Hof van beroep Antwerpen 25 juni 2007
EUROPEES EN INTERNATIONAAL GERECHTELIJK RECHT
Executie en bevoegdheid - Algemeen - Verordening EG nr. 44/2001 - Toepassingsgebied - Bepaling van de woonplaats inzake vennootschappen - Toepassing van oud artikel 635, 3de lid Ger.W. - Vervoer - Vervoer over zee - Contaminatie van een partij vruchten door olie
In geval van averij aan een partij vervoerd per schip vanuit Zuid-Afrika naar Antwerpen onder dekking van een cognossement uitgegeven door of namens een zeevervoerder met maatschappelijke zetel te Monrovia, stelt zich de kwestie van rechtsmacht.
De Europese verordening nr. 44/2001 d.d. 22 december 2000 is ter zake niet van toepassing in zover de zeevervoerder niet voldoende aantoont dat zijn statutaire zetel of hoofdbestuur (“werkelijke zetel”) of hoofdvestiging (belangrijkste exploitatiezetel) in de zin van artikel 60.1 EEX-Verdrag in een lidstaat zou gelegen zijn.
De bevoegdheid van de geadieerde rechtbank dient dan ook te worden beoordeeld aan de hand van oud artikel 635, 3de lid Ger.W., nog van toepassing op het uitreiken van de dagvaarding.
De Belgische rechtbanken en hoven hebben rechtsmacht aangezien de verbintenis, die niet nagekomen is (gebrekkige uitvoering van de verbintenis tot aflevering), in de lossingshaven Antwerpen diende te worden uitgevoerd.
|
DROIT JUDICIAIRE EUROPEEN ET INTERNATIONAL
Compétence et exécution - Généralités - Règlement CE n° 44/2001 - Champ d'application - Détermination du siège des sociétés - Application de l'ancien article 635, 3ème alinéa du Code judiciaire - Transport - Transport maritime - Contamination d'un chargement de fruits par de l'huile
En cas d'avarie à un chargement transporté par navire d'Afrique du Sud à Anvers sous couvert d'un connaissement émis par ou au nom d'un transporteur maritime, dont le siège social est établi à Monrovia, se pose la question de la juridiction des tribunaux belges.
Le règlement européen 44/2001 du 22 décembre 2000 n'est pas d'application en la matière dans la mesure où le transporteur maritime ne démontre pas suffisamment que son siège statutaire, sa direction générale (“siège effectif”) ou son établissement principal (siège d'exploitation le plus important) au sens de l'art. 60.1 Convention EEX serait situé dans un État membre.
La compétence du tribunal saisi doit dès lors être appréciée au regard de l'ancien article 635, 3ème alinéa du Code judiciaire qui était encore en vigueur au moment de la citation.
Les cours et tribunaux belges ont juridiction dans la mesure où l'obligation de livraison, qui n'a pas été correctement exécutée, devait l'être au port de déchargement à Anvers.
|
Capespan Continent NV e.a. / Metrostar Marine C°, vennootschap naar vreemd recht e.a.
Zet.: P. De Baets (raadsheer) |
Pl.: Mrs. L. Keyzer en W. Fransen |
De door de wet vereiste procedurestukken worden overgelegd, waaronder het bestreden op tegenspraak gewezen vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen d.d. 15 februari 2005, waartegen hoger beroep werd aangetekend door middel van een akte van hoger beroep betekend bij exploot van gerechtsdeurwaarder Courboin te Antwerpen d.d. 26 april 2005, neergelegd ter griffie op 2 mei 2005.
(…)
Bij conclusie d.d. 16 juni 2006 stelde geïntimeerde incidenteel beroep in. Er zijn geen opmerkingen aangaande de toelaatbaarheid van het incidenteel beroep.
I. Bij exploot d.d. 7 januari 2004 dagvaardden huidige appellanten, de NV Capespan Continent, Capespan International Plc en Capespan (PTY) Ltd. huidig geïntimeerde Metrostar Marine C° in betaling van 533.784,19 EUR, meer de vergoedende interesten vanaf 7 februari 2003.
