bij niet-uitvoering
1. | Problematiek |
1.In het arrest van 13 februari 2006 buigt het hof van beroep te Gent zich over de vraag of de begunstigde van een overschrijvingsopdracht jegens de financiële instelling ten laste van wie de overschrijvingsopdracht was uitgeschreven een aanspraak kan laten gelden, indien deze weigert de overschrijving uit te voeren. De feiten die aanleiding hebben gegeven tot dit arrest zijn eenvoudig. Ter betaling van door haar verrichte aannemingswerken had de NV A.B. van haar opdrachtgeefster twee overschrijvingsopdrachten ten bedrage van 7.000 en 7.009,75 EUR ontvangen, uit te voeren door een financiële instelling waarbij zij beiden rekeninghouder waren. De financiële instelling weigerde evenwel de overschrijvingsopdracht uit te voeren wegens ontoereikende provisie en bleef zelfs weigeren toen er later wel voldoende provisie op de rekening van de opdrachtgeefster aanwezig was, hoewel zij wel nog, op de vooravond van een verkoopdag na een bij de opdrachtgeefster gelegd beslag, twee betalingsopdrachten uitvoerde ten voordele van een beslagleggende instrumenterende gerechtsdeurwaarder. Een paar weken later werd de opdrachtgeefster failliet verklaard.
NV A.B. meent dat de betrokken financiële instelling de betalingsopdrachten had moeten uitvoeren zodra er voldoende fondsen aanwezig waren op de rekening, zonder mogelijkheid van belangenafweging of controle en spreekt in rechte de financiële instelling aan tot betaling van voormelde bedragen. Ter staving van haar vordering steunt zij zich op het beding ten behoeve van een derde, de rechtstreekse vordering, de lastgeving en, in laatste instantie, op de buitencontractuele aansprakelijkheid. In eerste aanleg wordt haar vordering evenwel van de hand gewezen op grond van de overweging dat de overschrijvingsopdracht een gewone debit-creditbankverrichting is die geen enkel rechtstreeks vorderingsrecht doet ontstaan in hoofde van de begunstigde daarvan en dat nergens de wil van de financiële instelling blijkt om contractuele verbintenissen aan te gaan jegens de begunstigde, hetzij rechtstreeks, hetzij via een beding ten behoeve van een derde. De eerste rechter meende dat er evenmin in hoofde van de financiële instelling een wanprestatie kon worden weerhouden en dat zelfs indien de bank fouten zou hebben begaan tegenover de opdrachtgever, dit nog geen tekortkoming inhoudt ten opzichte van de algemene zorgvuldigheidsplicht. In een uitgebreid gemotiveerd arrest bevestigt het hof van beroep te Gent de beslissing van de eerste rechter.
2.Na eerst het mechanisme van de overschrijving in herinnering te hebben gebracht, worden hierna kort de verschillende door de NV A.B. aangehaalde rechtsgronden ter fundering van haar rechtstreeks recht om van de financiële instelling betaling te eisen en de analyse daarvan door het hof van beroep te Gent becommentarieerd.
2. | Omschrijving van de overschrijving |
3.Een van de essentiële voorwaarden voor een goede werking van het girale betalingsverkeer is het recht van de titularis van een bankrekening om zijn girale tegoeden op te vragen of te gebruiken [1], i.e. het recht om vrij te beschikken over de schuldvordering ten aanzien van de financiële instelling waartoe dit girale tegoed aanleiding geeft in hoofde van de titularis van de bankrekening. De overschrijving is één van de instrumenten waarmee een titularis van een bankrekening kan beschikken over zijn girale tegoeden op die bankrekening. Zij kan worden omschreven als de verrichting waarbij, op verzoek van de titularis van een bij een financiële instelling geopende bankrekening (de opdrachtgever genoemd), deze financiële instelling overgaat tot debitering van die bankrekening met het door de opdrachtgever aangegeven bedrag om dit bedrag te crediteren op een andere, door de opdrachtgever aangeduide, rekening, geopend op naam van de opdrachtgever of van een derde (de begunstigde genoemd), al dan niet bij een andere financiële instelling [2]. Als gevolg van de overschrijvingsopdracht vermindert het girale tegoed op de rekening van de opdrachtgever en verhoogt het girale tegoed op de rekening van de begunstigde (en met andere woorden diens schuldvordering op de betrokken financiële instelling).
