Article

HANDELSTRANSACTIES – Gerechtelijk recht – Rechtspleging – Betalingsbevel, R.D.C.-T.B.H., 2009/5, p. 508

HANDELSTRANSACTIES

Gerechtelijk recht - Rechtspleging - Betalingsbevel

Betalingsbevelprocedure (wetsontwerp van 9 maart 2009)

De Raad van State buigt zich momenteel over een wetsontwerp dat de weinig succesvolle “summiere rechtspleging om betaling te bevelen” (art. 1338-1344 Ger.W.) zou vervangen door een nieuwe “betalingsbevelprocedure”. Indien het ontwerp wet wordt zal de schuldeiser van een zekere, vaststaande en opeisbare vordering tot betaling van een geldsom (ongeacht het bedrag ervan) via een eenzijdig verzoekschrift (die de vorm zal aannemen van een standaardformulier) de veroordeling kunnen vorderen van een schuldenaar (een amendement strekt ertoe schuldvorderingen op consumenten uit te sluiten), zonder dat deze wordt opgeroepen (tenzij indien de rechter het “nodig acht” de schuldenaar te horen). Gelet op het risico dat een verzoeker ten onrechte een vordering zou voorstellen als zeker, vaststaand en opeisbaar dient hij in zijn verzoekschrift te verklaren “dat de verstrekte inlichtingen naar zijn weten waarheidsgetrouw zijn”. Ook het standaardformulier (vast te leggen bij koninklijk besluit) zou kunnen bijdragen tot een responsabilisering van de verzoeker, door hem te verplichten bepaalde inlichtingen te verschaffen (zoals: heeft de schuldenaar het bestaan/de hoegrootheid van de schuld betwist?). Omwille van dit wantrouwen tegenover de schuldeiser is de beschikking nooit uitvoerbaar bij voorraad (in afwijking van art. 1025 Ger.W.). Tegen de beschikking kan de veroordeelde partij binnen één maand na betekening “verzet” aantekenen, op kosten van de schuldeiser, opnieuw via een standaardformulier. Het is twijfelachtig of de nieuwe procedure zal leiden tot een snellere inning van onbetwistbare schuldvorderingen. De “gewone” procedure biedt immers (althans in theorie) de mogelijkheid om bij een onbetwistbare schuld reeds op de inleidingszitting (dus eventueel reeds acht dagen na dagvaarding) een uitvoerbare veroordeling te verkrijgen. Bij de betalingsbevelprocedure daarentegen zal de schuldeiser tot twee maanden na het verzoekschrift moeten wachten alvorens een uitvoerbare titel te hebben tegen een passieve schuldenaar, en zal een dilatoire schuldenaar zonder enige motivering (en zonder enige kost) deze termijn nog kunnen verlengen door ter griffie een standaard verzetformulier neer te leggen. Daar komt nog bij dat, de schuldeiser die de beschikking vraagt en verkrijgt nog eens uitdrukkelijk binnen de maand na het verstrijken van de verzettermijn ter griffie moet verzoeken om de uitvoerbaarheid ervan. De voorgestelde procedure is dus niet meteen geschikt om de snelle betaling te verkrijgen van grote onbetwiste bedragen, maar schijnt eerder nuttig te zijn om weinig kosten te besteden aan kleine invorderingen. Een aantal passages uit het wetsontwerp zijn geïnspireerd door de verordening 1896/2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (die betrekking heeft op grensoverschrijdende zaken) maar het wetsontwerp vertoont belangrijke terminologische en inhoudelijke tekortkomingen.