Article

10 jaar Weens Koopverdrag in België: overzicht van de Belgische rechtspraak tussen januari 2002 en augustus 2007, R.D.C.-T.B.H., 2007/9, p. 849-868

10 jaar Weens Koopverdrag in België:
overzicht van de Belgische rechtspraak
tussen januari 2002 en augustus 2007

Steven De Jonghe , Liselot Samyn et Johan Verlinden

INHOUD

INHOUDSTAFEL

I. Inleiding

II. Toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag A. Het Weens Koopverdrag naar tijd en ruimte: invloed op de toepasselijkheid

B. Het Weens Koopverdrag naar inhoud: koop van roerende goederen 1. Het betreft een koop van roerende goederen

2. Maar behelst niet alle aspecten van de koopovereenkomst a. Aspecten uitgesloten door het verdrag

b. Aspecten uitgesloten door de partijen

III. Interpretatie- en bewijsregels in het Weens Koopverdrag

IV. De totstandkoming, beëindiging en/of wijziging van de overeenkomst A. De totstandkoming van de overeenkomst: aanbod, aanvaarding en tegenaanbod

B. De wijziging of beëindiging van de overeenkomst

V. Verplichtingen van de partijen A. Verplichtingen van de verkoper 1. De verplichting van de verkoper om de goederen te leveren

2. De verplichting van de verkoper om de goederen conform de overeenkomst te leveren

3. Keerzijde van de conformiteitsplicht: de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper

B. Verplichtingen van de koper: betaling van de koopprijs

VI. Vorderingen bij niet-nakoming door één of beide partijen A. De exceptie van niet-nakoming en de ontbinding van de achtergebleven deelleveringen

B. De ontbinding van de overeenkomst

C. De uitvoering in natura

D. Schadevergoeding

E. Rente

F. Zorg voor behoud van de zaken

VII. Ten slotte

TABLE DES MATIÈRES

I. Introduction

II. Champ d'application de la Convention de Vienne A. La Convention de Vienne dans le temps et dans l'espace: influence sur l'applicabilité

B. La Convention de Vienne et son contenu: vente de marchandises 1. Elle concerne la vente de marchandises

2. Mais n'englobe pas tous les aspects du contrat de vente a. Aspects exclus par la Convention

b. Aspects exclus par les parties

III. Règles d'interprétation et de preuve dans la Convention de Vienne

IV. Formation, modification et/ou résiliation du contrat A. La formation du contrat: offre, acceptation et contre-offre

B. La modification ou résiliation du contrat

V. Obligations des parties A. Obligations du vendeur 1. L'obligation du vendeur de livrer les marchandises

2. L'obligation du vendeur de livrer les marchandises conformes au contrat

3. Le corollaire de l'obligation de livraison conforme: l'obligation de l'acheteur d'examiner et de dénoncer

B. Obligation de l'acheteur: le paiement du prix

VI. Actions en cas d'inexécution par l'une ou les deux parties A. L'exception d'inexécution et la résolution des livraisons successives

B. La résolution du contrat

C. L'exécution en nature

D. Dommages-intérêts

E. Intérêts

F. Conservation des marchandises

VII. Conclusion

I. Inleiding

1.Op 1 november 1997 trad het verdrag inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, afgekort als het Weens Koopverdrag of de CISG, in werking in België [1]. Het Weens Koopverdrag viert bijgevolg dit jaar zijn 10de Belgische verjaardag.

2.Ter ere van deze verjaardag wensen wij het Weens Koopverdrag voor het voetlicht te plaatsen en bieden wij u in voorliggend artikel een overzicht aan van de Belgische gepubliceerde en ongepubliceerde rechtspraak vanaf januari 2002 tot augustus 2007. De Belgische rechtspraak tussen 1997 en mei 2002 werd in het verleden reeds in dit tijdschrift gebundeld [2].

3.Gedurende het voorbije decennia heeft het Weens Koopverdrag ook de rechtsleer niet onberoerd gelaten, het is dan ook geenszins de bedoeling om alle mogelijke artikelen van dit verdrag te bespreken [3]. De nadruk wordt gelegd op de meest voorkomende facetten van het Weens Koopverdrag in de rechtspraktijk.

4.Hierna wordt allereerst stil gestaan bij het toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag (II), daarna wordt er dieper ingegaan op de bewijs- en interpretatieregels vervat in dit Verdrag (III), alsook de totstandkoming, beëindiging en/of wijziging van de overeenkomst (IV), de verplichtingen van de partijen (V) en de vorderingen bij niet-nakoming door één of beide partijen (VI). Ten slotte worden nog enkele aandachtspunten meegegeven (VII).

II. Toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag
A. Het Weens Koopverdrag naar tijd en ruimte: invloed op de toepasselijkheid

5.Het Weens Koopverdrag, ontstaan in de schoot van UNCITRAL [4], kent wereldwijd een groot succes. Het verdrag telt vandaag niet minder dan 70 verdragstaten [5]. België ratificeerde het verdrag op 31 oktober 1996 en was hiermee bij de laatste Europese landen die het Weens Koopverdrag bekrachtigden. Toch zijn er binnen de Europese Unie nog steeds enkele grote afwezigen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Malta en Portugal. Ook op wereldvlak ontbreken nog enkele belangrijke spelers, onder meer Japan en India.

6.Zoals vermeld, trad het Weens Koopverdrag 10 jaar geleden, op 1 november 1997, in werking in België als eengemaakt materieel kooprecht. Alle internationale koopovereenkomsten die op of na deze datum werden gesloten, kunnen vanaf dat ogenblik binnen het toepassingsgebied van het verdrag vallen (art. 100.2 CISG). Meer nog, werd het voorstel tot het sluiten van de overeenkomst op of na 1 november 1997 gedaan, dan is het verdrag ook van toepassing op de totstandkoming van deze overeenkomst (art. 100.1 CISG).

Vóór 1997 was er binnen België echter ook reeds sprake van eengemaakt materieel kooprecht. Zo maakte België als verdragstaat deel uit van het verdrag houdende een eenvormige wet inzake de internationale koop van roerende lichamelijke zaken (Haags Koopverdrag) en van het verdrag houdende een eenvormige wet inzake de totstandkoming van internationale koopovereenkomsten betreffende roerende lichamelijke zaken (Haags Totstandkomingsverdrag). Beiden verdragen werden door België opgezegd één dag na de ratificatie van het Weens Koopverdrag [6]. Hoewel deze verdragen niet meer van toepassing zijn sinds 1 november 1997, duiken ze tussen 2002 en 2007 nog sporadisch op in de Belgische rechtspraak indien het een koopovereenkomst van vóór de Belgische inwerkingtreding betreft [7], [8].

7.De status van een land als verdragstaat en de datum waarop het Weens Koopverdrag in werking trad, hebben invloed op de toepassing van de regels vervat in dit verdrag. Artikel 1.1 CISG bepaalt namelijk dat de partijen in de koopovereenkomst in verschillende Staten moeten zijn gevestigd. Ofwel moeten deze staten allen verdragstaten zijn (art. 1.1.a CISG), ofwel - indien dit niet het geval is én enkel en alleen dan [9] - moeten de nationale internationaal privaatrechtelijke regels van de aangezochte rechter het recht van een verdragsluitende staat aanwijzen (art. 1.1.b CISG) [10]. België heeft, in tegenstelling tot andere verdragstaten [11], geen reserve bij deze laatste mogelijkheid laten optekenen (art. 95 CISG).

In de Belgische rechtspraak wordt voornamelijk artikel 1.1.a CISG vlot toegepast [12], aangezien het steeds een koper en een verkoper betreft die elk in een verschillende verdragstaat zijn gevestigd. Het artikel 1.1.b CISG wordt nog slechts sporadisch toegepast en meestal om vandaag nog contracten van vóór de inwerkingtreding van het Weens Koopverdrag via dit verdrag te kunnen behandelen. Zo oordeelde het hof van beroep te Gent dat, ondanks het feit dat het Weens Koopverdrag nog niet van toepassing was in België, dit toch de geschillen tussen een Belgische verkoper en een Franse koper beheerste. Het recht toepasselijk op de koop was namelijk het Franse recht (rechtskeuze partijen) en Frankrijk was toen al een verdragstaat. Artikel 1.1.b CISG kon hier dus ten volle spelen [13]. De rechtbank van koophandel te Ieper paste zelfs beide punten van artikel 1.1 CISG toe op een geschil tussen een Belgische koper en een Italiaanse verkoper. De hoofdvordering betrof een overeenkomst die dateerde van 1999, wat na de inwerkingtreding is van het Weens Koopverdrag in beide verdragstaten; terwijl de tegenvordering een overeenkomst betrof van 1993, vóór de inwerkingtreding van het Weens Koopverdrag in België, maar waarop het Italiaans recht, dat reeds vanaf 1988 het Weens Koopverdrag bevat, van toepassing was. Het Weens Koopverdrag was bijgevolg van toepassing op de hoofdeis via artikel 1.1.a CISG en op de tegenvordering via artikel 1.1.b CISG [14].

Soms wordt echter de wijze waarop het Weens Koopverdrag wordt toegepast, niet verduidelijkt; de rechtsgrond wordt niet bepaald [15]. Aangezien het Weens Koopverdrag bovendien al 10 jaar tot het interne Belgisch recht behoort, komt het ook voor dat men de toepassing van artikel 1.1.b CISG over het hoofd ziet en impliciet artikel 1.1.a CISG toepast. Zo oordeelde de rechtbank van koophandel te Hasselt in een vonnis d.d. 16 februari 2005 dat “onafgezien van de rechtskeuze der partijen geldt tussen partijen in elk geval het Weens Koopverdrag, dat zowel door België als door Duitsland is geratificeerd en derhalve automatisch van toepassing is op het geschil, […]” [16]. Het betrof echter een geschil tussen een Belgische koper en een Duitse verkoper waarbij de leveringen tussen 1994 en 1996 plaatsvonden (en de koopovereenkomsten dus nog eerder). De rechter in eerste aanleg had dus onverkort artikel 1.1.b CISG moeten toepassen en niet artikel 1.1.a CISG. Deze situatie werd impliciet gereme­dieerd door de appelrechter en de partijen zelf. Er wordt aangehaald in het arrest van het Antwerpse hof van beroep dat het Weens Koopverdrag van toepassing is, doordat enerzijds de partijen in de terechtzitting een rechtskeuze maakten voor het Belgisch recht met inbegrip van het Weens Koopverdrag en anderzijds beiden gevestigd zijn in verschillende staten. Door de verwijzing naar de rechtskeuze van de partijen op het ogenblik van de terechtzitting, kan met wat goede wil de impliciete toepassing van artikel 1.1.b CISG in het arrest worden gelezen [17].