4.In het besproken arrest betrof de overschrijvingsopdracht een overschrijving van girale tegoeden tussen rekeningen die bij dezelfde Belgische financiële instelling werden aangehouden. In dat geval verloopt de overschrijvingsverrichting vrij eenvoudig, nu de financiële instelling haar volledig zelfstandig kan voltrekken door een overboeking van de ene bij haar geopende rekening naar de andere [3]. Voor dit type van overschrijvingen bestaat er in België geen bijzondere wettelijke regeling die de diverse rechtsverhoudingen voortvloeiende uit de overschrijvingsverrichting regelt [4]. De rechtsverhouding tussen de financiële instelling en de opdrachtgever, dan wel de begunstigde, met betrekking tot de overschrijvingsverrichting wordt beheerst door de tussen de financiële instelling en de opdrachtgever, respectievelijk de begunstigde, gesloten overeenkomst van rekening, die doorgaans onderworpen is aan de algemene bankvoorwaarden van de betrokken financiële instelling. Afhankelijk van deze algemene voorwaarden, kan de opdracht tot overschrijving op uiteenlopende wijze worden gegeven, met name op basis van een document, al dan niet voorgedrukt volgens interbancaire afspraken (cf. het overschrijvingsformulier), dat moet worden afgegeven of kan worden overgemaakt per fax of mail, mondeling (aan het loket of per telefoon) of elektronisch (cf. pc-banking of phonebanking) [5]. Uit de door het hof van beroep te Gent vastgestelde feiten blijkt dat in casu de overschrijvingsopdracht werd gegeven via door de opdrachtgeefster aan de NV A.B. overhandigde overschrijvingsformulieren, die door deze laatste vervolgens aan de betrokken financiële instelling werden voorgelegd.
3. | Mogelijke aanspraken van de begunstigde bij niet-uitvoering van de overschrijving |
5.Het eigen recht dat de begunstigde van de overschrijving heeft ten aanzien van zijn financiële instelling, zodra zijn rekening is gecrediteerd, vloeit voort uit zijn overeenkomst van rekening (of kredietovereenkomst) met die financiële instelling. In het besproken arrest staat de vraag centraal of de begunstigde van een overschrijving indien dergelijke creditering niet heeft plaatsgevonden een eigen recht kan doen gelden jegens de financiële instelling van de opdrachtgever, op grond waarvan hij de uitvoering van de overschrijvingsopdracht kan eisen. Ter staving van een dergelijk eigen rechtstreeks recht voerde de NV A.B. in de eerste plaats aan dat, aangezien de financiële instelling op vraag van de opdrachtgever de rekening van de begunstigde crediteert, de overschrijvingsopdracht een beding ten behoeve van een derde impliceert, zodat de begunstigde over een vorderingsrecht beschikt tegenover die financiële instelling. Het hof van beroep te Gent wijst deze kwalificatie van de hand.
Op grond van de feitelijke vaststellingen die het hof van beroep te Gent maakt, komt het m.i. terecht, tot dit besluit. Een beding ten behoeve van een derde is een contractuele clausule waarbij een rechtssubject, de bedinger of stipulant, in eigen naam en voor eigen rekening, de nakoming van een welbepaalde prestatie vanwege een ander rechtssubject, de belover of promittent, bedingt ten gunste van een derde, de derde begunstigde [6]. De derde wordt aldus schuldeiser van een beloofde prestatie als gevolg van een overeenkomst waarbij hij geen partij is.
Een fundamentele voorwaarde voor het beding ten behoeve van een derde is dat de bedinger duidelijk de wil moet hebben geuit om aan de derde een eigen vorderingsrecht jegens de belover te verschaffen. Het bestaan van deze bedoeling mag zodoende niet worden vermoed [7]. Ook de belover moet op duidelijke wijze de wil hebben geuit verbonden te willen zijn ten opzichte van de derde [8]. Het loutere feit dat de overeenkomst aan een derde een feitelijk voordeel kan verschaffen, wordt als onvoldoende beschouwd opdat aan deze derde een vorderingsrecht op grond van een beding ten behoeve van een derde zou toekomen [9]. In zoverre het hof van beroep te Gent in casu oordeelde dat uit geen van de overlegde stukken, met in begrip van de algemene voorwaarden van de financiële instelling, de wil blijkt om aan de NV A.B. een eigen recht te verschaffen, kon het bijgevolg besluiten dat de overschrijvingsopdracht in casu niet kon worden gekwalificeerd als een beding ten behoeve van een derde.
