Article

Hof van beroep Antwerpen, 12/11/2007, R.D.C.-T.B.H., 2008/9, p. 810-813

Hof van beroep Antwerpen 12 november 2007

KOOP-VERKOOP
Internationale koop - Zaden - Aanduiding contract­partijen - Vertegenwoordiger: geen contractpartij - Weens Koopverdrag - Bewijs van niet-conformiteit
Een vordering wegens contractuele wanprestatie kan niet gericht worden tegen de ene vennootschap (A) uit een vennootschapsgroep wanneer het een andere vennootschap (B) uit die groep is met wie men gecontracteerd heeft, ook niet wanneer de eerste vennootschap A optrad als vertegenwoordiger van B en ook al wordt A op de orderbevestiging en facturen uitgaande van B als “aansprakelijke vertegenwoordiger” aangeduid.
Overeenkomstig artikel 36.1 CISG (Weens Koopverdrag) is de verkoper aansprakelijk indien de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden op het tijdstip waarop het risico op de koper overgaat, ook al blijkt zulks eerst daarna. Bij verkoop van preizaden gaat het risico over op het moment dat de koper deze in ontvangst neemt (art. 69 CISG). In casu is niet bewezen dat de preizaden zelf onvoldoende vorstbestendig en daarom niet-conform waren, ook al zou men bewezen achten dat de preiplanten (hybriden) niet voldoende vorstbestendig waren.
ACHAT-VENTE
Vente internationale - Graines - Désignation des parties contractantes - Le représentant n'est pas une partie contractante - Convention de Vienne - Preuve de la non-conformité
Une action en inexécution du contrat ne peut pas être intentée contre une société (A) faisant partie d'un groupe de sociétés lorsque c'est avec une autre société (B) de ce groupe que l'on a contracté, même lorsque la première société A intervenait en tant que représentant de B et que A est indiquée sur la confirmation de commande et qu'elle est désignée sur les factures émanant de B comme “représentant responsable”.
Conformément à l'article 36.1 CISG (Convention de Vienne sur les contrats de vente internationale de marchandises), le vendeur est responsable de tout défaut de conformité qui existe au moment du transfert des risques à l'acheteur, même si ce défaut n'apparaît qu'ultérieurement. En cas de vente de graines de poireau, le risque est transféré au moment où l'acheteur prend réception de celles-ci (art. 69 CISG). Il n'est pas prouvé en l'espèce que les graines de poireau elles-mêmes n'étaient pas suffisamment résistantes au gel et pour cette raison non conformes, même s'il était considéré comme établi que les plants de poireau (hybrides) n'étaient pas suffisamment résistants au gel.

BVBA M & H / NV Syngenta Seeds

Zet.: P. Renaers (voorzitter), P. De Baets en A. Peeters (raadsheren)
Pl.: Mrs. J. Pinoy loco C. De Nyn en M. Gesquiere loco L. de Schrijver

(…)

Bij exploot d.d. 16 januari dagvaardde huidig appellante inzake 2005/AR/1207, tevens appellante inzake 2005/AR/1208 BVBA M & H (hierna M & H) huidig geïntimeerde NV Syngenta Seeds in betaling van 496.969,66 EUR, verhoogd met de gerechtelijke interesten sedert 10 februari 2003 en de kosten, deze van het gerechtelijk onderzoek tot beloop van 3.000 EUR inbegrepen.

De vordering heeft betrekking op schade die beweerdelijk door M & H geleden werd ingevolge een beweerd door NV Syngenta Seeds begane contractuele wanprestatie naar aanleiding van de koop-verkoop in februari en maart 2002 van preizaden, beweerdelijk behept met verborgen gebreken.

(…)

III. De feiten en antecedenten zijn, bondig samengevat, de volgende:

1. Per 7 februari 2002 bevestigde BV Syngenta Seeds een order met nummer 713.485 inzake de koop en levering door M & H van een grote partij/loten preizaden, type “Apollo F1”, die door BV Syngenta Seeds op 14 februari 2002, 15 februari 2002 en 7 maart 2002 aan M & H werden gefactureerd tot beloop van 9.689,99 EUR, respectievelijk 19.535,80 EUR en 2.214,87 EUR.

2. M & H wenste deze zaden te bestemmen voor de winter 2002-2003. Zij beweert dat de preiplanten die uit de zaden gegroeid zijn niet winterbestendig waren zodat ze in de vriesperioden van 2002-2003 totaal verloren zijn gegaan.

