Article

Rechtbank van koophandel Kortrijk, 28/11/2006, R.D.C.-T.B.H., 2008/7, p. 653-654

Rechtbank van koophandel Kortrijk 28 november 2006

VERVOER
Wegvervoer - Internationaal vervoer - CMR-Verdrag - Partijen aan de overeenkomst - Artikel 13 CMR - Rechten en plichten van geadresseerde - Vordering tot betaling van vrachtprijs
Het CMR-Verdrag gaat uit van een consensueel contract tussen de opdrachtgever en de vervoerder en bepaalt niet dat de CMR-vrachtbrief een contract zou vastleggen tussen drie partijen m.n. de afzender, de vervoerder en de geadresseerde. De geadresseerde is volgens artikel 13 CMR-Verdrag slechts gehouden tot betaling van de volgens de vrachtbrief verschuldigde bedragen wanneer hij gebruik maakt van de rechten die hem door artikel 13.1 CMR-Verdrag zijn verleend.
De enkele in ontvangstneming van de vervoerde goederen door de geadresseerde is niet het “gebruikmaken van rechten die uit de vervoerovereenkomst voortvloeien”, zoals bedoeld in die bepaling, die overigens beperkend moet worden uitgelegd nu ze een afwijking inhoudt van het principe van de relativiteit van de overeenkomst.
De geadresseerde is derhalve niet verplicht tot betaling van de vrachtprijs (behoudens tegenstrijdige overeenkomst).
TRANSPORT
Transport par route - Transport international - Convention CMR - Parties à la convention - Article 13 CMR - Droits et devoirs du destinataire - Action en paiement de fret
La Convention CMR part d'un contrat consensuel entre le commettant et le transporteur et ne stipule pas que la lettre de voiture CMR fixerait un contrat entre trois parties, à savoir l'expéditeur, le transporteur et le destinataire. Le destinataire n'est, suivant l'article 13 de la Convention CMR, tenu qu'au paiement des montants dus suivant la lettre de voiture lorsqu'il fait usage des droits qui lui sont accordés par l'article 13.1 de la Convention CMR.
Le seul fait pour le destinataire de réceptionner les marchandises transportées n'est pas l'usage des “droits qui résultent du contrat de transport”, comme visés dans cette disposition, qui doit être interprétée de manière limitative vu qu'elle constitue une dérogation au principe de la relativité de la convention.
Le destinataire n'est par conséquent pas obligé de payer le fret (sauf convention contraire).

NV Giraud België / GmbH Textilia Alt U Neukleiderhandel en NV Ancien Ets. Vanbreuze

Zet.: P. Van Iseghem (rechter), G. Arnoys en G. Smagghe (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. J. Everaerts loco P. Rubens en C. Claeys loco B. Mangain en P. Heylen
A. De feiten

Giraud België NV voert op regelmatige tijdstippen transporten uit in opdracht van Textilia Alt U Neukleiderhandel GmbH, waarbij goederen worden vervoerd van Duitsland naar België, om bij Anciens Établissements Vanbreuze NV te worden geleverd. Telkens worden er facturen opgemaakt, die evenwel nooit geprotesteerd, laat staan betaald worden, en dit, ondanks diverse aanmaningen.

Wanneer Giraud België NV Anciens Établissements Vanbreuze NV aanschrijft belooft deze, ondanks het feit dat de goederen franco werden verzonden, mits akkoord van de afzender, Textilia Alt U Neukleiderhandel GmbH, het bedrag van 3.597 EUR dat zij nog aan Textilia Alt U Neu­kleiderhandel GmbH moet betalen, aan Giraud België NV door te storten.

Blijkbaar gebeurt dit evenwel niet, zodat Giraud België NV op 17 februari 2006 overgaat tot dagvaarding in betaling van openstaande facturen (5.244,80 EUR), meer schadebeding en interest. Niet alleen Textilia Alt U Neukleiderhandel GmbH wordt gedagvaard, doch tevens wordt Anciens Établissements Vanbreuze NV mee aangesproken als “medeschuldenaar” teneinde solidair, minstens in solidum te worden veroordeeld tot betaling.

Bij vonnis d.d. 3 oktober 2006 werd Textilia Alt U Neukleiderhandel GmbH reeds bij verstek veroordeeld tot betaling, terwijl nu de eventuele gehoudenheid van Anciens Établissements Vanbreuze NV als medeschuldenaar aan de orde is.

Anciens Établissements Vanbreuze NV betwist dat zij wat dan ook zou dienen te betalen, en meent dat de vordering tergend en roekeloos is. Uit dien hoofde vraagt zij een schadevergoeding van 1.000 EUR. Omdat Giraud België NV van oordeel is dat het verweer m.b.t. de hoofdeis tergend en roekeloos is, vraagt zij een veroordeling van Anciens Établissements Vanbreuze NV tot een bijkomende schadevergoeding van 500 EUR.

B. De beoordeling in rechte
B.1. De gehoudenheid van Anciens Établissements Vanbreuze NV

Giraud België NV beroept zich eigenlijk op artikel 13 van het CMR-Verdrag, waarvan de tekst als volgt luidt:

“Art. 13. 1. Na aankomst van de goederen op de plaats bestemd voor de aflevering, heeft de geadresseerde het recht van de vervoerder te vorderen dat het tweede exemplaar van de vrachtbrief aan hem wordt overhandigd en de goederen aan hem worden afgeleverd, een en ander tegen ontvangstbewijs. Wanneer verlies van de goederen is vastgesteld of de goederen aan het einde van de termijn, bedoeld in artikel 19, niet zijn aangekomen, is de geadresseerde gerechtigd om op eigen naam tegenover de vervoerder gebruik te maken van de rechten, die uit de vervoerovereenkomst voortspruiten.