De kwalificatie als beding ten behoeve van een derde zou trouwens voor de NV A.B. niet gunstig geweest zijn. Zoals het hof van beroep te Gent opmerkt, zou dit immers geïmpliceerd hebben dat zij gebonden zou zijn door de algemene voorwaarden van de betrokken financiële instelling, krachtens welke, volgens de vaststellingen van het hof van beroep te Gent, zij gerechtigd was om de overschrijving niet uit te voeren bij onvoldoende provisie op het moment van de overschrijvingsopdracht, zij niet verplicht was om de opdracht gewoon op te schorten tot er voldoende provisie was en mocht ingaan op het verzoek van de opdrachtgever eerder andere schuldeisers uit te betalen. Er wordt inderdaad aangenomen dat het beding ten behoeve van een derde, om rechtsgeldig te zijn, steeds geënt moet zijn op een overeenkomst tussen de bedinger en de belover [10] en dat het geldig ontstaan en voortbestaan van het eigen en rechtstreeks recht van de derde begunstigde steeds afhankelijk zijn van deze overeenkomst. Tenzij anders is overeengekomen moet worden aangenomen dat de belover zich enkel jegens de derde heeft willen verbinden in zoverre hij zelf gehouden is ten aanzien van zijn contractpartij [11], zodat de belover zich ten aanzien van de derde begunstigde kan beroepen op de modaliteiten opgenomen in de overeenkomst. Zelfs indien het hof van beroep te Gent de kwalificatie van beding ten behoeve van een derde zou hebben weerhouden, zou het eveneens de vordering van NV A.B. hebben afgewezen, nu het hof van beroep te Gent ervan uitgaat dat de financiële instelling de contractuele bepalingen correct toepast.
6.NV A.B. beriep zich vervolgens op een rechtstreekse vordering jegens de financiële instelling analoog aan deze van een bouwheer tegenover een onderaannemer. Ook deze kwalificatie wordt door het hof van beroep te Gent van de hand gewezen op grond van de overweging dat de rechtstreekse vordering enkel kan worden uitgeoefend op grond van een wettekst. Ook dit besluit kan worden bijgetreden. Opdat een schuldeiser een rechtstreekse vordering zou kunnen instellen, is inderdaad steeds een wettekst vereist die aan de schuldeiser uitdrukkelijk het recht toekent om rechtstreeks de onderschuldenaar van zijn schuldenaar aan te spreken [12]. Een dergelijke wettekst bestaat niet met betrekking tot overschrijvingsopdrachten. Gelet op de restrictieve interpretatie die aan de rechtstreekse vordering van de bouwheer moet worden gegeven [13], gaat de door de NV A.B. voorgestelde analoge toepassing in casu niet op. Ook hier zou trouwens, rekening houdende met de feitelijke vaststellingen van het hof van beroep te Gent, de toepassing van de rechtstreekse vordering geen soelaas geboden hebben aan de NV A.B., nu algemeen wordt aangenomen dat de onderschuldenaar slechts ten aanzien van de schuldeiser, die zich op de rechtstreekse vordering beroept, gehouden is, voor zover hij zelf gehouden is ten aanzien van zijn schuldeiser [14].
7.NV A.B. meent in ondergeschikte orde dat een betalingsopdracht minstens als een lastgeving moet worden beschouwd zodat de financiële instelling als lasthebber de lastgeving moest volbrengen, zolang zij daar niet van werd ontheven, ontheffing die in casu niet zou zijn geschied. In het kader van overschrijvingsopdrachten wordt de lastgeving traditioneel aangehaald als rechtsgrond voor de verbintenissen van de financiële instelling ten overstaan van de opdrachtgever [15]. Er wordt daarbij van uitgegaan dat in de uitvoering van de overschrijvingsopdracht de opdrachthebbende financiële instelling als lasthebber van de opdrachtgever optreedt voor de uitvoering van de betaling. Ook de juridische grondslag voor de verbintenissen van de financiële instelling ten opzichte van de begunstigde is volgens deze auteurs de lastgeving. Door de rekening van de begunstigde te crediteren, voert de financiële instelling haar verbintenis uit om de tegoeden namens de begunstigde te ontvangen [16].