M & H stelde BV Syngenta Seeds, Rijvissschestraat 118/5 te Zwijnaarde bij aangetekend schrijven van 7 februari 2003 in gebreke, meer bepaald stelde M & H, bij monde van haar raadsman dat “... moeten vaststellen dat deze preisoort geenszins geschikt blijkt te zijn voor winterteelt, vermits zij bij de vrieskoude van de afgelopen periode blijkt te zijn bevroren”.

3. M & H had eveneens een klacht doorgeleid naar het keuringsorganisme NAK Tuinbouw (Nederland) die keurmeesters ter plekke zond en BV Syngenta Seeds per 4 april 2003 rapporteerde:

- dat er geen aanwijzingen waren dat de geleverde zaadpartij 713.485 niet rasecht zou zijn geweest;

- dat de planten op het perceel dat werd bezocht niet bestand waren tegen vorst;

- dat het voor de NAK Tuinbouw niet mogelijk is om na te gaan waardoor dit veroorzaakt werd.

4. Per 10 februari 2003 werd een kort geding aangespannen en Ir. Benoit aangesteld.

Het besluit van het rapport Benoit:

“... De kwestieuze preihybride APOLLO F1 is onvoldoende vorstbestendig en dit werd ook bevestigd in officiële proeven uitgevoerd door het Proefstation voor de Groenteteelt te Sint-Katelijne-Waver (...) evenals door de keurmeester van NAK Tuinbouw op 5 februari 2003 (...) en ook door de Schadecommissie van de Stad Mechelen op 10 april 2003.

Aldus kon de BVBA M & H tussen 3 januari 2003 en 29 maart 2003 slechts 82.268 kg netto prei uit eigen productie verhandelen en diende zij 212.684 kg aan te kopen om aan de contractuele leveringsverplichtingen te kunnen voldoen.

Op basis van de productie in het vorig jaar 2002 over dezelfde verkoopperiode (...) mocht een netto opbrengst verwacht worden van minimaal 36.577 kg/ha x 16,07 ha = 587.796 kg x 1,004 EUR/kg prei = 590.147,18 EUR. Nu werden slechts 93.177,52 EUR inkomsten gerealiseerd. De inkomensderving over de betrokken periode beliep dus 496.969,66 EUR.”

5. M & H ging per 16 januari 2004 over tot dagvaarding van de NV Syngenta Seeds, zijnde de “aansprakelijke vertegenwoordiger”.

Bij hoger vermeld vonnis d.d. 25 juni 2004 werd deze vordering ongegrond verklaard, bij gebrek aan contractueel rechtsverband.

6. M & H bracht tegen 2 juli 2004 opnieuw dagvaarding uit, dit maal tegen de BV Syngenta Seeds met hetzelfde voorwerp als de dagvaarding d.d. 16 januari 2004.

Bij hoger vermeld vonnis d.d. 24 februari 2005 werd deze vordering ongegrond verklaard.

IV. Beoordeling

(…)

B. Met betrekking tot de vordering ingesteld tegen de NV Syngenta Seeds

In het bestreden vonnis d.d. 25 juni 2005 heeft de eerste rechter terecht vastgesteld dat de NV Syngenta Seeds geen contractpartij is geweest bij de overeenkomst.

De orderbevestiging ging uit van BV Syngenta Seeds. Zij leverde de zaden “franco thuis” en factureerde de verkopen. De NV Syngenta Seeds en de BV Syngenta Seeds zijn twee afzonderlijke rechtspersonen en het betreft, in tegenstelling tot wat appellante voorhoudt, twee afzonderlijke juridische entiteiten.

De aanduiding “aansprakelijke vertegenwoordiger: Syngenta Seeds NV” op de orderbevestiging, respectievelijk de facturen, uitgaande van BV Syngenta Seeds, doet geen afbreuk aan het bovenstaande. Er kan geen misverstand zijn omtrent wie de contractpartij-verkoper was van M & H als koper, meer bepaald BV Syngenta Seeds.

Het feit dat de overeenkomst werd afgesloten via een (buitenlandse) vertegenwoordiger heeft niet tot gevolg dat deze vertegenwoordiger tevens contractpartij wordt en solidair zou gehouden zijn met vertegenwoordigde, die in casu het order rechtstreeks bevestigde, de goederen leverde en factureerde.

Het is trouwens BV Syngenta Seeds die door de raadsman van M & H per 7 februari 2003 in gebreke werd gesteld.