8.De nationaliteit en de hoedanigheid van de contractanten is bij de bepaling van het toepassingsgebied ratione loci van het Weens Koopverdrag van geen enkel belang, enkel de plaats van vestiging telt (art. 1.3 CISG). Zo oordeelde de rechtbank van koophandel te Hasselt dat het Weens Koopverdrag niet van toepassing was, ondanks het feit dat het een koop tussen een Belgische vennootschap en een Nederlander betrof. De Nederlandse koper was namelijk in België gevestigd [18]. Ook weerlegt de rechtbank van koophandel te Veurne terecht het argument aangebracht door de eiseres dat het Weens Koopverdrag enkel van toepassing zou zijn op particulieren en niet op handelaars [19].

B. Het Weens Koopverdrag naar inhoud: koop van roerende goederen
1. Het betreft een koop van roerende goederen

9.Het Weens Koopverdrag is naar materieel toepassingsgebied enkel van tel bij de koop-verkoop van roerende zaken (art. 1.1 CISG), met uitzondering van de goederen opgesomd in artikel 2 CISG. Wat onder “roerende zaken” in de Belgische rechtspraak wordt begrepen, is zeer divers, naast kledij, accessoires en textiel [20], komen ook allerhande verpakkingen [21], etenswaren [22], dieren [23] en motoren of voertuigen [24] voor. Zelfs vloertegels [25], digitale archieven [26] en onderdelen van Pokémon-spelletjes [27] maken het onderwerp van de uitspraken uit. De goederen moeten wel steeds voor professioneel gebruik zijn bestemd (art. 2.a CISG) [28].

10.Meestal maken de hierboven vernoemde roerende goederen producten uit die werden vervaardigd of voortgebracht door de verkoper. Wanneer de koper echter een wezenlijk deel van de benodigde grondstoffen moet leveren, speelt de uitzondering vermeld in artikel 3.1 CISG. Het Weens Koopverdrag is op dergelijke zaken niet van toepassing. Evenmin kan een beroep op het verdrag worden gedaan indien het “belangrijkste deel van de verplichtingen van de [verkoper], bestaat in de verstrekking van arbeidskracht of de verlening van andere diensten” (art. 3.2 CISG). Uit de Belgische rechtspraak volgt dat het begrip “koop” ruim wordt begrepen en het artikel 3 CISG nauwelijks toepassing vindt, de volgende uitspraken zijn daarvan getuige.

De rechtbank te Gent oordeelde dat het leveren van uitlaatcompensatoren voor grote dieselmotoren, die de verkoper eerst ontwierp en fabriceerde, een gemengde overeenkomst (koop en aanneming) uitmaakte. Dit gegeven was volgens de rechter echter irrelevant in het licht van artikel 3.1 CISG. Het Weens Koopverdrag was bijgevolg van toepassing [29]. Ook het leveren van een tapinstallatie, met bijkomend de installatie van deze tap, maakt nog steeds een koop-verkoop van roerende zaken volgens het Weens Koopverdrag uit [30].

Artikel 3.2 CISG werd overwogen en afgewezen door de rechtbank van koophandel te Hasselt op 4 februari 2004. In casu werden er verschillende meubelen verkocht en geleverd en beloofde, volgens de verweerster, de verkoper ook de verkoopsruimte van de koper volledig in te richten en verkoopsklaar te maken, alsook onder andere voor de nodige publiciteit, het ondersteunen van de verkoop en het opleiden van personeel te zorgen. Deze verbintenis zou de verkoper niet zijn nagekomen. De rechtbank achtte enerzijds deze bijkomende verplichtingen niet bewezen en oordeelde anderzijds dat het belangrijkste deel van de overeenkomst toch niet dit werk of deze diensten was [31].

Ten slotte kan verwezen worden naar een andere zaak voor de Hasseltse rechtbank van koophandel uit 2003. Hier haalde de eiseres, die meende dat het een aanneming van werk betrof en geen koopovereenkomst, zowel artikel 3.1 als 3.2 CISG aan. De rechter oordeelde hierop dat opnieuw geen van beide leden van toepassing was, aangezien het Weens Koopverdrag “het begrip koop ruim interpreteert en ook geldt voor een overeenkomst die in België als een aanneming wordt beschouwd”. De verweerster stond namelijk niet in voor de levering van de grondstoffen volgens artikel 3.1 CISG en in het contract was de voorbereidingsfase van het auto-onderdeel “ongetwijfeld” ondergeschikt aan de productiefase (art. 3.2 CISG) [32].

2. Maar behelst niet alle aspecten van de koopovereenkomst
a. Aspecten uitgesloten door het verdrag

11.Hoewel de Belgische rechtspraak het begrip “koop van roerende goederen” ruim interpreteert, behelst het Weens Koopverdrag niet alle aspecten van deze overeenkomst. Terecht haalt de Antwerpse rechter in beroep aan: “Het CISG bevat geen alomvattend statuut van de internationale koop-verkoop, maar regelt onder meer de totstandkoming van de overeenkomst, de levering, de conformiteit van de goederen, de betaling van de prijs, de inontvangstneming van de goederen, de exceptie van niet-nakoming, de schadevergoeding bij wanprestatie, de gevolgen van de ontbinding e.d.” [33].

12.Enkele aspecten van de koopovereenkomst worden bijgevolg uit het toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag uitgesloten. Zo bepaalt artikel 4 CISG dat het verdrag geen betrekking heeft op, behoudens andere bepalingen in het verdrag, “de geldigheid van de overeenkomst of van de daarin vervatte bedingen, dan wel de bindende kracht van gewoonten”, alsook “de gevolgen die de overeenkomst kan hebben voor de eigendom van de verkochte zaken”. Ook is het Weens Koopverdrag, volgens artikel 5 CISG, “niet van toepassing op de aansprakelijkheid van de verkoper voor dood of letsel veroorzaakt door de zaken”.

Artikel 5 CISG werd in de afgelopen 5 jaar in de Belgische rechtspraak naar ons weten niet toegepast, artikel 4 CISG werd daarentegen wel van naderbij bekeken. Zo oordeelde het hof van beroep te Luik dat artikel 4 CISG eng moet worden ingevuld: enkel de vraag naar de geldigheid van de koopovereenkomsten behoort niet tot het Weens Koopverdrag, de vraag naar het bestaan van deze overeenkomsten behoort er echter des te meer toe. Het bestaan van de koop moet bijgevolg allereerst worden bepaald aan de hand van de artikelen 11, 14 tot 29 CISG, vooraleer er van “geldigheid” volgens artikel 4.a CISG sprake kan zijn [34].

13.Naast de uitzonderingen opgesomd in de artikelen 4 en 5 CISG regelt het Weens Koopverdrag onder andere [35] ook niet alle modaliteiten van betaling [36], de verjaringstermijnen waaraan de koopovereenkomst onderhevig is [37] of de interestvoet om de rente te berekenen [38]. De regeling van deze facetten verloopt ofwel via de algemene beginselen waarop het verdrag rust of bij gebrek hieraan, via het recht aangewezen door het nationale internationaal privaatrecht van de geadieerde rechter (art. 7.2 CISG). In België gebeurt dit hoofdzakelijk via het EVO [39].

b. Aspecten uitgesloten door de partijen

14.Naast het Weens Koopverdrag dat enkele aspecten van de koopovereenkomst buiten beschouwing laat, kunnen ook de partijen beslissen om het verdrag volledig uit te sluiten, dan wel van enkele bepalingen af te wijken of de gevolgen ervan te wijzigen (art. 6 CISG). Het Weens Koopverdrag is bijgevolg aanvullend recht en een uitdrukking van het principe van contractsvrijheid [40].

15.Deze gedeeltelijke of volledige uitsluiting van het Weens Koopverdrag moet echter op een ondubbelzinnige manier gebeuren [41]. In een uitspraak van de rechtbank van koophandel te Brussel werd de contractuele uitsluiting van het Weens Koopverdrag weerhouden. In deze zaak achtte de Duitse eiseres enerzijds het Weens Koopverdrag van toepassing en de Belgische verweerster anderzijds het Belgisch recht, zonder het Weens Koopverdrag erin vervat. Beide partijen onderhielden sinds 1991 een handelsrelatie en vanaf hun allereerste overeenkomst nam de Belgische verkoper een standaardbeding op in de algemene factuurvoorwaarden waarin het Belgisch recht als het toepasselijk recht werd aangewezen. Naar dit standaardbeding werd steeds op de voorzijde van de factuur in het Duits verwezen. De rechter oordeelde dan ook dat via een combinatie van artikel 6 CISG en artikel 9 CISG, uit de handelsrelatie en gewoonten gegroeid tussen de contractanten kon worden besloten dat het Weens Koopverdrag door de partijen impliciet was uitgesloten. Beiden waren namelijk van het standaardbeding op de hoogte sinds 1991 en hadden na 1 november 1997, de inwerkingtreding van het Weens Koopverdrag in België, niet de wil getoond om onder de verwijzing naar het Belgisch recht ook het Weens Koopverdrag te begrijpen [42].