Verschillende auteurs zijn daarentegen van mening dat een overschrijving geen aanleiding geeft tot daadwerkelijke vertegenwoordigingsverhoudingen [17], o.m. op grond van de vaststelling dat de lastgeving niet het eigen vorderingsrecht van de begunstigde kan verklaren jegens zijn financiële instelling dat ingevolge de uitgevoerde overschrijving ontstaat, noch een verklaring kan bieden voor de dubbele hoedanigheid van lasthebber in hoofde van de kredietinstelling van de begunstigde. Andere kwalificaties zijn voorgesteld zoals onder meer de overdracht van schuldvordering [18], de schuldvernieuwende delegatie [19] of de kwalificatie van de overschrijving als een sui generis rechtsfiguur [20]. Uitgaande van het abstracte en onherroepelijke karakter van de restitutieverbintenis van de financiële instelling [21], is de overschrijving geanalyseerd als een sui generis rechtsfiguur bestaande uit i) een instructie (de overschrijvingsopdracht) waarvan de uitvoering door de financiële instelling van de opdrachtgever beheerst wordt door de tussen hen gesloten rekeningovereenkomst, ii) in geval van tussenkomst van verschillende financiële instellingen, hun tussenkomst als uitvoeringsagent op grond van tussen hen gesloten contracten, en iii) de creditering van de rekening van de begunstigde op grond van de rekeningovereenkomst tussen de financiële instelling en de begunstigde [22]. Het hof van beroep te Gent treedt in het besproken arrest de stelling bij dat de overschrijvingsopdracht steunt op een instructie. Na te hebben vastgesteld dat de overschrijving een abstract karakter heeft, geen oorzaak weergeeft en los staat van de onderliggende verhouding cliënt-opdrachtgever en derde-begunstigde, en dat de financiële instelling gehouden is, in het kader van haar teruggaveplicht de overschrijvingsopdracht uit te voeren voor zover de contractuele voorwaarden zijn vervuld, besluit het hof van beroep te Gent dat een overschrijvingsopdracht geen lastgeving inhoudt. Volgens het hof van beroep te Gent vertegenwoordigt de financiële instelling de opdrachtgever niet, zij voert enkel in het kader van haar restitutieplicht een instructie uit en blijft volkomen vreemd aan de onderliggende verhouding. In ieder geval, zo merkt het hof van beroep te Gent op, zou zelfs in geval van lastgeving, de begunstigde niet het recht hebben om van de lasthebber de uitvoering van diens mandaat te vorderen. Indien de begunstigde geen partij is bij de lastgeving, is hij inderdaad een derde ten opzichte van deze rechtsverhouding, zodat hij zich op het bestaan ervan kan beroepen, maar de nakoming door de lasthebber van diens verbintenis ten opzichte van de lastgever niet kan afdwingen.
8.Tot slot beroept de NV A.B. zich op de buitencontractuele aansprakelijkheid. In beginsel kan de begunstigde van een overschrijving de financiële instelling aanspreken op grond van de artikelen 1382 en 1383 B.W., mits de toepassingsvoorwaarden van deze bepalingen en de voorwaarden voor de coëxistentie van aansprakelijkheid [23] zijn vervuld. Op grond van de feitelijke omstandigheden van de zaak komt het hof van beroep te Gent in casu tot het besluit dat de financiële instelling geen buitencontractuele fout kan worden verweten, nu zij ten aanzien van de begunstigde niet de indruk heeft gewekt de overschrijvingsopdracht te zullen uitvoeren, noch zich ten aanzien van de begunstigde ertoe had verbonden om haar uit te betalen en zij op basis van haar contractuele relatie met de opdrachtgever mocht weigeren te betalen in geval van onvoldoende provisie op het moment van ontvangst van de opdracht en mocht ingaan op het verzoek van de opdrachtgever eerder andere schuldeisers uit te betalen.