Het hoger beroep inzake 2005/AR/2007 faalt. De vordering ingesteld tegen NV Syngenta Seeds blijft ongegrond. Het bestreden vonnis wordt bevestigd in al zijn beschikkingen.

C. Met betrekking tot de vordering ingesteld tegen BV Syngenta Seeds

C.1. Het hof stelt vast dat tussen M & H (Belgische koper) en BV Syngenta Seeds (Nederlandse verkoper) een internationale koop-verkoop tot stand kwam.

Het hof neemt akte van het feit dat partijen ter zitting van 23 oktober 2006 hebben verklaard dat zij beiden akkoord zijn dat het Belgisch recht van toepassing is waaronder onder meer het Weens Koopverdrag (hierna ook CISG).

Dit werd geacteerd op het zittingsblad van de terechtzitting van 23 oktober 2006 en partijen hebben navolgend geconcludeerd in die zin (syntheseconclusie van appellante d.d. 21 mei 2007, p. 6, C.1 - syntheseconclusie geïntimeerde d.d. 29 juni 2007, p. 3 II).

C.2. Terzake geldt het artikel 36 CISG dat luidt:

“1) De verkoper is in overeenstemming met de overeenkomst en dit verdrag aansprakelijk indien de zaken niet aan de overeenkomst beantwoorden op het tijdstip waarop het risico op de koper overgaat, ook al blijkt zulks eerst daarna.

2) De verkoper is tevens aansprakelijk voor elk niet-beantwoorden van de zaken aan de overeenkomst hetwelk optreedt na het in het voorgaande lid genoemde tijdstip en te wijten is aan een tekortkoming van één van zijn verplichtingen, waaronder begrepen een garantie dat de zaken gedurende een bepaalde tijd geschikt zullen blijven voor het doel waarvoor zij normaal bestemd zijn of voor enigerlei bijzonder doel, dan wel nader aangegeven hoedanigheden of kenmerken zullen behouden.”

C.2.1. Syngenta Seeds leverde preizaden van een bepaald ras en bepaalde kwaliteit (supra III.1.) die tot preiplanten kunnen uitgroeien. De groei tot plant is niet alleen van het zaad afhankelijk maar ook afhankelijk van tal van andere factoren, onder meer de teelt- en plantomstandigheden.

De overdracht van het risico inzake de zaden had plaats op het ogenblik waarop de koper M & H de goederen in ontvangst heeft genomen (art. 69 CISG).

In het licht van artikel 36.1 CISG dient beoordeeld te worden of de preizaden op het ogenblik dat zij in Leest door M & H in ontvangst genomen werden al dan niet in overeenstemming waren met de overeenkomst.

Uit het verslag van de door M & H op 4 februari 2003 aangezochte NAK Tuinbouw (hierna ook NAK) blijkt dat er ca 10.000 zaden werden getest ex het lot waarmee M & H werd bevoorraad en vrij bevonden van pseudomonas porri, zijnde de bacterie warmee de preiplanten bleken behept. Bovendien kan worden aangestipt dat deze zaden afkomstig waren van een lot waarvan ook in de bewuste periode zaden werden afgeleverd aan drie andere afnemers dan M & H en bij geen van deze drie afnemers klachten werden ontvangen (stuk 7 bundel appellante).

NAK concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de aan M & H geleverde zaadpartij niet rasecht zou geweest zijn (zie supra III.3.).

Appellante verwijt de eerste rechter “lijnrecht in te gaan tegen de wetenschappelijk onderbouwde bevindingen van de deskundige” (p. 17).

De eerste rechter heeft in een zeer uitgebreid en consistent gemotiveerde beslissing (vonnis a quo, p. 5 tot en met 9) aangegeven hoe hij het advies van de deskundige beoordeelde en verwerkte naar het door M & H te leveren bewijs en is tot de conclusie gekomen dat er geen voldoende bewijs voorligt om te oordelen dat de door Syngenta Seeds geleverde zaadpartij Apollo F1 gebrekkig was in de zin dat de preisoort zelf onvoldoende vorst- of winterbestendig zou zijn, enkel en alleen omdat vorstschade werd vastgesteld aan de preiplanten (vonnis a quo, p. 9.4.).

Het hof deelt, na nieuwe analyse van het dossier, deze conclusie van de eerste rechter.

De deskundige heeft vastgesteld dat de preiplanten bevroren, respectievelijk aangetast waren maar heeft geen sluitend wetenschappelijk bewijs aangebracht in zijn advies dat deze toestand zijn oorzaak vindt in de zaden. Het hof constateert dat het tot de opdracht van de deskundige behoorde na te gaan of de door Syngenta Seeds geleverde preizaden al dan niet aangetast zijn of waren met een ziekte en/of zij al dan niet bevroren waren en/of winterbestendig waren.