Deze uitspraak is echter betwijfelbaar, zoals de noot bij dit vonnis aantoont [43]. Hoewel een handelsgebruik bepalingen van het Weens Koopverdrag kan uitsluiten [44], volstaat de redenering van de rechter in casu niet. In 1991 was België namelijk reeds gebonden door de Eenvormige Koopwetten die de voorlopers uitmaken van het Weens Koopverdrag, de partijen hebben in hun betoog nergens aangetoond dat ze het volledige internationale eenvormige kooprecht wilden uitsluiten. Bijgevolg, zelfs als een uitsluiting van het Weens Koopverdrag correct was, dan nog moesten de Eenvormige Koopwetten worden toegepast en niet het Belgisch recht sensu stricto.

16.Ook een loutere rechtskeuze gemaakt door de partijen in de overeenkomst of zelfs in een “letter of intent” zoals in een zaak voor het hof van beroep te Gent van 15 mei 2002, maakt geen ondubbelzinnige uitsluiting uit. In dit geschil hadden de partijen in hun intentiebrief een duidelijke rechtskeuze voor het Frans recht gemaakt. De eerste rechter uit Ieper oordeelde, in navolging van de Franse verweerster, dat de partijen met een dergelijke rechtskeuze “aldus de toepassing van het verdrag van Wenen hebben willen uitsluiten” [45]. De appelrechter verwierp dit besluit en stelde terecht dat het Weens Koopverdrag in het nationaal recht wordt geïncorporeerd. Een verwijzing naar een nationaal recht is bijgevolg een verwijzing naar het hierin opgenomen Weens Koopverdrag. De redenering van de geïntimeerde dat met de rechtskeuze de partijen het Weens Koopverdrag wilden uitsluiten, vindt de rechter dan ook “op niets gesteund” [46]. Er bestaat aldus in de Belgische rechtspraak een weerlegbaar vermoeden dat een verwijzing naar een nationaal recht steeds het Weens Koopverdrag inhoudt [47].

III. Interpretatie- en bewijsregels in het Weens Koopverdrag

17.De regels ter interpretatie van het Weens Koopverdrag en de koopovereenkomst tussen partijen, alsook de regels tot bewijs van deze overeenkomst, zijn neergelegd in de artikelen 7 tot 11 CISG.

18.Artikel 7 CISG regelt de interpretatie van de verdragsbepalingen en hecht hierbij belang aan het bevorderen van de goede trouw in de internationale handel (art. 7.1 CISG). Het hof van beroep te Gent haalde, in het eerder vermelde arrest van 15 mei 2002, dit artikel aan om het gedrag van een Belgische appellante af te keuren. De appellante had namelijk de afname van 30.000 semafoons gevorderd van haar Franse tegenpartij, hoewel uit de feiten bleek dat de partijen samen hadden besloten de bestelling niet te laten doorgaan. De rechter noemde dit gedrag dan ook “onverzoenbaar” met de “goede trouw”-vereiste en vond in ieder geval dat de appellante “blijk [had] gegeven van een zeer merkwaardig en wispelturig gedrag welke van aard was om het gerechtvaardigd vertrouwen van geïntimeerde te verschalken”. Hoewel artikel 7 CISG traditioneel wordt ingeroepen om de verdragsbepalingen van het Weens Koopverdrag conform de “goede trouw” te interpreteren, gaf het hof deze bepaling hier een ruimere inhoud en werd ook het gedrag van de partijen aan dit artikel getoetst.

19.Artikel 8 CISG focust zich op zijn beurt op de interpretatie van de verklaringen en gedragingen van de partijen, m.a.w. de wil van de partijen. Het Weens Koopverdrag geeft mee dat er hiervoor naar de bedoelingen van de partijen wordt gekeken, voor zover de tegenpartij deze kende of er niet onkundig van kon zijn. Bij ontsteltenis van een dergelijke bedoeling, staat de “zin die een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid als de andere partij in dezelfde omstandigheden hieraan zou hebben toegekend” centraal. In beide gevallen dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van de zaak. Net als in de periode 1997-2002 [48] wordt dit artikel in de Belgische rechtspraak voornamelijk aangehaald om het gewicht van de algemene voorwaarden van de overeenkomst na te gaan en in het bijzonder om te beoordelen of de partijen er al dan niet door zijn gebonden. In een zaak voor de Hasseltse rechtbank van koophandel werd dit artikel om deze reden ingeroepen en werd beslist dat uit de houding van de Belgische verweerster bleek dat partijen nooit de gemeenschappelijke intentie hadden gehad om de algemene voorwaarden van verweerster te volgen [49]. Meestal worden de algemene voorwaarden geweerd omdat er niet kan worden bewezen dat de tegenpartij er ooit kennis van heeft genomen en ze heeft aanvaard [50].

20.De bewijsregels worden in het Weens Koopverdrag geregeld in artikel 11 CISG. Dit artikel bepaalt dat de koop­overeenkomst niet via een geschrift moet worden gesloten of bewezen. De overeenkomst is bijgevolg aan geen enkel andere vormvereiste onderworpen en kan door alle bewijsmiddelen, getuigen daaronder begrepen, worden bewezen. De verdragstaten kunnen een voorbehoud bij dit artikel formuleren (art. 12 en 96 CISG) [51].

Het artikel 11 CISG werd de voorbije jaren hoofdzakelijk aangehaald wanneer een der partijen pretendeert dat de andere zijn verbintenissen uit het contract niet nakwam en de andere voorhoudt dat dit contract nooit tot stand kwam. In een geschil voor de rechtbank van koophandel te Hasselt oordeelde deze dat aangezien tussen partijen geen geschreven overeenkomst bestond en de partijen het oneens waren over het al dan niet bestaan van een vaste koopprijs voor het hele jaar, het bewijs van deze overeenkomst en prijs via artikel 11 in fine CISG met alle bewijsmiddelen kon worden geleverd. Meer bepaald besliste men dat artikel 11 CISG aan de rechter toelaat de bewijsvoering te appreciëren volgens zijn eigen recht: zo kan de rechter meer gewicht toekennen aan een schriftelijk bewijs dan aan een getuigenverklaring. De koper haalde bovendien ter ondersteuning van zijn beweringen inzake een vaste koopprijs een gewoonte aan bestaand in de handel van groentenverpakkingen, namelijk dat steeds onder gesloten beurs wordt verkocht. De rechter oordeelde hier terecht dat de koper het bestaan, de toepassingsvereisten en de inhoud van de gewoonte moest bewijzen [52]. In casu volstond noch een enkele verklaring van een voormalige vertegenwoordiger, noch het feit dat de prijs gedurende een half jaar ongewijzigd was gebleven, om deze gewoonte te bewijzen [53].

In een geschil over de betaling van facturen tussen een Spaanse verkoper en een Belgische koper waarbij de partijen geen schriftelijke overeenkomst hadden afgesloten en dus ook geen rechtskeuze en afwijkingen of aanvullingen aan het Weens Koopverdrag hadden aangebracht, achtte de rechtbank van koophandel te Kortrijk de handelskoop bewezen door eveneens te verwijzen naar het Belgische bewijsrecht. De rechtbank van koophandel verwees meer bepaald naar de bewijswaarde van de aanvaarde factuur en de uitgeschreven bankcheques [54].

Ook het Luikse hof van beroep werd met eenzelfde vraag geconfronteerd. Het hof achtte hier de bewering van een Belgische appelante dat ze met een Italiaanse geïntimeerde opeenvolgende en vervangende koopovereenkomsten had gesloten, niet bewezen volgens artikel 11 CISG. Alles uit het gedrag van de Italiaanse koper sprak namelijk het bestaan van deze contracten tegen [55].

IV. De totstandkoming, beëindiging en/of wijziging van de overeenkomst
A. De totstandkoming van de overeenkomst: aanbod, aanvaarding en tegenaanbod

21.De totstandkoming van een koopovereenkomst wordt in deel II van het Weens Koopverdrag geregeld (art. 14-24 CISG). In het bijzonder komt een koopovereenkomst volgens het Weens Koopverdrag tot stand na een aanvaarding van een aanbod (art. 23 CISG). Een aanbod wordt begrepen als een voldoende bepaald voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, gericht aan één of meer bepaalde personen. Uit dit voorstel moet de wil van de aanbieder blijken om bij aanvaarding te zijn gebonden. Het aanbod is voldoende bepaald indien daarin de zaken worden aangeduid en de hoeveelheid en de prijs uitdrukkelijk of stilzwijgend worden vastgesteld of bepaalbaar zijn. Ieder ander voorstel dient te worden beschouwd als een loutere uitnodiging tot het doen van een aanbod, tenzij door de aanbieder duidelijk het tegendeel wordt aangegeven.

Een daaropvolgende verklaring (of een andere gedraging) afgelegd door de tegenpartij waaruit een instemming met het aanbod blijkt, is een aanvaarding. Stilzwijgen of niet reageren geldt op zichzelf niet als aanvaarding (art. 18 CISG).

22.Naast het aanvaarden van het aanbod kan de tegenpartij ook het aanbod verwerpen en eventueel een tegenaanbod doen. Een tegenaanbod wordt omschreven als een antwoord op het aanbod dat tot aanvaarding strekt, maar aanvullingen, beperkingen of andere wijzigingen bevat (art. 19 CISG). In dit verband oordeelde het hof van beroep te Antwerpen dat het éénzijdig verbeteren of wijzigen door de tegenpartij van een ontwerp van overeenkomst, met name het aanpassen van de initiële betalingstermijn op 30 dagen in een termijn op 15 dagen, een tegenaanbod uitmaakt. Het daaropvolgende antwoord van de aanbieder dat opnieuw de initiële betalings­termijn op 30 dagen herhaalde en de noodzakelijke labels wijzigde, vormt een tweede tegenaanbod. In casu werd het tweede tegenaanbod noch mondeling, noch schriftelijk door de tegenpartij tegengesproken of gecorrigeerd, maar werd daarentegen overgegaan tot de uitvoering van de overeenkomst volgens dit tegenaanbod door op de vermelde manier te verpakken en te leveren. Het hof van beroep oordeelde dat er krachtens artikel 18.3 CISG sprake is van aanvaarding wanneer op grond van een aanbod - bedoeld wordt hier het tweede bod - de wederpartij van haar instemming blijk geeft door het verrichten van een handeling, bijvoorbeeld het verzenden van de zaken of het betalen van de prijs, zonder kennisgeving aan de aanbieder. De aanvaarding is van kracht op het tijdstip waarop de handeling werd verricht, met name op het ogenblik dat de contractspartij overging tot de correcte levering. De betalingstermijn in het contract is bijgevolg niet 15 dagen na levering en ontvangst van de factuur, maar 30 dagen [56].

