member Division) dergelijke kaarten verkoopt;

- het feit dat de verkoop van dergelijke kaarten de enige activiteit van VSecurity Member Division uitmaakt;

- het feit dat Chloragis vertrouwelijke informatie verkreeg via de heer X;

- het feit dat het enige doel van Chloragis erin bestaat haar volledig te destabiliseren;

- het feit dat Chloragis op parasitaire wijze met behulp van de heer X de codes van de kaarten heeft verkregen en derhalve zonder inspanningen deze codering heeft aangebracht op de door haar verkochte kaarten, daar waar zij zware investeringen heeft dienen te verrichten in hardware die zij in bruikleen ter beschikking stelt aan het cliënteel.

Wij stellen vast dat uit de voorgelegde stukken blijkt dat VSecurity Member Division een licentieovereenkomst had afgesloten met de heer X waarbij de heer X aan VSecurity Member Division het verkooprecht verschafte om zijn softwareprogramma's te commercialiseren en te gebruiken om toegangscontrolesystemen te fabriceren en/of te exploiteren, in het bijzonder in discotheken. De licentievergoeding voor het gebruik van de software wordt enkel en alleen gehaald uit de verkoopprijs van de dragers, m.n. de magneetkaarten, waarbij deze dragers slechts één jaar geldig zijn en opnieuw dienen ingekocht te worden. De heer X krijgt 50% van de brutomarge van deze verkoop. Hieruit blijkt dat de software slechts kon blijven gebruikt worden mits een vergoeding. Dit blijkt overigens afdoend uit de ontbonden overeenkomst waarin geen éénmalige vergoeding per klant werd overeengekomen, doch wel een vergoeding per magneetkaart waarbij deze kaarten slechts één jaar geldig waren.

Verder blijkt uit deze overeenkomst dat dhr X alle kosten op zich neemt wat betreft het beheer van de toegangscontrole, in het bijzonder de investering in een centrale server waar de klanten van VSecurity Member Division mee verbonden zijn via internet.

Uit de stukken blijkt verder dat deze licentieovereenkomst inmiddels door de rechtbank van koophandel te Dendermonde op 7 maart 2008 werd ontbonden en dit in het wederzijds voor- en nadeel der partijen.

Blijkbaar heeft dhr X lopende de procedure een samenwerking gezocht met Chloragis zodat deze firma in samenwerking met hem, minstens aan één bedrijf, magneetkaarten heeft verkocht.

Wij zijn van oordeel dat uit voormelde feiten blijkt dat het systeem van de toegangscontrole staat of valt met de toelating om de software te exploiteren die werd ontwikkeld door de heer X.

Nu de overeenkomst ontbonden is, vervalt het recht van VSecurity Member Division om deze software te exploiteren, zodat zij bezwaarlijk kan voorhouden dat zij nog in staat is om haar klanten van het nodige onderhoud te voorzien, inzonderheid nu het beheer van de toegangscontrole gebeurt op kosten van en door de heer X. Ter zitting erkent VSecurity Member Division overigens bij monde van haar raadsman dat op heden VSecurity Member Division niet in het bezit is van een systeem dat haar in staat stelt de toegangscontrole softwarematig te laten verlopen.

Weliswaar houdt VSecurity Member Division voor dat de controle gebeurt op hardware die zij in bruikleen heeft gegeven aan discotheken, doch zonder de software kan deze hardware niet functioneren en is deze nutteloos. Hetzelfde geldt voor de terbeschikkingstelling van magneetkaarten die dienen gecodeerd te zijn. Ook dit element heeft te maken met software en niet met hardware.

Uit hetgeen voorafgaat blijkt derhalve dat VSecurity Member Division haar beweerde klanten niet langer kan bedienen nu zij alle rechten op exploitatie van de software heeft verloren.

In die zin kan zij het bezwaarlijk Chloragis ten kwade duiden dat deze (via een samenwerkingsovereenkomst) de nodige stappen onderneemt om deze discotheken te bevoorraden.

Overigens beweert VSecurity Member Division dat zij contractueel met de discotheken verbonden is. Weliswaar legt zij deze contracten niet voor, doch normalerwijze zou hierin een afnameverplichting van de discotheken zijn opgenomen. In de mate dat deze klanten zich hier niet aan houden, zouden zij een contractuele inbreuk plegen en zou hun aansprakelijkheid in het gedrang komen. Uit geen enkel element blijkt dat VSecurity Member Division haar klanten voor deze contractbreuken zou in gebreke hebben gesteld.

Wij zijn dan ook van oordeel dat rekening houdend met de voormelde omstandigheden er geen sprake kan zijn van een onrechtmatige afwerving van clientèle of van parasitaire mededinging.

3. Derdemedeplichtigheid aan contractbreuk

Chloragis houdt voor dat Wij niet bevoegd zijn om kennis te nemen van een vordering die gesteund is op een contractuele grondslag.

De vraag of de vordering in werkelijkheid gesteund is op een contractuele grondslag is geen vraag die de bevoegdheid betreft doch wel een vraag naar de grond van de zaak.