De deskundige Benoit kwam tot de bevinding dat de kwestieuze preihybride Apollo F1 onvoldoende winterbestendig was (supra III.4.) hetgeen niet hetzelfde is als het geven van een antwoord op de vraag of de oorzaak daarvan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te wijten is aan het ras en de kwaliteit van de zaden zelf, meer bepaald in de genetische structuur daarvan. Een vraag naar (genetisch) onderzoek van de zaden werd door Syngenta Seeds uitdrukkelijk aan de orde gesteld bij schrijven van 4 maart 2003 aan de deskundige (stuk 9 bundel geïntimeerde). De deskundige heeft gemeend daarop niet te moeten ingaan.

Terecht merkt Syngenta Seeds op dat er niet geconcludeerd kan worden tot een gebrek van de zaden op basis van het door het Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek te Merelbeke gevoerd onderzoek waarbij de bacterie pseudomonas fluorescens - te onderscheiden van pseudomonas porri - aangetroffen werd op 9 preistalen op de velden van M & H. De bacterie pseudomonas fluorescens blijkt een “opportunistische” bacterie te zijn die op gezonde, sterke en onbeschadigde planten niets uitricht en optreedt bij de opkweek, na het zaaien en eventueel verplanten (stuk 27 bundel geïntimeerde). Hieruit mag worden afgeleid dat deze bacterie eerder te maken heeft met de omstandigheden waarin wordt geteeld dan met de kwaliteit van de zaden.

Het besluit van de deskundige verwijst naar proeven uitgevoerd door het proefstation voor groententeelt te Sint-Katelijne-Waver doch dit proefstation heeft noch de zaden noch de teeltomstandigheden onderzocht.

NAK Tuinbouw en de schadecommissie van de Stad Mechelen hebben vorstschade vastgesteld doch niet de oorzaak ervan.

Resumerend kan gesteld worden dat de vastgestelde aanwezigheid van bepaalde bacteriën en schimmels op de planten niet met voldoende redelijke zekerheid terug gekoppeld kan worden aan de geleverde kwaliteit van de zaden zelf. Dit bewijs wordt niet geleverd.

C.2.2. Ook het onderzoek naar artikel 36.2 CISG is aan de orde.

Appellante stelt dat Apollo F1 door Syngenta Seeds garantie zou hebben verstrekt inzake het vorstbestendig zijn van de zaden.

Geïntimeerde merkt terecht op dat in de productfolder van Syngenta Seeds betreffende de Apollo F1 nergens wordt aangegeven dat het ras Apollo F1 vorstbestendig zou zijn.

De vermeldingen die er te lezen zijn betreffen onder meer dat Apollo F1 zich laat oogsten van eind september tot half april - afhankelijk van de zaai- en plantomstandigheden - en vermeldt als advies dat de aanbevolen oogstperiode oktober tot januari is. Afhankelijk van zaai- en plantdatum en het teeltgebied ook februari tot april (stuk 1 bundel geïntimeerde; verslag Benoit, p. 13 en 14).

Op verzoek van M & H heeft de vertegenwoordiger van Syngenta Seeds een teeltschema opgesteld, maar daarbij werd vermeld dat dit schema afwijkingen toeliet bij plaatselijke teelt- en weersomstandigheden, de klant de planning kan toepassen overeenkomstig zijn kennis en ervaring en de klant Syngenta Seeds niet aansprakelijk kan houden voor het gebruik van de planning (stuk 8 bundel geïntimeerde).

Met andere woorden noch uit de folder noch uit het advies inzake zaai- en plantschema kan er afgeleid worden dat de vorstbestendigheid van de zaden werd gegarandeerd of voorgespiegeld.

Besluit

Getoetst aan de bepalingen van het CISG kan niet geconcludeerd worden dat de door Syngenta Seeds geleverde zaden niet zouden beantwoorden aan de overeenkomst en/of Syngenta Seeds tekort is geschoten aan de verplichting inzake garantie dat de zaden geschikt zullen blijven voor het doel waarvoor zij bestemd zijn, dan wel nader aangegeven hoedanigheden of kenmerken zouden behouden.

Het hoger beroep inzake 2005/AR/1208 faalt. De oorspronkelijke vordering blijft ongegrond. Het vonnis a quo wordt bevestigd.

(…)