Rechtbank van koophandel Tongeren 8 juni 2007
VERVOER
Wegvervoer - Verjaring (art. 9 wet 25 augustus 1891 - art. 38 § 1 wet 3 mei 1999) - Remboursopdracht - Artikel 32 CMR-Verdrag - Schriftelijke vordering
De overeenkomst van nationaal wegvervoer wordt tot op het ogenblik van de toepasselijkheid van de wet van 3 mei 1999 (die de CMR-bepalingen op nationaal wegvervoer toepasselijk maakte) beheerst door de wet van 25 augustus 1891.
Op de vorderingen van de opdrachtgever tegen de vervoerder wegens het niet uitvoeren van de aan deze laatste gegeven remboursopdracht is de korte verjaringstermijn van artikel 9 van de wet van 25 augustus 1891 (verjaringstermijn nationaal vervoer: 6 maanden) of van artikel 32 van het CMR-Verdrag (verjaringstermijn: 1 jaar) toepasselijk.
Een schriftelijke vordering in de zin van artikel 32.2 CMR geldt enkel voor vorderingen wegens verlies of schade of vertraging zodat een aanmaning aan de vervoerder wegens niet-vervulde remboursopdrachten geen schriftelijke vordering uitmaakt die de loop van de verjaringstermijn schorst.
|
TRANSPORT
Transport par route - Prescription (art. 9 loi 25 août 1891 - art. 38 § 1er loi 3 mai 1999) - Stipulation de livraison contre paiement du prix - Article 32 Convention CMR - Réclamation écrite
Jusqu'au moment de l'entrée en vigueur de la loi du 3 mai 1999 (qui a rendu applicable la disposition de la Convention CMR au transport national par route), le contrat de transport national par route est régi par la loi du 25 août 1891.
En ce qui concerne les actions du donneur d'ordre contre le transporteur pour la non-exécution de la stipulation de livraison moyennement le paiement du prix, c'est le délai réduit de prescription de l'article 9 de la loi du 25 août 1891 (délai de prescription applicable au transport national: 6 mois) ou de l'article 32 de la Convention CMR (délai de prescription: 1 an) qui s'applique.
Une réclamation écrite au sens de l'article 32.2 CMR s'applique seulement pour les actions pour cause de perte ou d'avarie ou de retard de sorte qu'une mise en demeure pour non-respect de l'ordre de délivrance moyennement le paiement du prix ne constitue pas une réclamation écrite susceptible de suspendre le cours de la prescription.
|
BVBA Nijs Distribution / B. Geerkens
Zet.: G. Hermans (rechter), J. Vaes en M. Gielen (rechters in handelszaken) |
Pl.: Mrs. L. Quintiens loco J. Verlinden en Lambrichts loco W. Haex |
(…)
1. | Voorgaanden |
(a) De BVBA Leurs Express, thans de BVBA Nijs Distribution, vervoerde geregeld zendingen in opdracht van dhr. Geerkens.
Toen de commerciële relatie beëindigd was weigerde dhr. Geerkens de laatste factuur van 31 december 1999 ten bedrage van 21.780 BEF (539,91 EUR) te betalen, voorhoudend dat niet alle door de BVBA Leurs Express, thans de BVBA Nijs Distribution, bij klanten geïnde gelden waren doorbetaald en afgerekend.
Dhr. Geerkens werd aangemaand op 21 maart 2000 en 13 april 2000.
(b) Bij inleidende dagvaarding d.d. 11 mei 2000 vorderde de BVBA Leurs Express, thans de BVBA Nijs Distribution, betaling van de som van 24.648 BEF, hetzij 611,01 EUR, bedrag te vermeerderen met de gerechtelijke interesten en de kosten.
Bij besluiten stelde dhr. Geerkens een tegeneis voor nog niet ontvangen remboursen - het betreft een tiental klanten bij wie de BVBA Leurs Express betaling zou hebben ontvangen voor in het totaal 171.971 BEF (4.263,05 EUR) en die niet zouden zijn doorbetaald aan dhr. Geerkens - waarmee de op hoofdeis gevorderde bedragen mochten worden gecompenseerd.
