Hof van beroep Gent 27 november 2006
SCHIP EN SCHEEPVAART
Binnenvaart - Beschadiging van een sluis - Artikel 91, b Algemeen Scheepvaartreglement - Geen objectieve aansprakelijkheid of vermoeden van aansprakelijkheid - Bewijs van fout in hoofde van de schipper vereist - Schipper moet zich niet verwachten aan stootrand die door gebrek aan onderhoud uitsteekt
Tijdens het schutten blijft een schip haken onder de stootrand van een sluisdeur, die door gebrekkig onderhoud uitstak uit het vlak. De stootrand werd hierdoor beschadigd, waarna het Vlaamse Gewest een vordering in schadevergoeding instelde tegen de schipper. Artikel 91, b van het Algemeen Scheepvaartreglement, dat bepaalt dat het verboden is om de aanhorigheden der waterwegen op enige wijze te beschadigen, creëert geen objectieve aansprakelijkheid in hoofde van de schipper, en zelfs geen vermoeden van aansprakelijkheid lastens de schipper. Het Vlaamse Gewest kan enkel schadevergoeding bekomen op grond van artikel 1382 B.W., door een fout van de schipper aan te tonen. In casu werd geen fout weerhouden, o.m. omdat een normaal zorgvuldig schipper er zich niet aan moet verwachten dat de stootrand van een sluis uitsteekt.
|
BATEAU ET NAVIGATION
Navigation intérieure - Dégradation d'une écluse - Article 91, b Règlement général des voies navigables du Royaume - Pas de responsabilité objective ou de présomption de responsabilité - Preuve de la faute dans le chef du patron requise - Le batelier ne doit pas s'attendre à ce que le bord de porte d'écluse dépasse, par manque d'entretien
Au cours du passage d'une écluse, un bateau est resté accroché sous le bord d'une porte d'écluse qui dépassait par manque d'entretien. Cela a endommagé le bord de la porte de l'écluse, en vertu de quoi la Région flamande a intenté une action en indemnisation contre le patron. L'article 91, b du Règlement général des voies navigables du Royaume, qui stipule qu'il est interdit de dégrader ou d'endommager d'une manière quelconque le lit des voies navigables ou leurs dépendances, ne crée aucune responsabilité objective dans le chef du patron, et même aucune présomption de responsabilité à charge du patron. La Région flamande ne peut obtenir une indemnisation que sur base de l'article 1382 C. civ., en prouvant une faute du patron. Aucune faute n'a été retenue en l'espèce, entre autres parce qu'un patron normalement consciencieux ne doit pas s'attendre à ce que le bord de la porte d'une écluse dépasse.
|
R. Debock en L'Alliance Batelière de la Sambre Belge / Het Vlaamse Gewest
Zet.: H. Debucquoy (voorzitter), G. Vanderstichele en G. De la Ruelle (raadsheren) |
Pl.: Mrs. J.-P. De Cooman en P. Aerts |
(…)
I. | Bestreden beslissing - Rechtspleging in hoger beroep |
1. Het hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de vijfde kamer van de rechtbank van koophandel te Kortrijk (00/4455/A) van 4 juni 2003, bij dagvaarding van 8 juli 2003. Het is tijdig en regelmatig naar de vorm. Een akte van betekening wordt niet voorgelegd.
2. Het hof heeft artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken in acht genomen.
De procedure gebeurde op tegenspraak.
II. | Overblijvende betwisting - Feiten - Procedure in eerste aanleg |
3. De overblijvende betwisting betreft de vraag of:
- artikel 91, 2° van het Algemeen Reglement der Scheepvaartwegen geschonden is;
- appellante een fout beging die schade veroorzaakte, in de zin van artikelen 1382 B.W. e.v.
4. Op 2 december 1999 omstreeks 08.50 uur ligt het ms. “Mike” van eerste appellant leeg afgemeerd met de stuurboordkant langs de muur van de sluis van Ooigem, met de boeg richting Izegem.
Tijdens het vollopen van de sluis is de dekbalk van het ms. “Mike” onder een stootbalk van de middendeur aan stuurboordzijde blijven haperen. Dit profiel werd opgelicht en beschadigd (stuk 2 van het dossier van appellanten).
De schade is tegensprekelijk geraamd op 2.660,52.
Volgens de deskundige stak de stootrand een zevental millimeter uit voor de sluismuur (stuk 3 van het dossier van appellanten). Hij schrijft nog dat dit geen probleem vormt voor volle schepen omdat deze toch dieper in het water liggen. Aangezien de “Mike” leeg was op het ogenblik van de feiten is hij achter het profiel kunnen blijven haken en is het omhoog getild.
Tot slot schrijft de deskundige dat het incident te wijten is aan slecht onderhoud (van de sluis). De laatste werken aan de sluis zouden volgens de sluiswachter van 1998 dateren.
Het dossier van appellanten bevat foto's waarop te zien is dat het randprofiel roestig is.
Geïntimeerde dagvaardt de schipper en zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in vergoeding van de toegebrachte schade. De eerste rechter verklaarde de vordering gegrond.
Op 7 juli 2003 betalen appellanten in uitvoering van het bestreden vonnis € 3.997,87 onder voorbehoud van beroep.
III. | Grieven |
5. Appellanten zijn van oordeel dat de eerste rechter een verkeerde toepassing gemaakt heeft van artikel 91, 2° van het Algemeen Reglement der Scheepvaartwegen.