De vordering heeft betrekking op een beweerde contaminatieschade aan een partij mango's vervoerd per ms. Vermont Universal tussen Kaapstad (Zuid-Afrika) en Antwerpen onder dekking van een cognossement nummer 3 uitgegeven te Kaapstad (Zuid-Afrika) d.d. 21 januari 2003.
Metrostar Marine C° wordt aangesproken als “zeevervoerder, uitgeefster van het cognossement, en eigenaar van het ms. Vermont Universal”.
Bij conclusie d.d. 28 mei 2004 verzochten appellanten, alvorens het geschil te berechten, om de overlegging te bevelen van expertiserapporten van ITS en Van Sluys & Bayet, onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 EUR per dag en per rapport en een deskundige aan te stellen om de oorzaak en de omvang van de schade vast te stellen.
Bij conclusie d.d. 28 oktober 2004 vorderen appellanten om de tot die datum gevorderde rente bij toepassing van artikel 1154 BW bij de hoofdsom te voegen en vragen veroordeling tot betaling van 598.379,39 EUR, meer de vergoedende interesten vanaf 29 oktober 2004 en stellen een vordering van 1 EUR provisioneel uit hoofde van ereloon raadslieden.
Bij conclusie d.d. 28 januari 2005 stelde geïntimeerde een tegenvordering in tot beloop van 1 EUR provisioneel voor het ereloon van haar raadslieden.
II. De eerste rechter verwierp de door Metrostar Marine C° opgeworpen exceptie van nietigheid van de dagvaarding. Dit onderdeel is niet het voorwerp van het incidenteel beroep.
In verband met de opgeworpen exceptie van onbevoegdheid (rechtsmacht) oordeelde de eerste rechter:
- dat niet artikel 635, 3de lid Ger.W. van toepassing is maar de EuropeseExecutieverordening nr. 44/2001 d.d. 22 december 2000;
- dat Metrostar Marine C° geacht wordt woonplaats te hebben in Griekenland (art. 60.1 EEX-V°):
* de bewoordingen van artikel 60.1 EEX-V° bieden geen grondslag voor de stelling van appellanten dat zij over een optie beschikken om de woonplaats van gedaagde te bepalen;
* Metrostar Marine C° wordt geacht woonplaats te hebben in een lidstaat als haar statutaire zetel, haar hoofdbestuur of haar hoofdvestiging in die staat is gelegen;
* de hoofdvestiging van Metrostar Marine C° is blijkens managementovereenkomst met Lagoa Shipping in Griekenland gevestigd;
- dat hij niet bevoegd is op grond van artikel 23.1 EEX-V°, nu Metrostar Marine C° niet aantoont dat de aan de orde zijnde bevoegdheidsclausule, die verwijst naar de rechtbank van de voornaamste plaats van vestiging van de vervoerder, in casu niet toepasselijk is, nu er geen bewezen instemming voorhanden is van de afzender of cognossementhouder met dit beding;
- dat hij niet bevoegd is of rechtsmacht heeft op grond van artikel 5, sub 1, b) EEX-V° (plaats van de verstrekking van de vervoerdienst) omdat het niet mogelijk is die plaats van uitvoering van deze dienst met zekerheid te bepalen;
- en dat hij, bij gebrek aan rechtsmacht (ten gronde), evenmin bevoegd is om te onderzoeken of het noodzakelijk is een expertise te bevelen en/of de overlegging van bijkomende stukken te bevelen (voorlopige maatregel/onderzoeksmaatregel);
- dat de uitbreiding van vordering in verband met de advocaatkosten zijdens appellanten ingesteld afgewezen wordt, alsook de tegeneis ingesteld in dit verband door geïntimeerde (dit laatste is het voorwerp van het incidenteel beroep).