(c) Op 25 oktober 2001 sprak de heer vrederechter te Bree vonnis uit, waarbij
- werd vastgesteld dat de hoofdeis zonder voorwerp was geworden, doordat een klant, meer bepaald Pakjeshuis, aan de BVBA Leurs had betaald en deze laatste het hiervan resterende saldo, na afhouding van haar vordering, doorstortte aan dhr. Geerkens;
- werd de (herleide) tegeneis toegekend voor een bedrag van 145.224 BEF (3.600,01 EUR) meer de verwijlinteresten vanaf 23 mei 2000 en de gerechtelijke interesten en de kosten.
(d) Op 5 augustus 2002 werd dit vonnis betekend en op 2 september 2002 stelde de BVBA Leurs Express hoger beroep in.
Het ingestelde hoger beroep is tijdig en ontvankelijk.
2. | Ten gronde |
(a) | De oorspronkelijke hoofdeis |
Zoals hoger gesteld werd de aanvankelijke hoofdeis geregeld in de loop van de procedure in eerste aanleg, zodat deze zonder voorwerp was geworden.
Eén van de klanten van dhr. Geerkens, die door de raadsman van de BVBA Leurs Express, thans de BVBA Nijs Distribution, was aangeschreven, meer bepaald klant Pakjeshuis, betaalde een bedrag van 33.644 BEF (834,01 EUR), waarop de vordering werd ingehouden (24.648 BEF of 611,01 EUR) meer de gerechtskosten (4.029 BEF of 99,88 EUR) zodat het resterende saldo van 4.967 BEF (123,13 EUR) aan dhr. Geerkens werd overgemaakt.
Op dit punt bestaat er geen discussie meer.
(b) | De standpunten van partijen |
De BVBA Leurs Express, thans de BVBA Nijs Distribution, houdt in essentie voor:
- dat het geregeld gebeurde dat één van de klanten meedeelde dat ze het verschuldigde bedrag, het rembours, zou overschrijven, waarop de zending werd achtergelaten voor zover dhr. Geerkens hiermee telefonisch zijn akkoord had gegeven;
- dat ze aanbiedt dit systeem te bewijzen met alle middelen van recht, getuigenissen inbegrepen;
- dat er ook geen onmiddellijke aanmaning gebeurde door dhr. Geerkens na die zendingen, waaruit de effectieve toepassing van dit systeem blijkt;
- dat de vordering voor het overgrote deel verjaard is op basis van de wet van 3 mei 1999 en/of het CMR-Verdrag;
- dat er minstens sprake is van rechtsverwerking (dit argument wordt in synthesebesluiten niet meer gehandhaafd, zodat er niet op hoeft geantwoord te worden);
- dat haar algemene voorwaarden in artikel 9 bepalen dat klachten binnen de acht dagen moeten worden geuit en rechtsvorderingen binnen de drie maanden moeten worden ingesteld;
- dat de eerste rechter ten onrechte niet geantwoord heeft op het aanbod tot persoonlijke verschijning;
- dat ze, na het eerste vonnis, de klanten in kwestie nogmaals aanschreef en gebleken is dat verscheidene van die klanten rechtstreeks aan dhr. Geerkens betaald hebben.
Dhr. Geerkens houdt in essentie voor:
- dat de leveringsbonnen alle uitdrukkelijk vermeldden “tegen betaling/contre remboursement” en deze vermelding niet werd doorgestreept door de BVBA Leurs;
- dat door hem steeds werd afgetekend wanneer de remboursgelden werden overhandigd, en dat dit voor die aangehaalde (een tiental) klanten niet gebeurde;
- dat de BVBA Leurs Express een bedrag van 100 BEF (2,48 EUR) extra rekende voor een levering onder rembours;
- dat de BVBA Leurs Express zelf aanduidt dat ze voor betaling diende in te staan wanneer ze die klanten aanschreef om te betalen;
- dat enkel de klanten Pakjeshuis (die rechtstreeks aan Leurs Express betaalde) en Zenit (die rechtstreeks aan dhr. Geerkens betaalde in 2001) in mindering van haar vordering kunnen gebracht worden;
- dat de eerste rechter besloot dat artikel 9 van de algemene voorwaarden van de BVBA Leurs Express, thans de BVBA Nijs Distribution, niet toepasselijk waren op deze situatie nu het aldaar gaat over “klachten betreffende de aanduidingen die voorkomen op documenten en facturen, hetgeen ten deze niet in betwisting is”;
- dat leveren tegen rembours zonder de gelden te innen een zware fout is, gezien de leveringsbon een betalingsbewijs vormt;
- dat de verjaring van artikel 9 van de vervoerwet van 25 augustus 1991, thans artikelen 30-32 CMR, geen betrekking heeft op de vorderingen die voortspruiten uit de lastgeving tot inning van bedragen.
