Article

Hof van Cassatie, 24/04/2008, R.D.C.-T.B.H., 2008/7, p. 620-622

Hof van Cassatie 24 april 2008

WEGVERVOER
Borgtocht van de vervoerder - K.B. 7 mei 2002 - Nieuwe regeling - Werking in de tijd
Het K.B. dd. 7 mei 2002 is niet van toepassing op aanspraken die voor de inwerkingtreding ervan werden vastgelegd.
WEGVERVOER
Borgtocht van de vervoerder - K.B. 18 maart 1991 - Waarborg - Schulden - Werkzaamheden - Begrip - Ondervervoerder - Verbintenissen van de vervoerder
Voor de toepassing van het koninklijk besluit van 18 maart 1991 tot vaststelling van de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg, wordt onder de door een onderneming van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg uitgeoefende werkzaamheden waaruit schulden voortspruiten die door de borgtocht gewaarborgd zijn, begrepen elk vervoer van zaken voor rekening van derden tegen vergoeding bedoeld; de verbintenis van de vervoerder jegens een ondervervoerder op wie de vervoerder een beroep heeft gedaan, is geen verbintenis die het gevolg is van een door de vervoerder uitgevoerd vervoer.
TRANSPORT PAR ROUTE
Cautionnement du transporteur - A.R. 7 mai 2002 - Nouvelle réglementation - Application dans le temps
L'A.R. du 7 mai 2002 ne s'applique pas à des prétentions datant d'avant son entrée en vigueur.
TRANSPORT PAR ROUTE
Cautionnement du transporteur - A.R. 18 mars 1991 - Garantie - Dettes - Activités - Notion - Sous-traitant - Engagements du transporteur
Pour l'application de l'arrêté royal du 18 mars 1991 fixant les conditions d'accès à la profession de transporteur de marchandises par route, dans le domaine des transports nationaux et internationaux, on entend par activités exercées par une entreprise de transport national et international de marchandises dont résultent des dettes qui sont couvertes par le cautionnement, tout transport rémunéré de choses pour compte de tiers; l'obligation d'un transporteur à l'égard d'un sous-traitant auquel le transporteur a fait appel, n'est pas une obligation qui est la conséquence d'un transport effectué par le transporteur.

NV Transport door middel van het gecombineerd Rail-Weg Systeem (TRW) / NV KBC Bank en BVBA Transport Verthriest & Zoon

Zet.: E. Waûters (voorzitter), E. Dirix en A. Smetryns (raadsheren)
O.M.: Ch. Vandewal (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. J. Kirkpatrick en J. Verbist
I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 1 december 2005 gewezen door het hof van beroep te Antwerpen.

Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Christian Vandewal heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddel

De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 17 § 1 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg.

Aangevochten beslissing

Gevat met overeenstemmende besluiten van partijen waarbij de eiseres uiteenzette (1) dat zij o.a. in september 1997 en eerder een groot aantal transporten per spoor tussen Antwerpen-Schijnpoort, Brussel of Genk-Eurotunnel en Perpignan of Hendaye voor rekening van de wegvervoerder Vlitrex uitgevoerd had; (2) dat de verweerster zich in uitvoering van het koninklijk besluit van 18 maart 1991 borg had gesteld namens de NV Vlitrex ten belope van 2.500.000 BEF; (3) dat ondanks een uitvoerbaar vonnis waarover de eiseres lastens de NV Vlitrex beschikte, en na het faillissement van laatstgenoemde, de verweerster niettemin weigerde de borg aan de eiseres te storten aangezien er, luidens de verweerster, niet voldaan werd aan de voorwaarden om een beroep te kunnen doen op de borgstelling, oordeelt het arrest dat de vordering ongegrond is alhoewel krachtens artikel 17 § 1, 2° van het toepasselijke koninklijk besluit van 7 mei 2002 de borg strekt tot dekking van de schulden die voortvloeien uit de vervoerovereenkomsten, zowel de hoofdovereenkomsten als de overeenkomsten van onderaanneming, gesloten door de onderneming.

Deze beslissing steunt op de volgende motieven:

“Het (hof van beroep) dient de vordering van (de eiseres) dan ook te beoordelen in het licht van de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 mei 2002. De schuldvordering die ten grondslag ligt aan de aanspraken van (de eiseres) spruit weliswaar voort uit een contract van onderaanneming maar blijkt geen uitstaans te hebben met een vervoer over de weg. Volgens artikel 3 van de wet van 3 mei 1999 betreffende het vervoer van zaken over de weg is deze wet enkel van toepassing op vervoer over de weg. Het koninklijk besluit van 7 mei 2002, genomen in uitvoering van voornoemde wet is eveneens slechts toepasselijk op vervoer over de weg. De prestaties geleverd door (de eiseres) hebben uitsluitend betrekking op transporten via het spoor. De schuld van Vlitrex die hierdoor is ontstaan valt niet onder de toepassing van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 zodat (de eiseres) geen aanspraak kan maken op betaling door de borg.”