4. | Besluit |
9.De uitvoering van een overschrijvingsopdracht heeft tussen de opdrachtgever en de begunstigde tot gevolg dat de verbintenis van de opdrachtgever ten aanzien van de begunstigde voortvloeiende uit een onderliggende rechtsverhouding wordt uitgevoerd. In het voorliggende geval betrof deze verbintenis de betaling van de opdrachtgever van de NV A.B. voor verrichte werken.
Wanneer slechts één financiële instelling tussenkomt, voert deze door gevolg te geven aan de overschrijvingsopdracht haar verbintenissen uit ten overstaan van de opdrachtgever, respectievelijk de begunstigde, die hun grondslag vinden in en waarvan de draagwijdte bepaald wordt door de contractuele relatie die zij met elk van hen is aangegaan. In haar rechtsverhouding met de opdrachtgever voert de financiële instelling haar verbintenis uit om overeenkomstig de met hem gesloten overeenkomst van rekening en de overschrijvingsopdracht gevolg te geven en de vereiste (rechts)handelingen te stellen voor het debiteren c.q. crediteren van de betrokken rekeningen. In haar rechtsverhouding met de begunstigde voert de financiële instelling haar verbintenis uit om overeenkomstig de met hem gesloten overeenkomst van rekening gevolg te geven aan ten gunste van de begunstigde gegeven overschrijvingsopdrachten en de vereiste (rechts)handelingen te stellen voor het crediteren van diens rekening. Een eigen recht in hoofde van de begunstigde op de uitvoering van de overschrijvingsopdracht, zal slechts bestaan indien de financiële instelling zich daartoe rechtstreeks heeft verbonden ten overstaan van deze begunstigde, dan wel indien zij ten overstaan van de begunstigde een buitencontractuele fout heeft begaan waardoor de begunstigde schade heeft geleden.
Advocaat te Brussel
Docent VUB
[1] | Zie G. Schrans en R. Steennot, Algemeen deel van het financieel recht, Reeks Instituut Financieel Recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, p. 54, nr. 68. |
[2] | Zie H. Buckinx en W. Van Minnebruggen, “De aansprakelijkheid in het betalingsverkeer”, in Financieel recht tussen oud en nieuw, Instituut Financieel Recht, Antwerpen, Maklu, 1996, p. 751 e.v., nrs. 38 en 41; K. Byttebier, “Algemene bankvoorwaarden en girale betaalinstrumenten”, in Actuele ontwikkelingen in de rechtsverhouding tussen bank en consument, Antwerpen, Maklu, 1994, p. 281, nr. 40; K. Byttebier, Handboek financieel recht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, p. 217, nr. 380; G. Schrans en R. Steennot, Algemeen deel van het financieel recht, o.c., p. 306, nr. 320. |
[3] | Wanneer de overschrijvingsverrichting betrekking heeft op rekeningen die bij verschillende financiële instellingen worden aangehouden is de verrichting veel complexer omdat de afwikkeling ervan de tussenkomst van een centrale instelling, de verrekeningskamer, vereist, wat meteen ook leidt tot complexe juridische verhoudingen. In het kader van deze bijdrage wordt hierop niet verder ingegaan, nu de tussenkomst van de verrekeningskamer in de feitelijke context van het besproken arrest niet aan de orde is. Zie voor een korte, maar interessante, analyse van deze rechtsverhoudingen, J.-F. Romain, “Éléments de réflexion au sujet des principes applicables dans les systèmes de paiement intégrés (virement, chèques, cartes, etc.) en droit bancaire privé”, in Liber Amicorum Lucien Simont, Brussel, Bruylant, 2002, p. 845 e.v. |
[4] | Voor grensoverschrijdende overschrijvingen worden bepaalde aspecten wettelijk geregeld. Zie de wet van 9 januari 2000 betreffende de grensoverschrijdende geldoverschrijvingen, B.S. 9 februari 2000. |