(c) | De algemene voorwaarden van de BVBA Leurs Express |
De BVBA Leurs Express hanteerde algemene voorwaarden, waarvan niet betwist wordt dat ze steeds werden gehanteerd voor elke vervoeropdracht, en evenmin dat ze nooit werden geprotesteerd door dhr. Geerkens, zodat ze derhalve toepasselijk waren.
In artikel 9 van deze algemene voorwaarden werd bepaald dat klachten binnen de 8 dagen dienden te worden geformuleerd en dat rechtsvorderingen binnen de 3 maanden moesten worden ingesteld (“De opdrachtgever ziet duidelijk af van enige klacht betreffende de aanduidingen die voorkomen op documenten en facturen indien hij dit niet binnen de 8 dagen na ontvangst aan de vervoerder heeft gemeld. Gerechtelijke acties uitgaande van de opdrachtgever of geadresseerde dienen steeds binnen een termijn van 3 maanden te worden ingezet.”).
De eerste rechter stelde dat deze voorwaarden inzake niet van toepassing zijn, “vermits het aldaar gaat over klachten betreffende aanduidingen die voorkomen op documenten en facturen, hetgeen ten deze niet in betwisting is”.
De rechtbank sluit zich bij deze redenering aan voor wat het eerste gedeelte van het artikel 9 betreft.
Voor wat het tweede gedeelte betreft, meer bepaald de zin waarin gesteld wordt dat rechtsvorderingen binnen de 3 maanden moeten worden ingesteld, dient opgemerkt dat het niet mogelijk is om vooraf bij overeenkomst al een andere verjaringstermijn dan, die van artikel 32 CMR overeen te komen (CMR: Internationaal vervoer van goederen over de weg. Een praktische en rechtsvergelijkende benadering, Deel 3 NTHR-reeks, onder de redactie van Mr. Drs. M.L. Hendrikse en Prof. Mr. Ph. H. J. G. van Huizen, Zutphen, Uitgeverij Paris, 2005, p. 236, nr. 11.10).
De BVBA Leurs Express, thans Nijs Distribution BVBA, kan zich derhalve niet op artikel 9 van haar algemene voorwaarden beroepen in voorliggende discussie om voor te houden dat de rechtsvordering laattijdig zou zijn ingesteld.
(d) | De verjaring |
De vraag stelt zich of de rechtsvordering al dan niet verjaard is op basis van de geldende wettelijke bepalingen en of de verjaringstermijn die werd voorgeschreven eveneens geldt voor de verbintenis van de vervoerder om enkel tegen betaling te leveren of niet.
Het betroffen in voorliggend geval binnenlandse vervoeropdrachten. Hierop was aanvankelijk de wet van 25 augustus 1891 van toepassing, maar overeenkomstig artikel 38 § 1 van de wet van 3 mei 1999 (B.S. 30 juni 1999) werd de wet van 28 augustus 1891 grotendeels buiten toepassing verklaard en vindt het CMR-Verdrag toepassing.
“De bepalingen van artikel 1, punten 2 en 3 alsook de artikelen 2 tot 41 van het verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, afgekort CMR-Verdrag, ondertekend te Genève op 19 mei 1956 en goedgekeurd door de wet van 4 september 1962, alsook de bepalingen van het protocol bij genoemd verdrag, ondertekend te Genève op 5 juli 1978 en goedgekeurd door de wet van 25 april 1983, zijn van toepassing op het nationaal vervoer van zaken over de weg.... De artikelen 1 tot 7 en 9 van de wet van 25 augustus 1891 houdende herziening van de titel van het Wetboek van Koophandel betreffende de vervoerovereenkomsten zijn niet van toepassing op het vervoer van zaken over de weg...”.
