Article

Aanvangspunt van de verjaring van de regresvordering van de verzekerde in geval van minnelijke vergoeding van de benadeelde, R.D.C.-T.B.H., 2008/9, p. 796-797

VERZEKERINGEN
Landverzekering - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Verjaring - Rechtsvordering verzekerde tegen verzekeraar - Aanvang van de verjaringstermijn - Vrijwillige vergoeding van de benadeelde
De verjaringstermijn van artikel 34 § 1, derde lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst van de regresvordering van de verzekerde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar begint te lopen zodra de benadeelde van de verzekerde vergoeding vordert van de door hem geleden schade. Waar de verzekerde tot vrijwillige vergoeding van de benadeelden is overgegaan, houdt dit in dat hij door deze benadeelden in vergoeding werd aangesproken en de verjaringstermijn van de regresvordering begint te lopen vanaf de vraag tot vergoeding.
VERZEKERINGEN
Landverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Rechtstreekse vordering - Eenheid van opzet - Aanvang verjaringstermijn
Nu de feiten waarvoor de gesubrogeerde verzekeraar vergoeding vordert werden gepleegd in de periode mei-2 juni 1996 moet, rekening houdend met de eenheid van opzet tussen de feiten, de rechtstreekse vordering van de benadeelde tegen de verzekeraar ten laatste op 2 juni 2001 ingesteld worden.
VERZEKERINGEN
Medeverzekering - Taak van de eerste verzekeraar - Rechtstreekse vordering - Stuiting van de verjaring
Noch op grond van artikel 28 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst, noch op grond van de polisvoorwaarden had de eerste verzekeraar enig mandaat om als gesubrogeerde in de rechten van de benadeelde een vordering in te stellen tegen de aansprakelijke dader en zijn verzekeraar tot terugvordering van de uitgaven die zijn medeverzekeraars hadden gedaan. Bijgevolg heeft de stuiting van de rechtstreekse vordering die deze gesubrogeerde-eerste verzekeraar in eigen naam heeft ingesteld, geen stuitende werking ten aanzien van de rechtstreekse vordering van zijn medeverzekeraars tegen de aansprakelijke dader.
VERBINTENIS UIT ONRECHTMATIGE DAAD
Geesteszieken - Aansprakelijkheid op grond van artikel 1386bis B.W. - Geen schuldbekwaamheid - Landverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Geen zware fout of opzet in de zin van artikel 8 wet landverzekeringsovereenkomst - Integrale vergoeding van de schade
Wanneer de verzekerde geen fout heeft begaan in de zin van artikel 1382 B.W. bij afwezigheid van schuldbekwaamheid, heeft hij evenmin een grove fout begaan, noch de schade opzettelijk veroorzaakt in de zin van artikel 8 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. Waar de aansprakelijkheid op grond van artikel 1386bis B.W. verzekerd is, dient de schade integraal vergoed te worden door de verzekerde en kan hem geen gemak van betaling toegestaan worden.
ASSURANCES
Assurance terrestre - Contrat d'assurance en général - Prescription - Action judiciaire de l'assuré contre l'assureur - Début du délai de prescription - Indemnisation volontaire de la personne lésée
Le délai de prescription, visé à l'article 34 § 1, alinéa 3 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre, de l'action récursoire de l'assuré contre l'assureur R.C. commence à courir dès que la personne lésée réclame à l'assuré l'indemnisation du dommage subi. Le fait que l'assuré ait procédé volontairement à l'indemnisation, signifie qu'il a fait l'objet d'une demande en indemnisation et le délai de prescription de l'action récursoire commence à courir à partir de la demande d'indemnisation.
ASSURANCES
Assurance terrestre - Assurance R.C. - Action directe - Unité d'intention - Début du délai de prescription
Vu que les faits pour lesquels l'assureur subrogé réclame l'indemnisation ont été commis au cours de la période de mai-2 juin 1996 et tenant compte de l'unité d'intention entre les faits, l'action directe de la personne lésée contre l'assureur doit être intentée au plus tard le 2 juin 2001.
ASSURANCES
Coassurance - Mission du premier assureur - Action directe - Interruption de la prescription
Ni sur base de l'article 28 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre, ni sur base des conditions de la police, le premier assureur n'avait un quelconque mandat pour intenter une action en tant que subrogé dans les droits de la personne lésée contre l'auteur responsable et son assureur en recouvrement des dépenses exposées par ses coassureurs. Par conséquent, l'interruption de l'action directe que ce subrogé-premier assureur a intentée en son nom propre, n'a pas d'effet interruptif vis-à-vis de l'action directe de ses coassureurs contre l'auteur responsable.
ENGAGEMENT PROVENANT D'UN ACTE ILLÉGITIME
Maladies mentales - Responsabilité sur base de l'article 1386bis C. civ. - Absence de la capacité civile requise - Assurance terrestre - Assurance R.C. - Pas de faute lourde ou de dol au sens de l'article 8 de la loi du contrat d'assurance terrestre - Indemnisation intégrale du dommage
Si l'assuré n'a pas commis de faute au sens de l'article 1382 C. civ. en l'absence de la capacité civile requise, il n'a pas non plus commis de faute lourde, ni causé le dommage intentionnellement au sens de l'article 8 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre. Lorsque la responsabilité sur base de l'article 1386bis C. civ. est assurée, le dommage doit être intégralement indemnisé par l'assuré et on ne peut pas lui accorder de facilités de paiement.
Aanvangspunt van de verjaring van de regresvordering van de verzekerde in geval van minnelijke vergoeding van de benadeelde
C. Van Schoubroeck

