Hof van beroep Antwerpen 27 juli 2009
INSOLVENTIE -- CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemeen - Geen continuïteit meer - Ongegrondheid
Nu, overeenkomstig artikel 16 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, de procedure van gerechtelijke reorganisatie tot doel heeft de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de onderneming in moeilijkheden of haar activiteiten te behouden, en krachtens artikel 24 § 2 van die wet de rechtbank de procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend verklaart indien de voorwaarden, vermeld in artikel 23, vervuld lijken, te weten zodra de continuïteit van de onderneming onmiddellijk of op termijn bedreigd is, volgt er uit die wetsbepalingen dat geen procedure van gerechtelijke reorganisatie meer kan worden geopend wanneer uit de feitelijke omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt blijkt dat er geen continuïteit van de onderneming meer is. Dit is het geval wanneer de vroeger uitgeoefende activiteiten werden gestopt en er van mogelijke nieuwe activiteiten onvoldoende bewijs voorligt.
|
INSOLVABILITE -- CONTINUITE DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Généralités - Absence de continuité - Non-fondement
Puisque, conformément à l'article 16 de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises, la procédure de réorganisation judicaire a pour but de préserver la continuité de tout ou partie de l'entreprise en difficulté ou ses activités, et qu'en vertu de l'article 24 § 2 de cette loi, le tribunal déclare ouverte la procédure de réorganisation judiciaire si les conditions visées à l'article 23 paraissent remplies, à savoir dès que la continuité de l'entreprise est menacée à bref délai ou à terme, il résulte de ces dispositions légales qu'une procédure de réorganisation judiciaire ne peut plus être ouverte lorsqu'il ressort des circonstances de fait dans laquelle se trouve l'entreprise qu'il n'y a plus de continuité de l'entreprise. Tel est le cas lorsque les activités exercées auparavant ont été arrêtées et qu'il n'y a pas de preuve suffisante d'éventuelles activités nouvelles.
|
BVBA Lintse Montagetechnieken
Zet.: E. Hulpiau (kamervoorzitter) |
O.M.: P. Van Ingelgem |
Pl.: Mr. L. Dierckx |
In het bestreden vonnis van 9 juni 2009 heeft de rechtbank van koophandel te Antwerpen het verzoek van BVBA Lintse Montagetechnieken Industries (Limotech) om een gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord te bekomen ongegrond verklaard.
Met een verzoekschrift neergelegd op 17 juni 2009 tekende BVBA Lintse Montagetechnieken Industries hoger beroep aan. Zij handhaaft haar verzoek.
Ter zitting van 20 juli 2009 werd BVBA Lintse Montagetechnieken Industries in raadkamer gehoord bij monde van haar zaakvoerder, bijgestaan door haar advocaat.
Het Openbaar Ministerie heeft advies uitgebracht.
1. Zoals bepaald in artikel 16 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen heeft de procedure van gerechtelijke reorganisatie tot doel de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de onderneming in moeilijkheden of haar activiteiten te behouden.
Krachtens artikel 24 § 2 van die wet verklaart de rechtbank de procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend indien de voorwaarden, vermeld in artikel 23, vervuld lijken. Volgens dat artikel 23 van voormelde wet wordt de procedure van gerechtelijke reorganisatie geopend zodra de continuïteit van de onderneming onmiddellijk of op termijn bedreigd is.
2. Uit die wetsbepalingen volgt dat geen procedure van gerechtelijke reorganisatie meer kan geopend worden wanneer uit de feitelijke omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt blijkt dat er geen continuïteit van de onderneming meer is.
3. De zaakvoerder van de vennootschap erkende ter zitting dat een voortzetting van de activiteiten die de vennootschap tot voor kort ontwikkelde (montage van voornamelijk rolbruggen met voornamelijk laswerken) economisch niet meer verantwoord was en dat de vennootschap ondertussen met die activiteiten gestopt was.
4. Nog volgens de zaakvoerder had de vennootschap het voornemen om te reorganiseren en andere activiteiten van aanneming te gaan ontwikkelen.
Daarover worden twee stukken overgelegd, twee orders, waaruit blijkt dat het om verbouwingen van woningen gaat voor de prijs van respectievelijk 5.850 EUR (werf Van Camp) en 4.352 EUR (werf Bolders).
Deze twee documenten laten niet toe te besluiten dat een nieuwe onderneming of nieuwe activiteiten werden gestart.
Geen enkel stuk wordt voorgelegd waaruit blijkt dat een omvorming van bedrijvigheid heeft plaats gehad (aankoop aangepast materieel, aanvraag registratie, wijziging maatschappelijk doel en dergelijke).
Daarbij dient onderlijnd dat in het verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie nog geen sprake was van deze nieuwe activiteiten en integendeel gewezen werd op orders met betrekking tot de vroegere activiteiten.
Slechts in het verzoekschrift tot hoger beroep (nr. III, c) wordt melding gemaakt van de voorgenomen reorganisatie naar “de particuliere markt zijnde kleine aannemingswerken voor particulieren en bedrijven”.
5. Uit die feitelijke vaststellingen volgt dat er geen sprake meer kan zijn van continuïteit van de onderneming.
De vroeger uitgeoefende activiteiten werden gestopt en van nieuwe activiteiten ligt onvoldoende bewijs voor.
Het verzoek werd terecht ongegrond verklaard.
Om deze redenen:
Het hof, na behandeling in raadkamer,
Recht doende op eenzijdig verzoekschrift;
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
Gehoord advocaat-generaal P. Van Ingelgem in zijn advies dat, omwille van de omstandigheden der zaak mondeling ter terechtzitting van 20 juli 2009 werd gegeven en waarop partijen hebben kunnen repliceren.
Verklaart het hoger beroep ongegrond.
Verwijst verzoekster in de kosten ervan, begroot op XXX EUR.
Zie hierboven de bijdrage van prof. M. Grégoire, “La réorganisation judiciaire aux mains des juges: premières récoltes”.