23.Aangezien koopovereenkomsten in het handelsverkeer niet steeds op een eenvoudig af te bakenen wijze tot stand komen, stelt zich de vraag naar de interpretatie van het Weens Koopverdrag inzake koopovereenkomsten die worden afgesloten zonder dat aanbod en aanvaarding uitdrukkelijk van elkaar kunnen worden onderscheiden. In dit verband oordeelde het hof van beroep te Gent dat op grond van het in artikel 6 CISG neergelegd principe van de wilsautonomie, partijen geleidelijk overeenstemming kunnen bereiken als gevolg van een onderhandelingsproces waarin aanbod en aanvaarding niet duidelijk zijn te onderscheiden [57]. In casu hadden partijen als resultaat van hun voorafgaande besprekingen over de koop van semafoons en ter voorbereiding van de totstandkoming van een toekomstige (uitdrukkelijke) overeenkomst, een zogenaamde “letter of intent” opgesteld en ondertekend [58]. Het hof oordeelde dat op zich aan de uitdrukking “letter of intent” geen nauwkeurige of bijzondere juridische betekenis moet worden gehecht, maar dat de inhoud van het geschrift moet worden beoordeeld. Hoewel de toekomstige overeenkomst nooit werd afgesloten, oordeelde het hof dat op basis van de “letter of intent” in combinatie met het verder zetten van de onderhandelingen, de overeenstemming dat de levering van de semafoons zou worden uitgesteld en het taalgebruik in het verslag van een bijeenkomst tussen partijen [59] er feitelijk geen twijfel over kon bestaan dat partijen het “(…) gebied van de vrijblijvende voorstellen en tegenvoorstellen verlaten hadden en als het ware de grens van de contractuele binding overschreden hadden (…)”. Het hof voegde hier nog aan toe dat de omstandigheid dat er nog geen overeenstemming bestond over een aantal uitvoeringsmodaliteiten daaraan geen afbreuk doet.

24.Het hof van beroep te Gent heeft in voormelde uitspraak een extensieve interpretatie toegekend aan de manier waarop een overeenkomst tot stand kan komen onder (art. 23 van) het Weens Koopverdrag [60]. Toch is hier enige behoedzaamheid geboden. Enerzijds kan een koopovereenkomst volgens het Weens Koopverdrag tot stand komen zonder dat de aanvaarding van het aanbod uitdrukkelijk is. Anderzijds is de totstandkoming van een overeenkomst zonder een volledig akkoord (zonder voorbehoud) over alle essentiële (zowel objectieve als subjectieve) elementen van de overeenkomst uitgesloten. Een rechter zal steeds de feitelijke omstandigheden van een concrete zaak moeten beoordelen om na te gaan of de partijen hetzij expliciet, hetzij impliciet (bv. door een “omstandig stilzwijgen” of het uitvoeren van de essentiële aspecten van de overeenkomst), op een ondubbelzinnige wijze overeenstemming hebben bereikt [61].

B. De wijziging of beëindiging van de overeenkomst

25.Een koopovereenkomst kan volgens het Weens Koopverdrag worden gewijzigd of beëindigd door een enkele wilsovereenstemming tussen de partijen (art. 29.1 CISG). In principe is het niet uitgesloten dat een wijziging of een beëindiging van de overeenkomst mondeling gebeurt. Indien echter de schriftelijke koopovereenkomst bepaalt dat iedere wijziging of beëindiging van de overeenkomst door overeenstemming bij geschrift dient te geschieden, is geen andere wijze toegestaan. Enige uitzondering hierop is de situatie waarbij het gedrag van een partij belet dat ze zich kan beroepen op een zodanige geschreven overeenstemming, voor zover de andere partij op dat gedrag heeft vertrouwd (art. 29.1 CISG).

26.Naar analogie met artikel 18.1 CISG kan worden besloten dat een stilzwijgende aanvaarding tot wijziging of beëindiging van een overeenkomst met de nodige behoedzaamheid moet worden beoordeeld. De stilzwijgende aanvaarding blijkt niet noodzakelijk uit het nalaten om te protesteren of te reageren op een wijzigings- of beëindigings­bericht van de tegenpartij. De stilzwijgende aanvaarding moet daarentegen worden beoordeeld in het licht van de bestaande praktijk tussen de partijen of van een internationaal erkend gebruik [62].

V. Verplichtingen van de partijen
A. Verplichtingen van de verkoper

27.De verkoper heeft de verplichting om de goederen af te leveren en om zo nodig de documenten en de eigendom van de goederen over te dragen (art. 30 CISG). Meer specifiek, is de verkoper ertoe gehouden om die goederen af te leveren waarvan de hoeveelheid, de kwaliteit, de omschrijving en de wijze waarop de goederen werden verpakt, voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen (art. 35 CISG). Een keerzijde van deze conformiteitsvereiste is de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper.

1. De verplichting van de verkoper om de goederen te leveren

28.De verkoper is allereerst verplicht de goederen te leveren op de afgesproken plaats. Indien er tussen partijen niets werd overeengekomen, dan wordt de plaats bepaald aan de hand van artikel 31 CISG [63]. Vervolgens is de verkoper verplicht de goederen te leveren op de datum of binnen de termijn die is of kan worden bepaald op grond van de overeenkomst. In alle andere gevallen, en indien de overeenkomst hieromtrent niets bepaalt, moet de verkoper de zaken afleveren binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst (art. 33 CISG).

De Belgische rechtspraak lijkt er van uit te gaan dat een overeenstemming over het tijdstip van levering of de termijn waarbinnen moet worden geleverd in de overeenkomst zelf moet worden vastgelegd. Zo kan de datum of de termijn die door de koper op een bestelbon wordt gevraagd niet onder toepassing van artikel 33 CISG vallen. Evenmin valt de situatie waarbij een koper bij het plaatsen van bestellingen vraagt om binnen een week te leveren, zonder dat hieromtrent een akkoord werd gegeven door de verkoper, onder dit artikel [64]. De Belgische rechtspraak illustreert bijgevolg dat de overeenstemming over tijdstip of periode van levering duidelijk moet blijken uit het akkoord van beide partijen.

2. De verplichting van de verkoper om de goederen conform de overeenkomst te leveren

29.In overeenstemming met artikel 35 CISG is de verkoper ertoe gehouden om goederen af te leveren waarvan de kwantiteit, de kwaliteit, de omschrijving alsook de wijze van verpakking voldoen aan de in de overeenkomst gestelde eisen. Incoterms [65], vermeld in de koopovereenkomst, beperken zich slechts tot het regelen van de kostenoverdracht, de risico-overdracht (levering) en de documentaire formaliteiten. Zij houden geen gevolgen in voor de niet-conforme levering noch voor de vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken. Het hof van beroep te Antwerpen oordeelde dan ook terecht dat Incoterms noch gevolgen hebben voor, noch afbreuk doen aan de verplichting van een verkoper om een zaak in overeenstemming met artikel 35 CISG ter beschikking te stellen [66].

30.Het is niet uitgesloten dat de verplichting van de verkoper om conforme zaken af te leveren zich uitstrekt tot na het tijdstip van risico-overdracht. Een verkoper kan aansprakelijk worden gesteld voor elke niet-conformiteit van de goederen die te wijten is aan een tekortkoming in de nakoming van één van zijn contractuele verplichtingen. Zo werd een verkoper aansprakelijk gesteld voor het niet-nakomen van zijn garantieverplichting, namelijk dat de zaken gedurende een bepaalde tijd geschikt moeten blijven voor het doel waarvoor zij normaal zijn bestemd [67].

31.De bepalingen in het Weens Koopverdrag over de vrijwaringsplicht van de verkoper zijn slechts van aanvullend recht (art. 35 e.v. CISG) [68]. Het Weens Koopverdrag laat het recht van partijen om vrijwaringsbedingen overeen te komen onverkort bestaan. Bedingen die in een overeenkomst worden opgenomen en afwijken van het Weens Koopverdrag worden naar hun geldigheid beoordeeld op grond van de lex contractus [69]. De rechtbank van koophandel te Brussel preciseerde hierbij dat een beding tot beperking van de vrijwaringsverplichting van de verkoper voor verborgen gebreken rechtsgeldig is tussen een professionele verkoper en een professionele koper die beide actief zijn in dezelfde of een gelijksoortige sector, voor zover de verkoper niet te kwader trouw is [70].

3. Keerzijde van de conformiteitsplicht: de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper

32.Tegenover de verplichting van de verkoper om de goederen conform de overeenkomst te leveren, staat de verplichting van de koper om deze te keuren. Enkel na keuring kan hij zich later op de niet-conformiteit van de goederen beroepen (art. 38 CISG).

De tijd die een koper heeft om over de goederen te beschikken vooraleer ze worden doorgezonden, evenals de omstandigheid of de goederen al dan niet waren verpakt zijn volgens de rechtbank van koophandel te Hasselt relevant om te beoordelen of een koper redelijkerwijze de mogelijkheid heeft gehad de goederen te keuren [71]. In voormelde zaak oordeelde de rechtbank van koophandel dat indien de keuring het openbreken van een verpakking meebrengt die voor het vervoer van de goederen noodzakelijk is, of tot gevolg heeft dat zegels of authentificatiebewijzen moeten worden ver­wijderd, de koper redelijkerwijze niet de mogelijkheid had om de goederen te keuren. Let wel, de noodzakelijke en aanwezige verpakking bevrijdt een koper niet om de goederen aan een keuring te onderwerpen en de gebeurlijke zichtbare gebreken op te merken. Het wordt aanbevolen om steeds (zo snel mogelijk na levering) een nader onderzoek van de geleverde goederen uit te voeren, desnoods steekproefgewijs [72].