III. Appellanten verzoeken het hof, bij hervorming van het bestreden vonnis, om:
- te zeggen voor recht dat de eerste rechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard;
- akte te verlenen van verdere kapitalisatie van interesten conform artikel 1154 BW voor interesten vervallen tussen 30 oktober 2004 en 28 december 2006;
- de vordering van appellanten ontvankelijk en gegrond te verklaren en geïntimeerde te veroordelen tot betaling van 689.037,97 EUR, meer de gerechtelijke interesten vanaf 29 december 2006 en tot 1 EUR provisioneel uit hoofde van erelonen van raadslieden;
- ondergeschikt, alvorens recht te doen, krachtens artikel 877 Ger.W. de overlegging te bevelen van de expertiserapporten van de experts optredend voor geïntimeerde en/of diens verzekeraars met betrekking tot de goederen gelost ex ms. Vermont Universal onder dekking van cognossement nummer 3, meer bepaald deze van ITS en Sluys & Bayet onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 EUR per dag; eveneens een nautisch deskundige aan te stellen om de oorzaak en de omvang van de schade vast te stellen.
Geïntimeerde concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep.
Ondergeschikt verzoekt zij te horen zeggen voor recht dat tussen partijen een minnelijke regeling werd gesloten en de vordering zonder voorwerp is, desgevallend een getuigenverhoor van de heer Van Heerden te bevelen omtrent drie gequoteerde feiten vermeld in het dispositief van de conclusie van 2 maart 2007.
Met het incidenteel beroep beoogt zij veroordeling tot betaling van de vordering inzake kosten van haar raadslieden tot beloop van 1 EUR provisioneel.
IV. De feiten en antecedenten kunnen bondig als volgt worden weergegeven:
1. Volgens een door of namens Metrostar Marine C° uitgegeven cognossement nummer 3 diende het ms. Vermont Universal het vervoer te bewerkstelligen van een lading van 1.985 paletten fruit vanuit Kaapstad (Zuid-Afrika) naar Antwerpen.
2. Capespan (PTY) Ltd. uit Zuid-Afrika staat vermeld als verscheper van de goederen.
Capespan International - SBU NE, Atlantic House, Noorderlaan 147, 2030 Antwerp, Belgium als ontvanger/geadresseerde (“consignee”).
NV Capespan Continent (België) beweert te zijn opgetreden voor rekening van Capespan International PlC (UK) bij de inontvangstneming van de goederen te Antwerpen.
Metrostar Marine C° betwist dit. Zij stelt op basis van een brief van de Zuid-Afrikaanse advocaten van Capespan, met name Deneys/Reitz, d.d. 22 augustus 2003 dat Capespan (PTY) Ltd. het cognossement niet verhandeld heeft aan haar filiaal te Antwerpen en Capespan Continent slechts houder was van het cognossement voor rekening van haar Zuid-Afrikaanse moedervennootschap Capespan plc.
3. Bij de inontvangstneming van de goederen op of rond 7 februari 2003 werd contaminatie vastgesteld van een partij mango's (519 paletten - 112.704 kartons) door zware bunkeroliedampen, dit volgens een rapport van Sub-Tech, optredend voor de ladingbelanghebbenden.
Ladingbelanghebbenden hebben de schade begroot op 533.784,19 EUR in hoofdsom.
4. Volgens geïntimeerde zou de vordering zonder voorwerp zijn nu partijen rechtstreeks onderhandeld hebben en in december 2006 een minnelijke regeling getroffen hebben, definitief en onherroepelijk, tot beloop van 250.000 EUR.
V. | Beoordeling |
Partijen hebben ter zitting uitdrukkelijk verklaard in huidig stadium van de behandeling van de zaak het debat te beperken tot de kwestie van rechtsmacht/bevoegdheid.
Exceptie van onbevoegdheid/ontstentenis van rechtsmacht |
Inzake de bevoegdheid/rechtsmacht zijn een aantal kwesties aan de orde gesteld door partijen, met name:
- of de Europese Verordening nr. 44/2001 d.d. 22 december 2000 (EEX-V° - Brussel I, hierna ook EEX-V°) al dan niet toepasselijk is;
- indien EEX-V° Brussel I toepasselijk is, dient de draagwijdte van het forumbeding op het cognossement te worden onderzocht, respectievelijk de draagwijdte van artikel 5, sub1, b) EEX-V° in verband met de plaats van uitvoering van de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt.