VSecurity Member Division beroept zich op de licentieovereenkomst die heeft bestaan tussen haarzelf en de heer X waarin is gestipuleerd dat de heer X geen daden mocht stellen die VSecurity Member Division in de uitvoering van de overeenkomst zouden schaden, zoals het medewerken met derden voor de verkoop van magneetkaarten.

In de mate dat VSecurity Member Division zich nog zou kunnen steunen op een contractuele bepaling dient onderzocht te worden of zij zich kan steunen op artikel 94/3 WHPC om een staking te horen bevelen van deze daden.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat artikel 94/3 WHPC zijn oorsprong vindt in het artikel 57 van de vorige wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken. In het kader van de voorbereidende werken van deze wet werd in de memorie van toelichting bij voormeld artikel gesteld dat er “... dient opgemerkt dat daden, die op zichzelf niet indruisen tegen de eerlijke gebruiken inzake handel en slechts ingevolge een contract verboden zijn niet door artikel 57 bedoeld zijn, dit in overeenstemming met de huidige rechtspraak” (Parl.St. Senaat 1963-64, nr. 268, p. 60; zie ook in het verslag van de commissie Parl.St. Senaat 1970-71, nr. 13, p. 60). Hiermee werd onder meer de beslissing van het Hof van Cassatie (Cass. 25 november 1943, Pas. 1943, I, p. 70) bedoeld. Deze draagwijdte van artikel 57 werd bevestigd naar aanleiding van de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 juli 1991. Zo werd in de memorie van toelichting gesteld dat “op dezelfde wijze ontsnappen de schending van de contractuele verbintenissen aan dit verbod (van art. 93)” (Parl.St. Senaat 1984-85, 947/1, p. 46).

Dit houdt derhalve in dat tegen degene die een contractuele fout begaat een vordering tot staking op grond van artikel 54 van de wet van 14 juli 1971 en artikel 94/3 van de wet van 14 juli 1991 door een medecontractant slechts kan worden ingesteld indien die tekortkoming tezelfdertijd en los van het contract schending oplevert van het verbod een met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad te stellen. Hetzelfde geldt voor de vordering die wordt ingesteld door een niet-medecontractant (Cass. 23 juni 1994, RW 1993-94, 302, TBH, 608).

De vraag stelt zich in welke mate VSecurity Member Division haar vordering tot staking kan richten tot de derdemedeplichtige aan de contractbreuk, zijnde in dit geval de nieuwe contractpartner van de heer X.

Hiertoe is in eerste instantie vereist dat VSecurity Member Division aantoont dat de voorwaarden voor de derdemedeplichtigheid vervuld zijn, m.n. het bestaan van een geldige verbintenis in hoofde van de heer X, een inbreuk hierop door de heer X, de deelname of medewerking aan deze wanprestatie door Chloragis en het feit dat zij dit wist of behoorde te weten. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, staat het vast dat Chloragis een daad heeft gesteld die valt onder het toepassingsgebied van artikel 1382 BW.

Deze vaststelling op zich is echter niet afdoend om te concluderen dat er eveneens een handeling is gesteld die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken die de beroepsbelangen van VSecurity Member Division heeft geschaad, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor de toepassing van artikel 94/3 WHPC.

Rekening houdend met het feit dat artikel 94/3 niet kan aangewend worden om de naleving van een contractuele bepaling af te dwingen, zal dit slechts het geval zijn indien de schade die uit deze daad voortvloeit niet louter het gevolg is van het feit dat een contractuele verbintenis werd geschonden. Het hoort VSecurity Member Division derhalve toe aan te tonen dat de schade die zij lijdt door deze medeplichtigheid aan contractbreuk een schade veroorzaakt die het contractuele veld overstijgt, hetgeen in casu niet het geval is (Voorz. Kh. Gent 27 september 2004, RABG 2005, afl. 10, 940; Voorz. Kh. Hasselt 22 november 2002, Limb.Rechtsl. 2003, afl. 4, 282, noot E. Monard; Voorz. Kh. Kortrijk 1 oktober 2001, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2001, 696).

In dit geval steunt VSecurity Member Division haar vordering uitdrukkelijk op schending van een conventionele verbintenis. Zij toont niet aan dat de inbreuken die zij dhr X ten laste legt, los van de contractuele bepalingen, strijdig zouden zijn met de algemene zorgvuldigheidsnorm en dat zij aanleiding kunnen geven tot een andere schade dan deze voortvloeiend uit de niet-naleving door dhr X van zijn verbintenis uit de licentieovereenkomst.

Nu uit geen enkel element blijkt dat de eventuele medeplichtigheid van Chloragis aan een wanprestatie van dhr X een schade veroorzaakt die anders is dan die schade die zij lijdt dan diegene die ontstaat in het contractuele veld, kan de vordering van VSecurity Member Division er niet toe leiden dat via een stakingsvordering de uitvoering wordt gevorderd van een verbintenis uit een overeenkomst. Daarvoor kan de schuldeiser bij de gewone rechter terecht, desnoods in kort geding (J. Stuyck, a.w., TBH 1995, p. 323).

De vordering is dan ook ongegrond.