In overeenstemming met artikel 38 CISG moet de koper de geleverde goederen binnen een gelet op de omstandigheden zo kort mogelijke termijn (doen) keuren [73]. De rechtbank van koophandel te Kortrijk beoordeelde deze termijn en stelde dat de keurplicht van de koper binnen een “in de omstandigheden zo kort mogelijke termijn” na levering inhoudt dat, wanneer het om een zichtbare niet-conforme levering gaat, die korte termijn grenst aan de onmiddellijkheid. Er werd geoordeeld dat indien het om verborgen gebreken gaat, er eveneens moet worden nagegaan of de koper zich heeft gedragen als een diligent handelaar [74] en heeft gehandeld zoals wettelijk vereist [75].

33.Artikel 39 CISG bepaalt bovendien dat de koper het recht om zich op een niet-conforme levering te beroepen, verliest indien hij niet binnen een redelijke termijn nadat hij de niet-conformiteit ontdekte of had behoren te ontdekken, de verkoper hiervan - met omschrijving van de aard van de tekortkoming - in kennis stelt. Anders geformuleerd, de koper moet de geleverde goederen zo snel mogelijk keuren, om vervolgens in geval van een niet-conforme levering binnen een redelijke termijn (de facto: eveneens korte termijn [76]) de verkoper hiervan op de hoogte te brengen. De rechtspraak heeft in de periode 2002-2007 opnieuw meermaals het belang aangetoond van het tijdig (zo spoedig mogelijk) melden van een levering van niet-conforme goederen [77].

In een treffende uitspraak over de niet-conforme levering van rollen textiel oordeelde de rechtbank van koophandel te Brussel dat een kennisgeving van de niet-conforme levering na meer dan vijf maanden na de laatste levering, niet valt binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 39 CISG [78]. De rechtbank van koophandel oordeelde bovendien dat het niet voldoende is dat de koper meldt dat de levering “heel wat gebreken” of “fouten in de textieldoek” vertoont. Het protest moet immers nauwkeurig worden omschreven zodat de verkoper de draagwijdte en de ernst van de kennisgeving kan beoordelen [79]. De koper kon zich dan ook niet beroepen op de bevrijding van haar betalingsverbintenis. De rechtbank van koophandel stelde eveneens dat de koper de bewijslast draagt van het protest [80]. In dit verband kan worden gewezen op zowel het nut als het belang van het tijdig [81] organiseren van een tegensprekelijke of minstens onafhankelijke expertise.

De verplichting om zo snel mogelijk te ageren bij een niet-conforme levering is een bepaling van dwingende aard aangezien de verplichting onverkort geldt, ook al zijn partijen anders overeengekomen. Het is de verkoper die hier voordeel uithaalt, aangezien een koper die te lang wacht om te protesteren voor een voldongen feit komt te staan, zijn vordering zal immers afgewezen worden wegens laattijdigheid. De vordering zal zelfs worden afgewezen als de koper van oordeel is recht te hebben op een langere protesttermijn op grond van het contract.

Enige nuancering is te vinden in het vonnis van de rechtbank van koophandel te Mechelen waarin werd geoordeeld dat de bepaling in de algemene voorwaarden van de verkoper waarin klachten binnen 24 uur na levering moeten worden geformuleerd, niet geldt, aangezien de algemene voorwaarden met het blote oog nauwelijks te zien zijn en zijn opgesteld in een andere taal [82]. Het feit dat partijen reeds enige tijd handelstransacties onderhielden, doet daaraan geen afbreuk. Het lijkt ons echter niet uitgesloten dat een termijn voor keuring en protest van 24 uur in de rechtspraak wordt aanvaard indien de algemene voorwaarden van de verkoper respectievelijk de overeenkomst tussen de partijen, hieromtrent wel duidelijke bepalingen voorzien. Kopers kunnen dus maar best op hun hoede zijn.

Het hof van beroep te Antwerpen oordeelde dat het een verkoper is toegestaan om zich ook ten aanzien van opeenvolgende kopers van zijn producten te beroepen op de miskenning van de voorschriften van artikel 39 CISG [83]. Hieruit kan worden afgeleid dat het steeds is aangewezen om op het ogenblik dat de goederen worden gekocht (voortkomen uit een eerdere koop binnen het toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag) de goederen zo snel als mogelijk te keuren en hiervan melding te doen, om zo de nadelen van de niet-conforme opeenvolgende koop te minimaliseren. De opeenvolgende koper moet zich immers bewust zijn van het feit dat hij - bij laattijdige of geen controle van de conformiteit van de goederen bij de eerdere koop-verkoop - enkel bij de (opeenvolgende) verkoper een vordering tot schadevergoeding kan instellen.

34.Artikel 39 CISG behelst daarenboven een dubbele termijn. Enerzijds de vereiste redelijke termijn waarbinnen de koper de verkoper moet in kennis stellen van de niet-conformiteit van de levering. Anderzijds de vervaltermijn van twee jaar na de feitelijke levering om zich überhaupt nog op de non-conformiteit te beroepen.

Het hof van beroep te Antwerpen bevestigde onlangs dat de vervaltermijn van artikel 39.2 CISG enkel buiten beschouwing wordt gelaten in drie gevallen, te weten [84]: (i) wanneer zij niet overeenstemt met een in de overeenkomst opgenomen garantiebeding, (ii) in geval van beroep op artikel 40 CISG [85], (“de verkoper kan zich niet beroepen op het bepaalde in artikelen 38 en 39, indien het niet beantwoorden van de zaken aan de overeenkomst betrekking heeft op feiten die hij kende of waarvan hij niet onkundig had kunnen zijn en die hij niet aan de koper heeft bekend gemaakt”), (iii) of voor zover wordt aangetoond dat de verkoper afstand heeft gedaan van dit recht, zogenaamd “estoppel” [86].

Zelfs indien een verkoper een garantietermijn heeft toegekend, is de koper verplicht om binnen een redelijke termijn de verkoper in kennis te stellen van de eventuele gebreken, ook al is de garantietermijn nog niet verstreken [87]. In dezelfde zin oordeelde de rechtbank van koophandel te Kort­rijk dat een koper niet heeft voldaan aan artikel 39 CISG wanneer hij het ontbreken van een volgens hem essentieel onderdeel van de geleverde zaak pas opmerkt wanneer het defect zich voordoet en dit dan nog niet onmiddellijk signaleert aan de verkoper [88]. In casu had de koper enkel een beroep gedaan op een garantieclausule om de defecte zaak te laten vervangen.

B. Verplichtingen van de koper: betaling van de koopprijs

35.Wanneer de verkoper, in uitvoering van de koopovereenkomst, de goederen heeft afgeleverd bij de koper, is deze laatste verplicht de koopprijs te betalen en de goederen in ontvangst te nemen (art. 53 CISG) [89]. Enkel de betalingsverplichting kwam in de recente Belgische rechtspraak aan bod.

36.Meestal wordt de prijs van de goederen vastgelegd in de koopovereenkomst tussen de partijen. Indien er echter tussen de partijen geen prijs is overeengekomen of deze niet is bepaald, dient op grond van artikel 55 CISG “de prijs die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor zodanige onder vergelijkbare omstandigheden verkochte zaken gewoonlijk wordt bedongen in de betrokken handels­branche” te worden aangenomen. Deze bepaling bracht de rechtbank van koophandel te Veurne er toe om “de vrije markt prijs” toe te passen in een geval waar de partijen geen prijs hadden vastgesteld in hun overeenkomst [90].

37.Behoudens enige andersluidende bepaling in de overeenkomst van de partijen, moet de koper de koopprijs betalen op de plaats van de vestiging van de verkoper (art. 57.1.a CISG) of indien er als betaling zaken of documenten moeten worden afgegeven, op de plaats van de afgifte (art. 57.1.b CISG) [91]. In het Weens Koopverdrag geldt immers als algemene regel dat een schuld, in tegenstelling tot het Belgisch recht, draagbaar is.

In de rechtspraak [92] wordt artikel 57.1.a CISG vaak aangehaald, aangezien de partijen geregeld aanvoeren dat zij hebben afgeweken van deze bepaling, hoewel ze dit niet kunnen bewijzen [93], of verwijzen naar algemene voorwaarden die op hun beurt niet duidelijk ter kennis waren gesteld van de wederpartij [94]. Nergens in de geanalyseerde rechtspraak werd echter een afwijking van de partijen op artikel 57 CISG aanvaard, zodat men noodgedwongen moest vaststellen dat er moest worden betaald op de vestigingsplaats van de verkoper [95].

38.De koper moet de koopprijs betalen op de datum die is vermeld in de overeenkomst of die aan de hand van het Weens Koopverdrag en de overeenkomst kan worden bepaald (art. 59 CISG). Het is duidelijk dat deze laatste zinsnede voor onzekerheid over het tijdstip van betaling kan zorgen. Een betwisting omtrent dit tijdstip was aan de orde in een vonnis van de rechtbank van koophandel te Namen [96]. In casu hadden de partijen bepaald dat 10% van de koopprijs verschuldigd was bij de bestelling van de machine, 80% van de koopprijs bij de levering en 10% bij de definitieve aanvaarding. Er ontstond discussie over wat het tijdstip was waarop de definitieve aanvaarding plaatsvond. Op basis van artikel 59 CISG, de overeenkomst en de algemene verkoopsvoorwaarden bij deze overeenkomst besliste de rechtbank van koophandel dat de datum van ondertekening van het proces-verbaal tot vaststelling van definitieve aanvaarding het tijdstip was waarop de resterende 10% van de koopprijs door de koper diende te worden betaald.