Grieven

Artikel 17 § 1 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 stelt: “De borgtocht bedoeld in artikel 14 dient in zijn geheel om de schulden van de onderneming te waarborgen voor zover zij opeisbaar werden tijdens de periodes bedoeld in § 2 en voor zover zij voortvloeien uit:

1° de levering aan de onderneming van de volgende materiële goederen en diensten, voor zover zij dienen voor de uitvoering van de in artikel 3, 1° en 2° van de wet bedoelde werkzaamheden: a) de banden alsook de andere onderdelen en de verplichte toebehoren van de voertuigen; b) de herstelling en het onderhoud van deze voertuigen; c) de prestaties van het rijdend personeel;

2° de vervoerovereenkomst, zowel de hoofdovereenkomsten als de overeenkomsten van onderaanneming, gesloten door de onderneming;

3° (...)

De borgtocht strekt zich uit tot al hetgeen bij de hoofdschuld en haar invordering komt.”

Het tweede lid van de eerste paragraaf van het hierboven vermelde artikel stelt niet als voorwaarde dat de onderaanneming, die in het kader van het door de initiële vervoerder, in casu Vlitrex, aangegane wegvervoer met een derde, zelf een wegvervoer zou moeten zijn.

Door te beslissen dat enkel wanneer de onderaanneming gekwalificeerd kan worden als een wegvervoer, de onderaannemer een beroep kan doen op de borgstelling, schendt het arrest artikel 17 § 1, 2° van het koninklijk besluit van 7 mei 2002.

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling

1. Uit het bestreden arrest en het vonnis van de eerste rechter waar de appelrechters naar verwijzen, blijkt dat:

- de verweerster een borgstelling verleende ten gunste van de wegvervoerder NV Vlitrex volgens het koninklijk besluit van 18 maart 1991;

- de verweerster deze borgstelling heeft opgezegd op 9 januari 1998;

- de eiseres op 5 maart 1998 een beroep deed op de borgstelling van de verweerster;

- de schuldvordering van de eiseres betrekking heeft op het vervoer per spoor uitgevoerd door de eiseres als ondervervoerder van de NV Vlitrex.

2. Krachtens artikel 21 van het koninklijk besluit van 18 maart 1991 tot vaststelling van de voorwaarden inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal goederenvervoer over de weg, strekt de in artikel 18 bedoelde borgtocht tot waarborg van de schulden van de onderneming die voortspruiten uit de uitoefening van het beroep van ondernemer van goederenvervoer over de weg.

Hieronder is begrepen elk vervoer van zaken voor rekening van derden tegen vergoeding. De verbintenis van de vervoerder jegens een ondervervoerder op wie de vervoerder een beroep heeft gedaan, is geen verbintenis die het gevolg is van een door de vervoerder uitgevoerd vervoer.

3. Artikel 17 § 1, 2° van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, bepaalt dat de borgtocht bedoeld in artikel 14 dient om de schulden van de onderneming te waarborgen die voortvloeien uit de vervoerovereenkomst, zowel de hoofdovereenkomst als de overeenkomsten van wettelijke onderaanneming, gesloten door de onderneming.

Met dit koninklijk besluit wordt een nieuwe regeling uitgewerkt.

Krachtens artikel 70 van dit koninklijk besluit, worden de borgtochten die werden gesteld overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 maart 1991, wat hun bedrag en hun gevolgen betreft gelijkgesteld met deze bepaald onder de toepassing van het koninklijk besluit van 7 mei 2002.

4. Een nieuwe wet is in beginsel niet alleen van toepassing op de toestanden die na haar inwerkingtreden zijn ontstaan, maar ook op de toekomstige gevolgen van de onder de vroegere wet ontstane toestand, die zich voordoen of voortduren onder vigeur van de nieuwe wet.

De toepassing van de nieuwe wet vermag echter geen afbreuk te doen aan reeds onherroepelijk vastgestelde rechten.

In zake overeenkomsten blijft echter de oude wet van toepassing, tenzij de nieuwe wet van openbare orde is of uitdrukkelijk de toepassing ervan voorschrijft op de lopende overeenkomsten.

De artikelen 17 § 1, 2° en 70 van het koninklijk besluit van 7 mei 2002 raken de openbare orde niet en schrijven niet voor dat zij van toepassing zijn op, zoals te dezen, reeds bij het ingaan van de nieuwe wet ingetreden toestanden.

5. Op grond van de voormelde in de plaats gestelde redenen beslist het arrest, dat vaststelt dat de aanspraak reeds werd vastgelegd op 5 maart 1998, naar recht dat de eiseres geen aanspraak kan maken op de door de verweerster verstrekte borgstelling.

Het middel dat aldus, al was het gegrond, niet tot cassatie kan leiden is bij gebrek aan belang niet ontvankelijk.

(…)