* De verjaringstermijn inzake binnenlands vervoer van artikel 9 van de wet van 25 augustus 1891, en meer bepaald dat alle rechtsvorderingen die ontstaan uit de overeenkomst van goederenvervoer, met uitzondering van het ziekenvervoer en van die welke volgen uit een strafbaar feit, verjaren door verloop van 6 maanden, geldt voor alle rechtsvorderingen, die uit de vervoerovereenkomst ontstaan, ook al hebben die betrekking op verbintenissen die accessoir zijn aan de uitvoering van het vervoer (Cass. 4 december 2003, T.B.H. 2004, 486 en RABG 2005/1, 40 met noot P. Allary, “Omtrent de reikwijdte van artikel 9 van de vervoerwet van 25 augustus 1891”). Het Hof maakt hier toepassing van de absorptieleer: op een overeenkomst die samengesteld is uit meerdere componenten is het wettelijk regime dat van toepassing is op de hoofdcomponent van toepassing op de gehele overeenkomst (P. Allary, “Omtrent de reikwijdte van artikel 9 van de Vervoerwet van 25 augustus 1891” (noot onder Cass. 4 december 2003), RABG 2005/1, 42, nr. 3).
Dit standpunt werd reeds eerder verdedigd door Putzeys (J. Putzeys, Le contrat de transport routier de marchandises, Brussel, Bruylant, 1981, 386, nr. 1117).
De verbintenis die de vervoerder opneemt om de goederen aan de geadresseerde af te leveren tegen betaling aan de prijs die hij aan de verzender dient over te maken (verzending onder rembours), dient beschouwd te worden als een aan de vervoerovereenkomst accessoire verbintenis, en is bijgevolg onderworpen aan de verjaringstermijn van de vervoerwet (Cass. 4 december 2003, T.B.H. 2004, 486 en RABG 2005/1, 40 met noot P. Allary, “Omtrent de reikwijdte van artikel 9 van de vervoerwet van 25 augustus 1891”).
De wet van 25 augustus 1891 is derhalve eveneens van toepassing op de verbintenis van de vervoerder om de goederen slechts af te leveren tegen betaling van de prijs, die aan de verzender dient te worden overgemaakt.
Tot aan de toepassing van de wet van 3 mei 1999 gold derhalve een verjaringstermijn van 6 maanden. De vervoeropdrachten van 1997 vielen derhalve onder de verjaringstermijn van 6 maanden.
* Artikel 32, lid 1 CMR bepaalt letterlijk:
“De rechtsvorderingen waartoe een aan dit verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, verjaren door verloop van één jaar. In geval van opzet of van schuld, welke volgens de wet van het gerecht, waarvoor de vordering aanhangig is, met opzet gelijkgesteld wordt, is de verjaringstermijn drie jaar.
De verjaring loopt:
(a) in geval van gedeeltelijk verlies, beschadiging of vertraging, vanaf de dag waarop de goederen zijn afgeleverd;
(b) in geval van volledig verlies, vanaf de dertigste dag na afloop van de bedongen termijn of bij gebreke van zulke termijn, vanaf de zestigste dag na de inontvangstneming van de goederen door de vervoerder;
(c) in alle andere gevallen na afloop van een termijn van drie maanden van de sluiting der vervoerovereenkomst.
De hierboven als begin van de verjaring aangegeven dag wordt niet begrepen in de verjaringstermijn.”
Artikel 32, lid 4 CMR: “Een verjaarde vordering kan ook niet meer in de vorm van een vordering in de reconventie of van een exceptie worden geldig gemaakt.”