VI. Vorderingen bij niet-nakoming door één of beide partijen

39.Tot slot voert het Weens Koopverdrag nog enkele bepalingen in ten behoeve van zowel de koper als de verkoper. Deze bepalingen zullen toepassing vinden wanneer één van de partijen nalaat haar verplichtingen na te komen. Uit de rechtspraak blijkt dat het vooral gaat om een combinatie van onbetaalde facturen [97], de vrijwaringsplicht na een niet-conforme levering [98] en/of problemen bij de keurings- en kennisgevingsplicht [99].

40.Voor de toepassing van sommige van deze bepalingen vereist het Weens Koopverdrag dat één van de partijen “wezenlijk tekort is geschoten” in haar verplichtingen. Volgens het verdrag komt enkel die tekortkoming in aanmerking “die leidt tot zodanige schade voor de andere partij dat haar in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mag verwachten” (art. 25 CISG). Of een tekortkoming al dan niet wezenlijk is, is een feitelijke beschouwing. Dit criterium geldt voor de toepassing van de artikelen omtrent de exceptie van niet-nakoming en de ontbinding van de achtergebleven deelleveringen (A.) en deze betreffende de ontbinding van de overeenkomst (B.).

Voor de overige vorderingen die de partijen ter beschikking hebben, is een wezenlijke tekortkoming niet vereist. Zo kan een partij steeds de uitvoering in natura (C.) van de overeenkomst vorderen wanneer de tegenpartij in gebreke blijft haar verplichtingen na te komen. Indien dit echter niet meer wenselijk of mogelijk is, bestaat er in bepaalde gevallen een recht op schadevergoeding (D.) in hoofde van de benadeelde partij. Bovendien kan een partij de rente (E.) terugvorderen van haar tegenpartij wanneer deze tekort schiet in de betaling van enig achterstallig bedrag. Tot slot dient men in enkele (door het Weens Koopverdrag bepaalde) gevallen zorg te dragen voor het behoud van de zaken (F.).

A. De exceptie van niet-nakoming en de ontbinding van de achtergebleven deelleveringen

41.Artikel 71 CISG regelt de exceptie van niet-nakoming. Deze exceptie laat een partij toe haar verplichtingen op te schorten indien de tegenpartij haar verplichtingen niet nakomt. De niet-nakoming van de tegenpartij moet het gevolg zijn van hetzij een ernstig tekortschieten van haar vermogen om dat deel van haar verplichtingen na te komen, of van haar kredietwaardigheid, hetzij van haar gedrag bij de voorbereiding van de nakoming van haar verplichtingen (art. 71.1 CISG). Deze bepaling (alsook art. 73.3 CISG die de ontbinding van de overeenkomst in dergelijk geval regelt) was aan de orde in een arrest van het hof van beroep te Antwerpen [100]. In dit arrest maande een fruitverkoper zijn koper aan om een eerste vervallen factuur te voldoen en een tweede niet-vervallen factuur te betalen. Hierop betaalde de koper de eerste factuur binnen de drie dagen en vroeg eerst een volledige levering van de goederen betreffende de tweede factuur alvorens deze te voldoen. Als blijk van zijn goede wil betaalde hij alvast een derde factuur die nog niet was vervallen. Hieruit kon men volgens het hof afleiden dat de koper geen betalingsmoeilijkheden kende. Desalniettemin schortte de verkoper de levering aan de koper op zolang er niet werd betaald.

De koper van zijn kant protesteerde tegen de weigering van de verkoper om nog verder te leveren en stelde twee zekerheden voor de nakoming van zijn betalingsverplichtingen. Ten eerste bood hij aan om het resterende saldo op de openstaande factuur te storten op een geblokkeerde rekening totdat de leveringen waren voltooid. Ten tweede verbond hij er zich toe om de toekomstige leveringen “prompt per cheque bij aankomst” te betalen. Hierbij herhaalde de koper de deadline en stelde dat wanneer deze niet zou worden gehaald, hij niet anders kon dan een dekkingskoop te verrichten. Het Weens Koopverdrag bepaalt immers dat de partij die hetzij vóór, hetzij ná verzending van de zaken de nakoming opschort, de andere partij onmiddellijk in kennis moet stellen van de opschorting en moet voortgaan met de nakoming, indien de andere partij voldoende zekerheid stelt voor de nakoming van haar verplichtingen (art. 71.3 CISG). In casu had de koper voldoende zekerheden gesteld. Het hof besliste dan ook dat de koper geen wezenlijke tekortkoming beging in zijn betaalverplichtingen en dat de verkoper dus ten onrechte de exceptie van niet-nakoming inriep. Het was derhalve de verkoper die, doordat hij zich beriep op de exceptie van niet-nakoming, verzaakte aan zijn leveringsverplichting.

42.Deze rechtspraak illustreert dat de partij die meent beroep te kunnen doen op de exceptie van niet-nakoming zeer omzichtig te werk moet gaan bij de beoordeling van de feiten en haar reactie op de gedragingen van de wederpartij. In casu vond het hof dat het niet antwoorden van de verkoper op het verzoek van de koper om een leveringsschema over te maken van de volgende leveringen moest worden gezien als een handeling in strijd met de nakoming van de eigen leveringsplicht.

43.Hier eindigt het verhaal echter nog niet. Enige tijd later poogde de verkoper zich wederom op de exceptie van niet-nakoming te beroepen door te stellen dat de koper nog steeds zijn verplichtingen niet was nagekomen en dat hij bovendien had geweigerd de goederen van een volgende levering in ontvangst te nemen. Zoals hoger werd vastgesteld vond het hof niet dat de koper was tekort geschoten in zijn betalingsplicht: de koper had steeds te kennen gegeven aan zijn betalingsverplichtingen te zullen voldoen en had hieromtrent geen onredelijke voorstellen geformuleerd die de verkoper bovendien voldoende zekerheid boden. De koper had trouwens het recht de goederen te weigeren omdat deze schimmel vertoonden.

Nu waren de partijen eigenlijk in de omgekeerde situatie terechtgekomen: de niet-nakoming van de leveringsverplichtingen door de verkoper, omdat deze onterecht van mening was zich te kunnen beroepen op de exceptie van niet-nakoming, leidde ertoe dat het de koper was die in de mogelijkheid werd gesteld om zijn betalingsverplichtingen op te schorten (art. 71.1 CISG).

Het hof oordeelde vervolgens dat de tekortkoming van de verkoper voor de koper voldoende was om de ontbinding van de overeenkomst te vorderen voor de achtergebleven deelleveringen (art. 73.3 CISG). Deze leveringen kwamen immers niet meer tegemoet aan hun doel zoals dat bestond bij het sluiten van de overeenkomst. Samenvattend kan men dan ook stellen dat het beroep van de verkoper op de exceptie van niet-nakoming zich tegen hem heeft gekeerd.

B. De ontbinding van de overeenkomst

44.De partij die de overeenkomst wenst te ontbinden, moet de tegenpartij daar schriftelijk, of desnoods mondeling, van in kennis stellen (art. 26 CISG). Zowel de koper (art. 49.1.a CISG) als de verkoper (art. 64.1.a CISG) kunnen in bepaalde gevallen de overeenkomst ontbinden. Op basis van artikel 49.1.a CISG kan de koper de overeenkomst ontbonden verklaren indien de tekortkoming van de verkoper een wezenlijke tekortkoming vormt [101]. Overeenkomstig deze bepaling besliste het hof van beroep te Gent dat een koper “de overeenkomst ontbonden kon verklaren uit hoofde van de wezenlijke tekortkoming, zoals zij uit een deskundigenverslag volgde”. In een vonnis van de rechtbank van koophandel te Tongeren werd de ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 49.1.a. CISG echter niet toegestaan aan de koper omdat “de deugdelijkheid van de herstellingen niet werd betwist (althans hiervan ligt geen bewijs voor) zodat er geen wezenlijke tekortkoming vaststaat”. De koper had nochtans ook om een deskundigenonderzoek verzocht teneinde de wezenlijke tekortkoming te laten vaststellen maar de rechtbank achtte het (in zeer uiterst ondergeschikte orde aangeboden) deskundigenonderzoek niet dienend, “precies omwille van het ruime tijdsverloop sedert de gedane levering, en vooral sedert de uitgevoerde herstelwerkzaamheden”.

De ontbindingsverklaring dient volgens artikel 49.2 CISG inderdaad te gebeuren binnen een redelijke termijn. In het voornoemde arrest van het hof van beroep te Gent had de koper dit ook “binnen redelijke termijn gedaan, waar zij tijdig aanspraak maakte op een creditnota, gezien de goederen niet verder konden gecommercialiseerd worden (art. 49.2.b (ii) CISG)” [102]. In het voornoemde vonnis van de rechtbank van koophandel te Tongeren daarentegen had de koper dit echter niet gedaan. Hij stelde zijn vordering tot ontbinding pas in “meer dan twee en een half jaar na de laatste herstelfactuur” [103].

Samenvattend kan men stellen dat in casu de ingestelde vorderingen tot ontbinding enkel toepasbaar waren in geval van een wezenlijke tekortkoming én slechts indien de koper deze indiende binnen een redelijke termijn [104]. Volledigheidshalve kan nog worden vermeld dat naast de ontbinding door een wezenlijke tekortkoming, de overeenkomst ook kan worden ontbonden wegens elke inbreuk of niet-wezenlijke tekortkoming wanneer de partij de haar verleende “aanvullende termijn” voor de uitvoering zonder gevolg laat verstrijken (art. 49.1.b en art. 64.1.b CISG).

45.Wanneer de ontbinding wordt toegestaan, bevrijdt deze beide partijen van hun respectievelijke verplichtingen, onverminderd een eventuele schadevergoeding. De ontbinding is niet van invloed op de contractuele bepaling over de beslechting van geschillen of op enig andere contractuele bepaling die de rechten en verplichtingen van partijen na ontbinding van de overeenkomst regelt (art. 81.1 CISG). Het hof van beroep te Luik stelt dan ook terecht vast dat de ontbinding van de overeenkomst in principe uitwerking heeft ex tunc [105], zoals dat het geval is in het Belgisch recht [106].