Zij vragen:
- het bestreden vonnis teniet te doen;
- de oorspronkelijke vordering toelaatbaar maar ongegrond te verklaren;
- geïntimeerde te veroordelen om de betaalde som van 3.997,87 terug te betalen, te vermeerderen met de vergoedende interesten sedert 7 juli 2003, de gerechtelijke interesten en de kosten.
6. Geïntimeerde vraagt de bevestiging van het bestreden vonnis.
IV. | Beoordeling |
7. Artikel 91, 2° van het Algemeen Reglement der Scheepvaartwegen (ASR) bepaalt dat het verboden is “het bed of de aanhorigheden der waterwegen op enige wijze te beschadigen”.
Volgens geïntimeerde gaat het hier om een objectieve aansprakelijkheid; minstens is er een wettelijk vermoeden van aansprakelijkheid. Het loutere feit dat er schade is, impliceert de aansprakelijkheid van eerste appellant, aldus geïntimeerde.
De lezing die geïntimeerde geeft aan dit artikel is juridisch niet correct. Er is in deze geen sprake van objectieve aansprakelijkheid. Er is ook geen wettelijk vermoeden van schuld. De fout, de schade en het oorzakelijk verband in de zin van artikel 1382 B.W. moeten nog steeds bewezen worden (M.-J. De Decker, Beginselen van Belgisch binnenvaartrecht, Antwerpen, VZW De Schroef, sd, nr. 167, met verwijzingen in voetnoot 47).
Dit is in overeenstemming met artikel 251 Boek II, Titel VII, W. Kh. Dat bepaalt dat wanneer de aanvaring toe te schrijven is aan het toeval, of wanneer zij veroorzaakt is door overmacht, of wanneer twijfel rijst omtrent de oorzaken van de aanvaring, de schade wordt gedragen door zij die ze hebben geleden. Indien de aanvaring veroorzaakt is door de schuld van één van de schepen, dan komt de vergoeding van de schade ten laste van het schip dat de fout heeft begaan (eerste en derde lid van het genoemde artikel). Met dit artikel, dat in 1911 ingevoerd werd, is derhalve een algemene foutaansprakelijkheid ingevoerd (zie ook J. Pollet, L'abordage fluvial, Antwerpen, Lloyd, sd, p. 33-35 en vooral p. 38-40, waarin ook naar andersluidende rechtspraak verwezen wordt, die evenwel een minderheid uitmaakt).
Dit is ook in overeenstemming met het algemene Belgische aansprakelijkheidsrecht, waar de objectieve aansprakelijkheid nog steeds de uitzondering vormt.
Het feit dat de schade zich heeft voorgedaan betekent niet dat de norm van artikel 91, 2° ASR overtreden is, in tegenstelling tot wat geïntimeerde schrijft.
8. Uit de feitelijke uiteenzetting en de stukken blijkt dat de fout van eerste appellant in de zin van artikel 1382 B.W. niet bewezen is. Uit niets blijkt dat het ms. tijdens het versluizen onzorgvuldig afgemeerd was. Het is niet omdat er schade is ontstaan dat dit door toedoen van eerste appellant is. Ten onrechte leidt geïntimeerde uit de schade de fout af. Het is onjuist te besluiten dat de fout bewezen is, nu het schip leeg was, het profiel uitstak en de sluis gebrekkig onderhouden was (zie verder). 7 mm vooruit steken, zelfs al lijkt dat weinig, is voldoende om er te kunnen blijven achter haken. Het vooruit steken van de schuurlijst is geen normale toestand.
Het is ook niet bewezen dat de schipper te laat gereageerd zou hebben op het stijgende waterpeil of onvoldoende toezicht zou uitgeoefend hebben, waardoor het schip achter de stootrand kon blijven haken. Opnieuw leidt geïntimeerde de beweerde onzorgvuldigheid af uit het bestaan van de schade. Bij het versluizen mag een normaal zorgvuldige schipper verwachten dat het schip tijdens het stijgen langs de sluismuur omhoog kan gaan. Hij moet er niet op beducht zijn dat hij bovenaan de sluis de boot moet afhouden wegens uitsteeksels aan de sluiswand. Het is niet aangetoond dat een normaal zorgvuldige schipper, in dezelfde toestand geplaatst, anders zou gehandeld hebben.
Minstens is het oorzakelijk verband doorbroken door het gebrekkig onderhoud aan de sluis, dat door de deskundige is vastgesteld.
De deskundige in deze zaak is duidelijk (stuk 3 van het dossier van appellanten): “Je ne vois pas d'autre explication à cet incident qui, à mon avis, est imputable à un mauvais entretien; toujours d'après l'éclusier, les derniers travaux à cet endroit, dateraient de 1998.” (eigen vertaling: “Ik zie geen andere verklaring voor dit incident dat, naar mijn mening, te wijten is aan slecht onderhoud; nog steeds volgens de sluiswachter dateren de laatste werken van 1998”).
De stelling dat de toestand van de sluis enkel in aanmerking genomen moet worden voor het bepalen van de omvang van de schade wordt niet bijgetreden, gelet op het voorgaande.
9. Op grond van het voorgaande wordt het bestreden vonnis hervormd. De oorspronkelijke vordering is toelaatbaar maar ongegrond.
(…)