Grondwettelijk Hof 18 juni 2009
MENSENRECHTEN - EVRM
Rechten - Vrijheden - Eerlijk proces - Rechten bij strafvervolging - Toepassing beginselen in fiscaal recht
|
(Zaak: nr. 99/2009)
Hoofdelijke aansprakelijkheid van mededaders en medeplichtigen aan fiscale fraude is geen strafsanctie
Het Grondwettelijk Hof heeft zich op 18 juni 2009 uitgesproken over een aantal prejudiciële vragen, waarbij in essentie werd gevraagd of de hoofdelijke gehoudenheid van mededaders en medeplichtigen aan fiscale fraude tot betaling van de ontdoken belastingen (art. 458 WIB) als een strafsanctie te beschouwen is, en of deze gehoudenheid in dat geval zou moeten kunnen gemilderd worden in geval van bijvoorbeeld aanwezigheid van verzachtende omstandigheden of overschrijding van de redelijke termijn.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde - in lijn met de rechtspraak van het Hof van Cassatie (zie o.a. Cass. 20 januari 2009, Fisc., nr. 1148, 11) - dat de hoofdelijke gehoudenheid geen straf is in de zin van artikel 6 EVRM. Vermits de hoofdelijke gehoudenheid enkel strekt ter compensatie van de schade van de Schatkist die ontstaan is door de fout waaraan de mededaders en medeplichtigen deelachtig zijn, en dus geen repressief karakter heeft, kan zij als burgerrechtelijk gevolg automatisch voortvloeien uit een strafrechtelijke veroordeling, zelfs zonder dat de strafrechter deze gehoudenheid dient uit te spreken, of kan temperen. Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest van de gelegenheid gebruik gemaakt om te preciseren dat enige rechterlijke controle mogelijk moet zijn op de betwistingen die voortvloeien uit de toepassing van de hoofdelijke gehoudenheid (bedrag van de ontdoken belasting, verhaalsrecht op andere veroordeelden,...). Daarbij verwijst het Hof ook naar de administratieve commentaar, waaruit blijkt dat de administratie slechts tot invordering kan overgaan na (poging tot) uitwinning op de belastingplichtige zelf.