[5] | Bij afwezigheid van bijzondere wettelijke bepalingen terzake is de overschrijving niet aan een formalisme onderworpen en bepalen partijen vrij de vorm daarvan. Zie o.m. H. Braeckmans, “Bankrekeningen, betaal- en kredietverrichtingen”, in W. Van Gerven, H. Cousy en J. Stuyck (eds.), Handels- en economisch recht, 1, Ondernemingsrecht B, Beginselen van Belgisch Privaat Recht, XIII, Antwerpen, E.Story-Scientia, 1989, p. 559, nr. 611; K. Byttebier, “Algemene bankvoorwaarden en girale betaalinstrumenten”, l.c., p. 282, nr. 40. |
[6] | Zie R. Feltkamp, “Het beding ten behoeve van een derde”, in Bijzondere overeenkomsten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., nr. 1. |
[7] | De bedoeling om een derde een eigen vorderingsrecht te verschaffen moet evenwel niet uitdrukkelijk blijken. Zij kan ook impliciet zijn voor zover zij ondubbelzinnig vaststaat, d.w.z. dat zij met zekerheid kan worden afgeleid uit feiten die voor geen andere uitlegging vatbaar zijn. Zie R. Feltkamp, “Het beding ten behoeve van een derde”, l.c., nr. 8 en verwijzingen aldaar naar diverse arresten van het Hof van Cassatie in die zin. |
[8] | Zie R. Feltkamp,“Het beding ten behoeve van een derde”, l.c., nr. 8. |
[9] | Zie R. Feltkamp,“Het beding ten behoeve van een derde”, l.c., nr. 8. |
[10] | Uit art. 1121 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat het beding ten behoeve van een derde de voorwaarde moet zijn van een beding dat de bedinger voor zichzelf maakt of van een schenking die hij aan een ander doet. Strictu sensu is de eerste voorwaarde slechts vervuld wanneer de belover, naast een verbintenis jegens de derde, zich ook tot een prestatie verbindt ten aanzien van de bedinger. Door de rechtsleer en rechtspraak wordt dit voorschrift soepel toegepast en wordt het voldoende geacht dat het beding ten behoeve van een derde accessoir is aan de overeenkomst tussen de bedinger en dat de bedinger een juridische rol speelt in deze rechtsverhouding. Zie R. Feltkamp, “Het beding ten behoeve van een derde”, l.c., nr. 7. |
[11] | Zie R. Feltkamp, “Het beding ten behoeve van een derde”, l.c., nr. 28. |
[12] | Zie meer uitgebreid hierover, R. Feltkamp, De overdracht van schuldvordering, Antwerpen, Intersentia, 2005, p. 57 e.v., nrs. 59 e.v. |
[13] | Zie R. Feltkamp, De overdracht van schuldvordering, o.c., p. 59, nr. 60 en verwijzingen aldaar. |
[14] | Zie R. Feltkamp, De overdracht van schuldvordering, o.c., p. 60-61, nr. 63 en verwijzingen aldaar. |
[15] | Zie voor een bespreking van deze stelling, H. Braeckmans, “Bankrekeningen, betaal- en kredietverrichtingen”, l.c., p. 560, nr. 612 en p. 562, nr. 613; H. Buckinx en W. Van Minnebruggen, “De aansprakelijkheid in het betalingsverkeer”, l.c., p. 753, nr. 45; K. Byttebier, Handboek financieel recht, o.c., p. 218, nr. 383; B. Du Laing, “De bankoverschrijving”, in Bankcontracten, Reeks Recht en de onderneming, Brugge, die Keure, 2004, p. 145 e.v., nrs. 12 e.v.; J.-F. Romain, “Éléments de réflexion au sujet des principes applicables dans les systèmes de paiement intégrés (virement, chèques, cartes, etc.) en droit bancaire privé”, l.c., p. 841; G. Schrans en R. Steennot, Algemeen deel van het financieel recht, o.c., p. 307, nr. 322, P. Wéry, “La nature juridique du virement bancaire de fonds”, J.T. 1988, p. 386, nr. 4. Zie ook o.m. Antwerpen 19 maart 2001, A.J.T. 2001-02, p. 1002. |
[16] | Ingeval verschillende financiële instellingen optreden bij de overschrijvingsverrichting, worden deze, met inbegrip van de financiële instelling van de begunstigde, beschouwd als onderlasthebbers of gesubstitueerd lasthebbers van de financiële instelling van de opdrachtgever, die in naam en voor rekening van de opdrachtgever handelen. |
[17] | Zie J. Liebaert, “De overschrijving: juridische aard en herroepbaarheid van de overschrijvingsopdracht. Toepassing van artikel 445 van de Faillissementswet”, Rev. Banq. 1968, p. 704 e.v.; G. Schrans en R. Steennot, Algemeen deel van het financieel recht, o.c., p. 54, nr. 67 en p. 307, nr. 323 en de aldaar aangehaalde rechtsleer. |