2. De geadresseerde, die gebruik maakt van de rechten, die hem ingevolge het eerste lid van dit artikel zijn toegekend, is gehouden de volgens de vrachtbrief verschuldigde bedragen te betalen. In geval van geschil ter zake is de vervoerder niet verplicht om de goederen af te leveren dan tegen zekerheidstelling door de geadresseerde.”

Waar Giraud België NV rechtspraak (o.m. Antwerpen 10 maart 1978, J.P.A. 1979-80, 178) en rechtsleer aanhaalde, sommeerde zij Anciens Établissements Vanbreuze NV om rechtspraak en rechtsleer voor te leggen die deze stelling zouden tegenspreken. Anciens Établissements Vanbreuze NV beperkte zich tot verwijzing naar dezelfde werken, waarbij zij erop wees dat Giraud België NV dit verkeerd interpreteerde.

Giraud België NV vertrekt van de stelling dat Anciens Établissements Vanbreuze NV, door aanvaarding van de goederen en ondertekening van de vrachtbrief, toegetreden is tot de vervoerovereenkomst, zodat zij mee aangesproken kan worden tot betaling van de vrachtprijs. Uit de stukken zoals deze door Giraud België NV worden medegedeeld, blijkt inderdaad dat Anciens Établissements Vanbreuze NV telkens heeft getekend in vak 16, zij het onder voorbehoud van nakomend nazicht op hoeveelheid en kwaliteit.

Het CMR-Verdrag gaat uit van een consensueel contract tussen de opdrachtgever en de vervoerder. Het bepaalt nergens dat de vrachtbrief een contract vastlegt tussen drie contractpartijen: de afzender, de vervoerder en de bestemmeling van de goederen. Het bepaalt alleen dat de vrachtbrief ondertekend wordt door de afzender en de vervoerder (de wezenlijke partijen in het vervoercontract) en dat het in drie exemplaren wordt opgemaakt (een exemplaar voor elk van de twee betrokken contractpartijen en een derde exemplaar dat de goederen begeleidt en waarvan de geadresseerde gebruik kan maken). Vandaar dat het ook alleen in de betaling van vervoerkosten door de geadresseerde voorziet, zo de geadresseerde - die geen partij was in de overeenkomst - gebruik maakt van het derde exemplaar en rechten uitoefent die de vervoerovereenkomst inhoudt. De aansprakelijkheid van de geadresseerde tegenover de vervoerder voor de betaling van de vrachtprijs is dan ook geregeld door artikel 13.2 van het CMR-Verdrag (Gent (7° k.) 27 juni 2005, T.G.R. - T.W.V.R. 2005, afl. 5, 348).

Artikel 13.1 CMR verleent m.a.w. de geadresseerde het recht om zich in geval van verlies van de goederen in eigen naam tegen de vervoerder in rechte te voorzien, ongeacht of de afzender in feite de benadeelde is (Kh. Antwerpen 16 mei 1997, Eur. Vervoerr. 1999, 119). Als keerzijde van de medaille, moet de geadresseerde in dat geval ook mee opdraaien voor de kosten van het transport.

Giraud België NV bewijst in geen geval dat Anciens Établissements Vanbreuze NV “gebruik zou hebben gemaakt van een recht”, zoals voorzien in artikel 13.1 CMR. Artikel 13 vormt bovendien een uitzondering op de relativiteit van de overeenkomsten, zodat daaraan minstens een beperkende interpretatie moet worden gegeven. Vandaar dat de aanspraak van Giraud België NV op de vervoersprestaties, zoals deze tussen Giraud België NV en Textilia Alt U Neukleiderhandel GmbH waren overeengekomen, ongegrond is.

Ter vervollediging: het CMR-Verdrag voorziet trouwens enkel in het volgende: de geadresseerde is “gehouden de volgens de vrachtbrief verschuldigde bedragen te betalen”. Uit de door Giraud België NV medegedeelde vrachtbrieven blijkt geen enkele vermelding van enige prijs of ander element, waaruit zou moeten blijken dat Anciens Établissements Vanbreuze NV bij ondertekening voor ontvangst enige betalingsverbintenis op zich nam.

In zoverre Giraud België NV ondergeschikt verwijst naar de brief van Anciens Établissements Vanbreuze NV d.d. 6 december 2005, kan zij evenmin gevolgd worden. Volgens haar zou deze brief immers een “betalingsverbintenis” van Anciens Établissements Vanbreuze NV t.o.v. Giraud België NV bevatten. Lezing van het desbetreffende stuk leert de rechtbank dat het slechts gaat om een “voorwaardelijke” verbintenis, in die zin dat er eerst een akkoord moet tussenkomen met Textilia Alt U Neukleiderhandel GmbH nopens de bestemming van het bedrag van 3.597 EUR. Wanneer dit akkoord niet bereikt wordt, is Anciens Établissements Vanbreuze NV uiteraard niet gehouden. Blijkens Anciens Établissements Vanbreuze NV kon zij Textilia Alt U Neukleiderhandel GmbH niet meer bereiken, zodat de vordering van Giraud België NV op deze basis eveneens wordt afgewezen.

(…)

Om deze redenen,

De rechtbank, alle andere conclusies afwijzend als niet dienend.

Rechtsprekend op tegenspraak.

Verklaart de vordering van Giraud België NV lastens Anciens Établissements Vanbreuze NV ontvankelijk doch ongegrond.

(…)