Alle rechtsvorderingen waartoe een aan dit verdrag onderworpen vervoer aanleiding geeft, verjaren door verloop van één jaar (Brussel 28 juni 1969, E.T.L. 1969, IV, 925; F. Ponet, De overeenkomst van internationaal wegvervoer/CMR, 3de ed., 2003, p. 689, nr. 666). De bepaling van artikel 32.1. CMR geldt voor alle vorderingen waartoe een CMR-vervoer aanleiding kan geven, en niet alleen voor vorderingen die hun grondslag vinden in de bepalingen van het CMR-Verdrag (Kh. Kortrijk 2 maart 1990, onuitg. inzake Transport Bruwier/Thermote & Van Halst).
De verjaringstermijnen zoals bepaald onder artikel 32.1 CMR-Verdrag zijn niet beperkt tot verlies, beschadiging of vertraging. Zij gelden dus niet enkel voor vorderingen tegen, maar ook van de vervoerder (Hoge Raad 11 februari 2000, Eur. Vervoerr. 2000, 381).
Deze verjaringstermijn van één jaar geldt derhalve eveneens voor accessoire verbintenissen, zoals in voorliggend geval de verbintenis van de vervoerder om de goederen slechts af te leveren tegen betaling van de prijs, die aan de verzender dient te worden overgemaakt (zie naar analogie: Cass. 4 december 2003, T.B.H. 2004, 486 en RABG 2005/1, 40 met noot P. Allary, “Omtrent de reikwijdte van artikel 9 van de vervoerwet van 25 augustus 1891”).
Vanaf de toepassing van de wet van 3 mei 1999 gold derhalve een verjaringstermijn van één jaar. De vervoeropdrachten van 1999 vielen derhalve onder de verjaringstermijn van één jaar.
Door dhr. Geerkens wordt ingeroepen dat er inzake opzet zou zijn, zodat de verjaringstermijn op 3 jaar zou belopen. Dit opzet wordt echter geenszins bewezen en kan ook niet worden vermoed. Het niet innen van gelden bij klanten, alhoewel de verplichting daartoe bestond, kan in de hoger geschetste omstandigheden niet aangezien worden als opzet.
* Het betreft volgende remboursen:
5.3.1999 | - | Indigo | 9.993 BEF |
5.5.1997 | - | M & S Lightning | 4.619 BEF |
11.12.1997 | - | Studio KD | 10.497 BEF |
16.12.1997 | - | Dans la Maison | 4.806 BEF |
18.12.1997 | - | Aquatine | 12.561 BEF |
Voor deze remboursen werd aangemaand op 3 mei 1999. Op deze remboursen is de wet van 25 augustus 1891 van toepassing, en derhalve geldt hiervoor een verjaringstermijn van 6 maanden. Zelfs als aan de aanmaning d.d. 3 mei 1999 een schorsende werking wordt toegekend is deze eerste reeks remboursen derhalve verjaard.
Bovendien zijn er volgende remboursen:
14.10.1999 | - | Zenit | 11.551 BEF |
17.11.1999 | - | Mixbox | 60.190 BEF |
18.11.1999 | - | Mifanam | 15.735 BEF |
15.12.1999 | - | April Design | 9.248 BEF |
Voor deze remboursen werd aangemaand op 23 mei 2000. Op deze remboursen is het CMR-Verdrag van toepassing en derhalve geldt hiervoor een verjaringstermijn van 1 jaar.
Er dient voor deze tweede reeks wel opgemerkt dat de vordering Zenit ondertussen rechtstreeks aan dhr. Geerkens werd betaald, terwijl de vordering Pakjeshuis, die nadien aan de reeks werd toegevoegd, rechtstreeks aan de BVBA Leurs Express werd betaald (en met de aanvankelijke hoofdeis werd verrekend). De vordering Mixbox werd herleid naar 59.317 BEF.
De vraag stelt zich of de aanmaning van 23 mei 2000 al dan niet als een schorsing kan worden aangezien in de zin van artikel 32 CMR.
Een bijzondere schorsingsgrond werd voorzien in het tweede lid van artikel 32, namelijk door middel van het indienen van een schriftelijke vordering.
De schriftelijke vordering dient in principe een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de aard en de omvang van de schade te bevatten, alsook een aansprakelijkheidsstelling van de vervoerder, en de gronden waarop het beweerde vorderingsrecht van de rechthebbende rust, en dit voor zoveel mogelijk vergezeld van de erop betrekking hebbende stukken (Antwerpen 26 juni 2000, R.H.A. 2001, 217; zie ook: Kh. Antwerpen 6 mei 1988, R.H.A. 1988, 136).