4. Het gebruik van de naam VSecurity

VSecurity Member Division zet uiteen dat zij als vennootschapsnaam de naam VSecurity Member Division draagt en dat zij thans heeft vastgesteld dat Chloragis als handelsnaam op haar facturen de naam VSecurity aanbrengt. Zij stelt dat Chloragis op die wijze een inbreuk pleegt op artikel 94/2, 8° dat stelt dat “onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen is verboden onder verkopers elke reclame die, onverminderd de bepalingen opgenomen in artikel 94/1, gegevens bevat waardoor verwarring kan ontstaan met een andere verkoper, zijn producten, zijn diensten of zijn activiteit” en artikel 94/3 WHPC.

Rekening houdend met het feit dat uit hetgeen hieronder uiteengezet wordt, blijkt dat het gebruik van de naam VSecurity door zowel VSecurity Member Division als Chloragis behoort tot het contractuele veld, zijn Wij van oordeel dat de vordering om een eventuele inbreuk te horen bevelen op basis van artikel 94/3 ongegrond is.

Wat de schending van artikel 94/2, 8° betreft, wordt in eerste instantie niet ontkend dat dhr X houder is van het merk VSecurity. Verder stellen Wij vast dat VSecurity Member Division op 14 juni 2006 de toelating heeft verkregen vanwege dhr X om de naam VSecurity te gebruiken om een vennootschap op te richten met de naam VSecurity Member Division BVBA.

Uit voormelde toelating blijkt dat het gebruik derhalve beperkt is tot het gebruik voor de oprichting van een vennootschap met een naam waarvan één van de componenten VSecurity is. Uit voormelde toelating blijkt niet dat de heer X een toelating heeft verstrekt die ruimer is dan het gebruik van dit woord in een drieledig samengestelde vennoot­schapsnaam. Integendeel uit het vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde blijkt dat de heer X zelf de domeinnaam VSecurity had geregistreerd en gebruikt. De heer X gebruikt derhalve in het economisch verkeer de naam VSecurity.

Wij zijn dan ook van oordeel dat VSecurity Member Division uitsluitend het recht heeft verkregen de term VSecurity aan te wenden in haar vennootschapsnaam.

De vennootschapsnaam - ook maatschappelijke benaming of statutaire naam genoemd - is de naam waaronder de rechtspersoon zich bij haar oprichting of bij een statutaire naamswijziging individualiseert in haar juridisch bestaan. Het is de bijzondere naam die krachtens de wet aan een vennootschap moet worden gegeven, die in de statuten wordt opgenomen en in het Belgisch Staatsblad wordt gepubliceerd. Een vennootschap wordt geïdentificeerd door haar maatschappelijke benaming. De maatschappelijke benaming dient dus uitsluitend ter identificatie om de ene rechtspersoon te onderscheiden van de andere en heeft geen publicitaire functie (wat de handelsnaam wel heeft). De maatschappelijke naam kan samenvallen met de handelsnaam, doch dit is niet noodzakelijk het geval. Dit kan gebeuren wanneer de benaming niet enkel een functie van identificatie heeft, maar ook een onderscheidende en publicitaire functie (P. Maeyaert en G. Bogaert, “Rechtspraak. Handelsnaam - Vennootschapsnaam - Merk - Bescherming en onderlinge conflicten (1990-1997)”, TBH 1999, 74).

Rekening houdend met het feit dat uit geen enkel element blijkt dat VSecurity Member Division gerechtigd is de naam te gebruiken voor publicitaire doeleinden is het verzoek van VSecurity Member Division om een inbreuk te horen vaststellen op artikel 94/2, 8° ongegrond.

5. Vermelding van een verkeerd KBO-nummer

VSecurity Member Division stelt dat Chloragis op haar facturen een verkeerd KBO-nummer vermeldt derwijze dat zij in overtreding is met de artikelen 94/2, 94/3 en 95 WHPC.

Wij stellen vast dat Chloragis op haar factuur tweemaal een BTW-nummer vermeldt, m.n. bovenaan vermeldt zij 0438-285-194 (wat correct is), terwijl onderaan staat vermeld BTW 0438-285-195.

Wij zijn van oordeel dat deze materiële vergissing in het BTW-nummer onderaan de facturen niet van aard is om een inbreuk tot stand te brengen op de artikelen 94/2 en 94/3 WHPC.

Op deze gronden,

Wij, Luc Billiet, rechter in de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied Kortrijk, aangewezen om de voorzitter te vervangen bij beschikking van 29 augustus 2005, bijgestaan door de griffier Nathalie Bostoen;

Wijzende op tegenspraak,

Alle andere middelen afwijzend als ongegrond of niet ter zake dienend.

Verklaren de vordering ontvankelijk, doch wijzen die af als ongegrond.

Veroordelen VSecurity Member Division BVBA tot de kosten van het geding, in hoofde van Chloragis NV begroot op 1.200 EUR rechtsplegingsvergoeding.

Verklaren dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

(…)

Note / Noot

Zie noot Jules Stuyck in dit nummer, p.932.

Note / Noot

Voyez note Jules Stuyck p. 932.