Artikel 34 § 1, derde lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst regelt uitdrukkelijk het aanvangspunt van de driejarige verjaringstermijn van de regresvordering van de verzekerde tegen zijn aansprakelijkheidsverzekeraar: “In de aansprakelijkheidsverzekering begint de termijn, wat de regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar betreft, te lopen vanaf de dag vanaf het instellen van de rechtsvordering door de benadeelde.” Het aanvangspunt van de verjaring is bijgevolg “het instellen van de rechtsvordering door de benadeelde”.

Deze dwingende bepaling is ongewijzigd overgenomen uit artikel 32 van de verzekeringswet van 11 juni 1874, ingevoegd bij wet van 30 mei 1961 om duidelijkheid te scheppen. Rechtsleer en rechtspraak hebben dit begrip “rechtsvordering” steeds geïnterpreteerd in de betekenis van “gerechtelijke eis van de benadeelde” [1].

Het betrokken arrest van het hof van beroep te Gent van 20 maart 2008 oordeelt: “Het instellen van de rechtsvordering zoals bedoeld in artikel 34 § 1, lid 3 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst is niet aan vormvereisten verbonden. Aldus mag worden aangenomen dat de verjaringstermijn van de regresvordering begint te lopen van zodra de benadeelde van de aansprakelijke verzekerde vergoeding vordert van de door hem geleden schade.” Wanneer uit deze beslissing van het hof van beroep te Gent zou moeten afgeleid worden dat als algemene regel geldt dat de verjaringstermijn van de regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar zou aanvangen op het ogenblik dat de benadeelde zich tot de aansprakelijke richt met de vraag om vergoeding te bekomen, zelfs buiten iedere gerechtelijke procedure, rijst de vraag of hierdoor het begrip “rechtsvordering” niet geschonden is. In ieder geval zou een dergelijke interpretatie minder bescherming bieden aan de verzekerde omdat het aanvangspunt van de verjaringstermijn hierdoor vroeger valt. Bovendien is het, ook voor de verzekeraar, eenvoudiger om het ogenblik vast te stellen, en te bewijzen, waarop een procedure voor de rechter is ingeleid, dan een louter verzoek tot vergoeding.

In casu waren de omstandigheden bijzonder omdat de benadeelde geen gerechtelijke eis had dienen in te stellen. Immers, de aansprakelijke-verzekerde was vrijwillig tot vergoeding van de schade overgegaan. Betekent dit dat de verjaringstermijn van de regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar nooit zou beginnen lopen, bij gebrek aan het instellen van een rechtsvordering door de benadeelde in de betekenis van artikel 34 § 1, derde lid? Dit kan niet de bedoeling van de wetgever zijn, daar verjaringsregelingen streven naar een evenwicht van de belangen van de schuldenaar (verzekeraar) om zich na verloop van tijd niet meer te moeten verweren tegen aanspraken, van de schuldeiser (verzekerde) om gedurende een redelijke termijn zijn aanspraken te laten gelden en van de samenleving die gemoedsrust wenst.

Men mag aannemen dat artikel 34 § 1, derde lid van de wet op landverzekeringsovereenkomst een bepaling is die voor het specifieke geval van de regresvordering tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar de algemene regel van artikel 34 § 1, tweede lid verduidelijkt. Wanneer deze specifieke situatie niet geldt, mag aangenomen worden dat de algemene bepaling van artikel 34 § 1, tweede lid van toepassing blijft. Deze bepaling luidt “dat de driejarige verjaringstermijn begint te lopen vanaf de dag van het voorval dat het vorderingsrecht doet ontstaan” [2]. Bij toepassing van deze bepaling kan worden gesteld dat het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde gericht aan de verzekerde kan beschouwd worden als het voorval dat het vorderingsrecht van de verzekerde tegen de verzekeraar doet ontstaan, in die gevallen waarin deze de benadeelde vrijwillig heeft vergoed.

[1] S. Fredericq, H. Cousy en J. Rogge, “Overzicht van rechtspraak. Verzekeringen (1969-1978)”, T.P.R. 1981, p. 423, nr. 51; E. Brewaeys en I. Baele, Verjaring in het verzekeringsrecht, Antwerpen, Kluwer, 2000, 24-26; M. Fontaine, Droit des assurances, Brussel, Larcier, 2006, p. 320, nr. 496; R. Carton de Tournai en P. Van der Meersch, Précis des assurances terrestres en droit belge, I, Brussel, Bruylant, 1970, p. 65, nr. 408.
[2] Cf. M. Fontaine, o.c., p. 320, nr. 496, vn. 720.