Dit bijzonder schorsingsmechanisme geldt echter enkel voor vorderingen tot schadevergoeding wegens verlies, beschadiging of vertraging.
De aanmaning d.d. 23 mei 2000 kan derhalve niet aangezien worden als een geldige schorsing van de verjaringstermijn, maar anderzijds werd de vordering in rechte wel ingesteld binnen het jaar, meer bepaald door het neerleggen van de besluiten, houdende tegeneis, op 30 augustus 2000, zodat de tweede reeks remboursen (daterend van het jaar 1999) niet verjaard zijn.
Er blijft derhalve, rekening houdend ook met de opmerkingen inzake de tweede reeks remboursen, een bedrag in discussie van (59.317 BEF + 15.735 BEF + 9.248 BEF =) 84.300 BEF, hetzij 2.089,74 EUR.
(e) | De grond van de vordering van dhr. Geerkens |
De verbintenis die de vervoerder (de BVBA Leurs, thans Nijs Distribution) opneemt om de goederen aan de geadresseerde af te leveren tegen betaling aan de prijs die hij aan de verzender (dhr. Geerkens) dient over te maken (verzending onder rembours), dient door de vervoerder te worden nagekomen, tenzij hij bewijst dat de verzender (dhr. Geerkens) hem nadien van het nakomen van deze verbintenis vrij stelde.
Dit is slechts de toepassing van het algemeen principe van artikel 1315 B.W., dat hij, die beweert bevrijd te zijn, het bewijs moet leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht. Kan hij dit niet dan is hij aansprakelijk.
De BVBA Leurs, thans Nijs Distribution, had derhalve de verplichting enkel tegen betaling te leveren, terwijl ze niet bewijst dat ze van deze verplichting werd vrijgesteld.
Ten overvloede zij verwezen naar volgende elementen:
- de leveringsbons vermeldden duidelijk “onder rembours”, terwijl deze vermelding niet werd doorgehaald door de vervoerder (de BVBA Leurs, thans Nijs Distribution) alhoewel ze daartoe de gelegenheid, en zelfs de plicht, had toen de instructies beweerdelijk werden gewijzigd door de opdrachtgever (Geerkens);
- er werd voor de leveringen onder rembours 100 BEF (2,48 EUR) extra gerekend door de BVBA Leurs en dit gebeurde, volgens de voorliggende gegevens, ook voor de onbetaald gebleven leveringen.
Het gegeven dat de klanten Pakjeshuis en Zenit nadien nog betaalden kan aan de gehoudenheid, de verantwoordelijkheid om voor inning te zorgen ter gelegenheid van de levering, in hoofde van de BVBA Leurs, thans Nijs Distribution, niets veranderen.
Anderzijds was dhr. Geerkens er niet toe gehouden onmiddellijk aan te manen na de tekortkomingen van de vervoerder.
(…)
Om deze redenen,
De rechtbank,
beslissende op tegenspraak en in graad van beroep, na erover beraadslaagd te hebben overeenkomstig de wet, alle andere verdere en strijdige bemerkingen van partijen, in besluiten of ter zitting opgeworpen, van de hand wijzend als ongegrond, verklaart de vordering in graad van beroep van de BVBA Leurs Express, thans Nijs Distribution BVBA, ontvankelijk en deels gegrond;
vernietigt dienvolgens deels het vonnis van de heer vrederechter te Bree d.d. 25 oktober 2001 inzake A.R. 00Al24;
veroordeelt dienvolgens de BVBA Leurs Express, thans Nijs Distribution BVBA, om aan dhr. Geerkens te betalen de som van 2.089,74 EUR, bedrag te vermeerderen met de gerechtelijke interest aan de gewone wettelijk rentevoet vanaf 10 november 2006 tot op datum van betaling;
veroordeelt de BVBA Leurs Express, thans Nijs Distribution BVBA tevens tot de kosten van het geding.
(…)