A.1. Met betrekking tot de toepasselijkheid van de Europese Verordening nr. 44/2001 d.d. 22 december 2000 (EEX-V°) |
Volgens artikel 2 EEX-V° worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
Artikel 3 EEX-V° bepaalt dat diegenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben slechts voor het gerecht van een andere lidstaat kunnen worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk opgegeven regels.
Vraag is of Metrostar Marine C° woonplaats heeft in een lidstaat.
Appellanten hebben - volgens de termen van het gedinginleidende exploot - Metrostar Marine C° gedagvaard “op vier verschillende wijzen”, met name:
- op haar maatschappelijke zetel te Monrovia (Liberia), Broadstreet, 80;
- bij haar manager Lagao - lees Lagoa - Shipping Corporation, met zetel te 185 38 Pireaus (Griekenland), 89 Akti Miaouli & Mavrokordatou Street;
- “mochten bovenvermelde gegevens onjuist blijken” aan de heer procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen;
- aan de kapitein van het ms. Vermont Universal, wettelijke vertegenwoordiger van de firma Metrostar Marine C°.
Artikel 60.1 EEX-V° stelt dat voor de toepassing van deze verordening vennootschappen en rechtspersonen woonplaats hebben op de plaats van a) hun statutaire zetel, of b) hun hoofdbestuur, of c) hun hoofdvestiging (eigen markering en onderlijning).
Artikel 60.1 EEX-V° geeft een autonome invulling van het begrip woonplaats inzake vennootschappen. Artikel 60.1 EEX-V° voormeld houdt geen rangorde in.
Onder statutaire zetel kan worden verstaan de zetel vermeld in de statuten van de vennootschap. Een vennootschap wordt er in principe geacht aanwezig te zijn voor de uitoefening van haar rechten en verplichtingen.
Onder hoofdbestuur kan worden verstaan de plaats waar het belangrijkste centrum van de bestuursactiviteiten gevestigd is, de eigenlijke ondernemingsleiding zetelt. Hoofdbestuur wordt soms ook “werkelijke zetel” genoemd.
Onder hoofdvestiging kan worden verstaan de plaats waar het belangrijkste centrum van de bedrijfsactiviteiten gevestigd is, het zwaartepunt van de economische activiteit ligt. De hoofdvestiging wordt soms ook “belangrijkste exploitatiezetel” genoemd.
Niet uitgesloten is dat hoofdbestuur en hoofdvestiging desgevallend geconcentreerd zijn op één en dezelfde plaats.
De concrete invulling van de begrippen statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging, in het kader van voormeld artikel 60.1 EEX-V° - begrippen die op zich ook voorkomen in artikel 48 EG- Verdrag inzake de vrijheid van vestiging - laat niet toe, zoals appellanten voorhouden, dat het om een vennootschap moet gaan “die overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat is opgericht”, zijnde een voorwaarde, hoewel expliciet in de tekst van artikel 48 EG-Verdrag opgenomen, niet in artikel 60.1 EEX-V° is terug te vinden.
Metrostar Marine C° stelt expliciet dat zij in Liberia werd opgericht en er haar statutaire zetel heeft (conclusie p. 11-4 § 2).
Metrostar Marine C° geeft verder aan dat het om een “ladevennootschap” gaat opgericht door beneficial owners (optredend voor rekening van niet nader genoemde reële eigenaars) van het schip Vermont Universal (conclusie p. 12 § 3). Metrostar Marine C° steunt hiervoor op een verklaring van de heer Mavriakis, zijnde de Griekse raadsman van Metrostar Marine C°, maar legt verder geen enkel stuk in verband met de statuten en/of werking van Metrostar Marine C° voor.
Hoe dan ook, haar bestaan zelf als Liberiaanse vennootschap wordt niet ontkracht door de overigens niet-gestaafde beweringen van appellanten dat Metrostar Marine C° enkel bij schijn zou bestaan.
De vraag is of Metrostar Marine C° naar voldoening van recht aantoont dat zij haar hoofdbestuur en/of hoofdvestiging heeft op het grondgebied van een lidstaat bij de EEX-V°, in casu Griekenland.