46.Indien de overeenkomst geheel of gedeeltelijk werd uitgevoerd, kan van de andere partij teruggave van de prestaties worden gevorderd. Hebben beide partijen het recht om teruggave te vorderen, dan moet deze teruggave over en weer gelijktijdig geschieden (art. 81.2 CISG). Dit was het geval in het laatstgenoemde arrest van het hof van beroep te Luik waarin een koper de goederen diende terug te bezorgen aan de verkoper en deze laatste de koopprijs kon terugvorderen van de koper. De rechter stelde echter vast dat, alvorens er sprake kon zijn van schuldvergelijking op het moment van de ontbinding, “les dettes réciproques doivent être fongibles, liquides et exigibles”. Opdat de koopprijs opeisbaar zou zijn, moeten de goederen echter eerst zijn terugbezorgd aan de verkoper. De koopprijs wordt voor de koper m.a.w. pas opeisbaar wanneer deze de goederen heeft terugbezorgd aan de verkoper of wanneer de koper failliet is verklaard [107]. Dit betekent volgens het hof van beroep te Luik dat de ontbinding een wederkerige situatie tot stand brengt [108]. Ook in een arrest van het hof van beroep te Gent werd de verkoper veroordeeld tot het terugbetalen van het voorschot dat de koper hem reeds had gegeven. Het hof voegt hieraan toe dat de koper op grond van artikel 84.1 CISG eveneens recht had op rente vanaf het tijdstip waarop het voorschot werd betaald [109].

47.Behoudens in enkele specifieke omstandigheden [110], verliest de koper het recht op ontbinding of het recht om vervangende zaken te eisen, indien het goeddeels niet mogelijk is om de goederen in dezelfde staat terug te geven als waarin hij ze heeft ontvangen (art. 82.1 CISG).

C. De uitvoering in natura

48.Het staat de partijen steeds vrij om de uitvoering in natura van de verplichtingen van de andere partij te vorderen, tenzij dit onverenigbaar zou zijn met een reeds eerder uitgeoefend recht. Artikel 46.1 CISG, respectievelijk artikel 62 CISG, kent dit recht toe aan de verkoper, respectievelijk de koper. Artikel 62 CISG lag dan ook aan de basis van een arrest van het hof van beroep te Gent waarin een verkoper het openstaande factuursaldo van de koper opeiste [111]. Aangezien de goederen niet tijdig werden geprotesteerd en het niet was bewezen dat er gebreken aan deze goederen bestonden bij de levering, dwong de rechter de koper zijn verplichtingen na te komen.

49.Een bijzondere toepassing van de uitvoering in natura is het recht op herstel van de goederen (art. 46.3 CISG). Het verschil met de vordering op grond van artikel 46.1 CISG is het feit dat er onder lid 3 al een levering plaatsvond. In een arrest van het hof van beroep te Antwerpen vroeg de koper het herstel van de geleverde goederen door de verkoper. Volgens de koper voldeden de goederen niet aan de overeengekomen kwaliteit en omschrijving. De rechter diende dus ad artikel 35 CISG na te gaan of de goederen al dan niet conform de overeenkomst waren. Aangezien het bewijs van het bestaan van het gebrek ten tijde van de levering op de koper rust en deze laatste het bewijs van deze niet-conformiteit niet kon verschaffen, kon de rechter niet anders dan de vordering tot herstel van de goederen afwijzen [112].

50.Alvorens de onmiddellijke uitvoering in natura te vorderen, kunnen de partijen elkaar een bijkomende termijn toestaan voor de uitvoering van hun verplichtingen. Artikel 47 CISG, respectievelijk artikel 63 CISG, laat de partijen toe een aanvullende termijn aan de verkoper, respectievelijk aan de koper, toe te kennen. De rechtbank van koophandel te Namen stelde op basis van artikel 47 CISG vast dat het herhaaldelijk uitstellen van de leveringsdatum er op wees dat de koper aan de verkoper een aanvullende termijn had verleend voor het nakomen van zijn leveringsplicht [113].

D. Schadevergoeding

51.Zowel de koper [114] (art. 45.1.b CISG) als de verkoper [115] (art. 61.1.b CISG) hebben steeds het recht om een schadevergoeding te eisen in geval van een tekortkoming van de andere partij.

52.Artikel 48 CISG biedt de verkoper echter nog een mogelijkheid om dit, zelfs na de datum van aflevering, alsnog te vermijden. De verkoper mag immers op eigen kosten een eventuele tekortkoming in zijn verplichtingen jegens de koper herstellen indien hij dit kan doen zonder onredelijke vertraging en zonder onredelijk ongerief voor de koper te veroorzaken. In een arrest van het hof van beroep te Gent had een koper van plastiekfolie pas na het gebruik van de folie bij zijn verkoper geklaagd over de slechte kwaliteit hiervan. De verkoper besloot in casu om geen gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 48 CISG hem bood aangezien hij van oordeel was dat de folie wel voldeed. Hierop wees hij de klacht in eerste instantie af en gaf daarna, tot drie maal toe, geen nuttig gevolg aan de herhaalde klachten van de koper. Deze laatste zag zichzelf daarop genoodzaakt verdere stappen te ondernemen. De koper behoudt in dit geval immers zijn recht op schadevergoeding [116].

53.Een andere mogelijkheid voor de koper, vooraleer een vordering tot schadevergoeding in te stellen, bestaat er in om op basis van artikel 50 CISG de prijs van de goederen (die niet beantwoorden aan de overeenkomst) te verlagen in dezelfde verhouding. In een vonnis van de rechtbank van koophandel te Mechelen weigerde een koper van tomaten een deel van de goederen te betalen omdat de kwaliteit te slecht was om ze nog door te verkopen aan kleinhandelaars. De koper had aan de verkoper duidelijk laten weten met hoeveel hij de betaalde prijs zou willen verminderen, rekening houdend met het feit dat 25% van de goederen onverkoopbaar waren. De koper had dit al voor de procedure aan de verkoper medegedeeld waarop deze laatste had nagelaten te reageren. Door de gebrekkige levering oordeelde de rechtbank dat de verkoper zijn leveringsverbintenis in de zin van artikel 35 CISG niet was nagekomen. “Dat was meteen de reden waarom, zelfs al werd de prijs betaald, de koper nadien nog rechten kan doen gelden op een koopprijsvermindering (of zelfs een schadevergoeding)” [117]. Deze mogelijkheid bestaat echter niet meer wanneer de verkoper, conform artikel 48 CISG, de tekortkoming in zijn verplichtingen heeft hersteld.

54.Het staat de partijen bovendien vrij om al dan niet een vordering tot schadevergoeding in te stellen. Deze vordering kan desgevallend aanvullend dan wel vervangend worden aangewend aangezien de vordering tot schadevergoeding volgens het Weens Koopverdrag immers kan worden gecombineerd met andere rechtsmiddelen (art. 45.2 en art. 61.2 CISG). De rechtbank van koophandel te Hasselt besliste echter, geheel in lijn met artikel 61.3 CISG, dat er geen uitstel meer kan worden toegekend aan één van de partijen wanneer dit rechtsmiddel wordt aangewend in het geval van een tekortkoming [118]. De rechter kan m.a.w. in een dergelijke situatie niet anders dan de vordering tot schadevergoeding beoordelen.

55.Na een eis tot schadevergoeding te hebben ingesteld, stelt de vraag zich naar de hoogte van dit bedrag. De begroting van de schadevergoeding wordt geregeld in de artikelen 74 tot en met 77 CISG. De schadevergoeding wegens een tekortkoming van een partij bestaat uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst, die door de andere partij als gevolg van de tekortkoming wordt geleden (art. 74 CISG) [119]. De schadevergoeding mag evenwel niet hoger zijn dan de schade die de partij die contractbreuk pleegde bij het sluiten van de overeenkomst voorzag of moest voorzien als mogelijk gevolg van de tekortkoming. Dit volgens de feiten die deze partij kende of die zij had behoren te kennen (art. 74 CISG in fine[120].

In een zaak voor de rechtbank van koophandel te Hasselt van 2005 werd de schade, ex aequo et bono, geraamd op een bedrag gelijk aan 10% van de nog te betalen en van de te laat betaalde facturen. In casu stelde de rechtbank dat “er kan worden aangenomen dat de benadeelde partij uitgaven heeft dienen te verrichten ter inning van haar facturen (administratie en kosten m.b.t. het instellen van huidige procedure) die voor haar een schade vormen” [121]. De toegewezen schadevergoeding compenseert namelijk op een billijke wijze de schade geleden door de benadeelde partij, rekening houdend met de bijkomende inspanningen om de vordering te incasseren en de gebruikelijke schade die voortvloeit uit de verstoring van het financieel en commercieel beheer van de vennootschap [122].

De rechtbank van koophandel te Namen besliste daarentegen dat het niet bewezen was dat een vertraging in de levering van een machine exploitatieverliezen tot gevolg had [123]. Ze kende dan ook geen schadevergoeding toe. De rechtbank vond dat de schade niet bewezen was doordat de ruimte waarin de betrokken machine diende te produceren nog niet in gebruik was toen de machine werd geleverd. Bovendien bleek niet duidelijk uit de stukken of de vervangende machine die werd ingezet, gelijkaardig was aan de machine in kwestie.

