Hof van beroep Antwerpen 27 oktober 2008

Met dit arrest zet het Hof in de nog steeds woelige wateren van de bevoegdheidsproblematiek opnieuw een vast baken uit. Het Hof oordeelt dat, voor de bepaling van de “plaats van uitvoering van de verbintenis” in de zin van artikel 5, 1 EVEX, de verbintenis om de goederen te verplaatsen van punt A naar punt B de hoofdverbintenis is in een vervoercontract, dat de andere verbintenissen van de zeevervoerder (laden, stuwen, zorg voor de goederen,...) slechts een element van die hoofdverbintenis zijn, en dat die hoofdverbintenis uitgevoerd wordt in de bestemmingshaven, waar de goederen afgeleverd worden. Het Hof neemt in dit arrest tevens een duidelijk standpunt in m.b.t. de gevolgen van een laattijdig protest. Daar waar een belangrijk deel van de rechtspraak en rechtsleer van mening is dat een laattijdig protest “gesanctioneerd” moet worden door het opleggen van een bijkomende bewijslast, bevestigt het Hof dat het protest louter een bewijsmiddel is. Indien de ladingbelanghebbende geen gebruik maakt van dit bewijsmiddel, moet hij andere bewijzen aanbrengen, maar de inhoud van de bewijslast (staat van de goederen bij aflevering) blijft ongewijzigd.