Zij draagt daartoe twee documenten aan die de eerste rechter klaarblijkelijk hebben overtuigd, met name:
a) een beheersovereenkomst (“management agreement”); en
b) een bevoegdheidsvolmacht d.d. 1 juni 1996 (“power of attorney”).
Het hof is, op basis van de overgelegde stukken, niet overtuigd dat geïntimeerde hierdoor voldoende aantoont dat haar hoofdbestuur en/of hoofdvestiging te Piraeus is gevestigd, meer bepaald om volgende redenen:
- de beheersovereenkomst tussen Metrostar Marine C° en Lagoa Shipping heeft geen vaste datum van ondertekening en de namen van de ondertekenaars, optredend voor Metrostar Marine C°, respectievelijk Lagoa Shipping, worden niet vermeld; de opgegeven hoedanigheid “attorney-in-fact” (“feitelijk gevolmachtigde”) is op zijn minst vaag;
- volgens de tekst van deze overeenkomst worden de operationele zaken in de zeer ruime zin met betrekking tot het ms. Vermont Universal geregeld, maar met een niet onbelangrijke restrictie, namelijk dat “de managers telkens wanneer dit noodzakelijk of nuttig is handelen in overleg met en volgens instructies van de raad van bestuur van de eigenaars”, met andere woorden alsdan de beslissing- en controlebevoegdheid bij de opdrachtgever/eigenaar, Metrostar Marine C°, ligt (p. 2, clausule 2 in fine);
- de volmacht d.d. 1 juni 1996 is niet relevant in deze, want zij heeft betrekking op het aankopen van een schip, meer bepaald het ms. Fortune Reefer om het te herdopen in Vermont Universal, het schip in te schrijven in het scheepsregister van Panama en is niet gericht aan Lagoa, maar aan een aantal personen van Griekse, Japanse en Engelse nationaliteit.
Naar oordeel van het hof toont geïntimeerde aan de hand van de door haar overgelegde stukken onvoldoende aan dat haar voornaamste vestigingsplaats/hoofdvestiging gelegen is te Piraeus (Griekenland).
Besluit |
Er kan te dezen niet besloten worden dat de EEX-V° van toepassing is.
Het hoger beroep treft doel, wat dit onderdeel betreft.
A.2. Met betrekking tot het forumbeding in het cognossement |
Clausule 3 van het cognossement voorziet in de bevoegdheid van een rechtsinstantie van het land waar de vervoerder zijn voornaamste plaats van vestiging (“principal place of business”) heeft.
Geïntimeerde stelt dat dit beding voldoet aan de vereisten van artikel 23 EEX-V° (p. 15 § 4).
Gelet op hetgeen werd gesteld onder A.1. - de EEX-V° is niet van toepassing - faalt dit middel.
A.3. Met betrekking tot toepassing van artikel 635, 3de lid Ger.W. |
Gelet op hetgeen onder A.1. en A.2. werd gesteld, dient de bevoegdheid beoordeeld te worden op grond van artikel 635, 3de lid Ger.W., zijnde nog van toepassing ten tijde van het uitreiken van de dagvaarding op 7 januari 2004.
De verbintenis die niet is nagekomen, blijkens dagvaarding, is de verbintenis tot aflevering van de goederen te Antwerpen. De ladingbelanghebbenden stellen dat een deel van de goederen gecontamineerd werd door olie.
De vordering in schadevergoeding is een gevolg van de beweerde niet- of gebrekkige uitvoering van de verbintenis tot aflevering, die hier ten lande, meer specifiek in de lossingshaven Antwerpen, werd uitgevoerd, respectievelijk moest worden uitgevoerd.
De Belgische rechtbanken en hoven, in casu de rechtbank van koophandel te Antwerpen was derhalve bevoegd/had rechtsmacht.
Door de devolutieve werking van het hoger beroep ligt de zaak thans ter beoordeling bij het hof.
Besluit |
Het hoger beroep treft doel. De eerste rechter heeft zich ten onrechte zonder rechtsmacht verklaard.
(…)