[18] | Deze kwalificatie gaat uit van de vaststelling dat ingevolge de overschrijvingsopdracht het (als schuldvordering te kwalificeren) giraal tegoed van de opdrachtgever vermindert en dat van de begunstigde verhoogt voor eenzelfde bedrag. Vanuit strikt juridisch standpunt is deze kwalificatie terecht te verwerpen. Een overdracht van schuldvordering zou immers impliceren dat, ingevolge de rechtsovergang die een overdracht van schuldvordering bewerkstelligt, de derde in de rechten treedt van de overdragende titularis jegens diens financiële instelling (zie meer uitgebreid hierover R. Feltkamp, De overdracht van schuldvordering, o.c., p. 36, nr. 35 en p. 152 e.v., nrs. 140 e.v.). Zodra de rekening van de derde gecrediteerd wordt met het bedrag van de overschrijving beschikt deze evenwel over een eigen recht jegens de financiële instelling voortvloeiende uit zijn eigen contractuele verhouding met deze laatste. Hij treedt niet op als rechtsopvolger. |
[19] | Zie hierover o.m. B. Du Laing, “De bankoverschrijving”, l.c., p. 147, nr. 15. Deze kwalificatie steunt voornamelijk op het feit dat de opdrachtgever, enerzijds, schuldeiser is van de financiële instelling en, anderzijds, schuldenaar van de begunstigde. De delegatie veronderstelt evenwel een driepartijenovereenkomst, waarin de gedelegeerde schuldenaar een eigen persoonlijke verbintenis aangaat ten overstaan van de delegataris (zie meer uitgebreid over de delegatie R. Feltkamp, De overdracht van schuldvordering, o.c., p. 46, nrs. 48 e.v. en verwijzingen aldaar). |
[20] | O.m. J. Van Ryn en J. Heenen verwerpen de kwalificatie van de overschrijving als lastgeving en beschouwen de overschrijving als een complexe sui generis instelling die een uitvoeringswijze is van de overeenkomst van rekening of de kredietovereenkomst en de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de begunstigde, waarbij de financiële instelling op grond van haar overeenkomst met de opdrachtgever gehouden is de opdracht uit te voeren (zie J. Van Ryn en J. Heenen, Principes de droit commercial, IV, Brussel, Bruylant, 1988, p. 321 e.v.). Zie ook J.-P. Buyle en O. Poelmans, “L'article 1239 du Code civil et les ordres de paiement portant fausse signature ou dont les mentions ont été falsifiées” (noot onder Kh. Brussel 9 februari 1990), T.B.H. 1992, p. 709. |
[21] | In deze benadering wordt ervan uitgegaan dat een giraal tegoed de onherroepelijke verbintenis van de kredietinstelling ten aanzien van haar cliënt impliceert, op grond waarvan deze laatste kan beschikken over een gegeven geldsom volgens de tussen partijen overeengekomen modaliteiten. De verbintenis van de kredietinstelling ontstaat ingevolge een wilsuiting van de kredietinstelling waarin zij aangeeft dat de begunstigde kan beschikken over een de girale tegoeden. De verbintenis van de financiële instelling staat los van haar oorzaak, zodat eenmaal haar wilsuiting aan de begunstigde is kenbaar gemaakt, aan haar verbintenis niet meer te raken valt. Zie E. Wymeersch, “Aspects juridiques de certains nouveaux moyens de paiements”, Bank Fin. 1995, p. 26, nr. 29. Zie voor een bespreking o.m. K. Byttebier, Handboek financieel recht, o.c., p. 221, nr. 385; B. Du Laing, “De bankoverschrijving”, l.c., p. 138, nr. 5 en nr. 18, p. 149. |
[22] | Zie G. Schrans en R. Steennot, Algemeen deel van het financieel recht, o.c., p. 309-310, nrs. 325-326; R. Steennot, Elektronisch betalingsverkeer, nr. 176, p. 131 e.v., nr. 200, p. 148 e.v. |
[23] | Zie hierover o.m. W. Van Gerven en S. Covemaeker, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2001, p. 206 e.v. |