56.De door een partij geleden schade ten gevolge van een tekortkoming van de andere partij, andere dan rente, valt m.a.w. in beginsel onder artikel 74 CISG. Wanneer de partijen echter een contractueel schadebeding hebben voorzien in hun overeenkomst, verdient deze bepaling, gelet op het suppletieve karakter van het Weens Koopverdrag, voorrang op artikel 74 CISG [124]. Een probleem dat in dit verband veelvuldig in de Belgische rechtspraak aan bod komt, heeft betrekking op de tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden. In een arrest van het hof van beroep te Gent werd besloten tot de niet-tegenstelbaarheid van een conventioneel schadebeding. In casu beriep de rechter zich echter niet op artikel 74 CISG om alsnog een schadevergoeding toe te kennen maar stelde dat “er niet wordt aangetoond dat de in artikel 74 van het verdrag bedoelde schade niet is gedekt door de hiervoor aangegeven rente” [125].

De rechtbank van koophandel te Hasselt besloot in 2002 daarentegen tot de tegenstelbaarheid van algemene voorwaarden waarin een schadebeding was opgenomen “gelet op de veelvoud van de facturen en in acht genomen de regelmaat van de betrekkingen kon van eiseres niet verlangd worden dat zij aantoont dat de algemene voorwaarden voor elke transactie werden medegedeeld” [126]. De rechter voegt hier nog aan toe dat “eiseres alleen al op basis van artikel 74 van het Weens Koopverdrag recht zou hebben op schadevergoeding, ook indien deze niet contractueel was voorzien”. In casu kende de rechtbank een schadevergoeding van 10% van de waarde van de overeenkomst toe.

57.Een andere manier om schadevergoeding te bekomen bestaat in het terugvorderen van het verschil tussen de contractsprijs en de prijs van de dekkingskoop die een partij heeft moeten maken om de niet-nakoming van de verplichtingen van zijn tegenpartij te ondervangen. Het hof van beroep te Antwerpen oordeelde dat in toepassing van artikel 75 CISG, ingeval een overeenkomst wordt ontbonden en, zoals in de voor het hof voorliggende zaak het geval was, de koper op een redelijke wijze en binnen redelijke termijn na de ontbinding een dekkingskoop heeft verricht, aan de partij die schadevergoeding eist, het verschil toekomt tussen de overeengekomen prijs en die van de dekkingskoop, onverminderd haar recht op vergoeding van andere schade overeenkomstig artikel 74 CISG. In voormelde zaak maande de partij haar medecontractant vruchteloos aan orde op zaken te stellen inzake deelleveringen, kondigde aan tot dekkingskopen te zullen worden gedwongen en becijferde in een markt met stijgende prijzen, dat er een meerprijs zou moeten worden betaald. De aanmanende partij bevoorraadde zich voor twee ladingen (in casu: krieken en frambozen) van goederen zoals ruim van tevoren aangekondigd. De dekkingskopen van de krieken werd tegen dezelfde prijs als vastgelegd in de overeenkomst verricht. Het hof oordeelde dan ook dat de koper als een goede huisvader had gehandeld en aangezien er geen verschil tussen de dekkingskopen en de contracts­prijs was, er een vergoeding voor de administratiekosten was aangewezen. Bij de dekkingskopen van de frambozen was er echter wel een prijsverschil aanwezig. Hier werd het verschil als schadevergoeding toegekend [127].

In een zaak voor het hof van beroep te Gent werd daarentegen beslist dat een verkoper van staal zich niet meer kon beroepen op artikel 75 CISG omdat hij de zaak gedurende minstens twee maanden onterecht liet aanslepen en vervolgens nog eens zes maanden nodig had om de dekkingskopen te finaliseren [128]. Het hof oordeelde dat deze trage gang van zaken niet strookte met de “redelijke wijze” en “redelijke termijn” die in artikel 75 CISG wordt bedoeld. De gerechtsdeskundige die in deze zaak was aangesteld, wees immers in de richting van “een speculatie op de prijs van het staal op de wereldmarkt door de verkoper”. Hierop verwierp het hof de eis tot schadevergoeding, maar aanvaardde desalniettemin de ontbinding van de overeenkomst ten voordele van de verkoper.

58.Het verrichten van een dekkingskoop is in sommige gevallen een onderdeel van de schadebeperkingsplicht die artikel 77 CISG aan beide partijen oplegt. In een andere zaak voor het hof van beroep te Gent werd besloten dat een koper van plastiekfolie die de koopprijs niet betaalde en weigerde een dekkingskoop te verrichten, zijn schadebeperkingsplicht niet nakwam [129]. De koper argumenteerde dat hij over onvoldoende liquiditeiten beschikte om over te kunnen gaan tot een dekkingskoop. Uit een deskundigenverslag bleek echter het tegendeel. De rechter vermoedde dan ook terecht dat de koper “zich een onrechtmatig krediet op de verkoper verschafte” door de dekkingskoop niet te verrichten.

In het kader van de schadebeperkingsplicht van artikel 77 CISG wordt de schadevergoeding verminderd indien blijkt dat de benadeelde partij niet aan haar schadebeperkingsplicht is tegemoet gekomen (art. 77 CISG). In dit kader stelde het hof van beroep te Gent dat een koper, overeenkomstig artikel 77 CISG, redelijke maatregelen moet treffen tot beperking van de uit de tekortkoming voortvloeiende schade, met inbegrip van de gederfde winst [130]. De verkoper kan desgevallend een vermindering van de schadevergoeding verlangen tot beloop van het bedrag waarmee het verlies had moeten worden beperkt. Het hof stelt dat “van een handelaar mag verwacht worden dat hij de verstoring van de handelsbetrekkingen met zijn klanten als gevolg van gebrekkige leveringen over een maand op passende wijze het hoofd biedt”. In casu oordeelde het hof dat de koper niet geheel had voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht doordat hij niet de passende maatregelen had genomen jegens zijn eigen klanten om het omzetsverlies en de gederfde winst te beperken.

E. Rente

59.Volgens artikel 78 CISG heeft een partij recht op rente indien de andere partij tekort schiet in de betaling van de prijs of enig ander achterstallig bedrag en dit onverminderd haar recht op schadevergoeding overeenkomstig artikel 74 CISG. De rechtbank van koophandel te Hasselt stelde dan ook terecht dat “het feit dat de algemene voorwaarden al dan niet tegenstelbaar zijn, niet relevant is” [131]. De gevorderde interesten vinden hun oorsprong immers in artikel 78 CISG. De rechtbank van koophandel te Namen besloot dan ook dat de laattijdige betaling van prestaties die met de koop zijn verbonden, hier het afstellen van een machine, recht geeft op rente [132]. Zoals de rechtsleer [133] en de besproken rechtspraak [134] unaniem bevestigen, is er geen ingebrekestelling vereist opdat de interesten zouden beginnen lopen. Deze interesten beginnen te lopen vanaf de vervaldatum van de factuur [135].

60.Artikel 78 CISG bevat echter geen aanwijzingen met betrekking tot de berekening van de rente. Wanneer partijen hieromtrent een geldige overeenkomst hebben gesloten, is er uiteraard geen probleem. Indien partijen niets overeenkwamen, worden er in de rechtspraak en rechtsleer [136] verschillende aanknopingspunten verdedigd om de toepasselijke interestvoet te vinden. Zo baseren de rechtbank van koophandel van Kortrijk en die van Hasselt (2004) zich op de lex contractus om het recht aan te wijzen dat de toepasselijke interestvoet zal bieden [137]. Het hof van beroep te Gent [138] alsook, verrassend, de rechtbank van koophandel te Hasselt (2004 en 2005) [139] stellen daarentegen dat de interestvoet moet worden gezocht in het recht van het land van de schuldeiser. De rechtbank van koophandel te Ieper is dan weer van oordeel dat “de interestvoet wordt bepaald volgens het recht van de betaalmunt” [140]. Nog andere rechtspraak maakt zich vlot van het probleem af door te stellen dat “de interestvoet niet geprotesteerd werd” [141], dat men aan het begrip “een transnationale inhoud moet geven door te verwijzen naar de bepalingen van een richtlijn die in de twee betrokken landen van toepassing zijn” [142] of nog dat “een passende vergoeding bestaat uit de Belgische wettelijke rentevoet” [143].

F. Zorg voor behoud van de zaken

61.Indien de koper zijn verplichtingen niet nakomt, kan de verkoper, die de goederen nog onder zich heeft, deze bij zich houden totdat de koper de in redelijkheid tot behoud van de zaak gemaakte kosten heeft vergoed. De verkoper is in dat geval dus gehouden tot een redelijke zorg voor het behoud van de zaken (art. 85 CISG). Deze regeling geldt echter niet meer, zoals het hof van beroep te Gent terecht stelt, wanneer de contractuele relatie uit de koop-verkoop voorbij is [144].

Wanneer de relatie uit de koop-verkoop nog niet voorbij is en een partij in overeenstemming met artikel 85 CISG gehouden is tot het behoud van de zaak, kan deze laatste de goederen op geschikte wijze verkopen mits zij de wederpartij op redelijke wijze kennis heeft gegeven van haar voornemen (art. 88.1 CISG). In dit verband stelde het hof van beroep te Gent in eerste instantie vast dat een partij die gehouden is tot de zorg voor de goederen inderdaad kan overgaan tot de verkoop van de goederen onder artikel 88.1 CISG, maar dat de laattijdige kennisgeving van deze verkoop aan de wederpartij een recht op schadevergoeding doet ontstaan in hoofde van laatstgenoemde. Het hof diende echter vast te stellen dat de partij die gehouden was tot de zorg van de goederen deze niet had verkocht maar integendeel had terug bezorgd aan de wederpartij. Het hof kon dan ook niet anders dan de vordering ongegrond te verklaren [145].

VII. Ten slotte

62.Het Weens Koopverdrag leeft in de Belgische rechtspraak. In de voorbije vijf jaar zijn er niet minder dan 70 (bekende) uitspraken gewezen over het Weens Koopverdrag, die overwegend op een uniforme, correcte wijze toepassing maken van zijn bepalingen.

Als besluit bij dit rechtspraakoverzicht brengen we nog enkele aandachtspunten in herinnering.

63.Allereerst is het van belang indachtig te zijn dat het Weens Koopverdrag niet in een juridisch vacuüm opereert. Zo is het noodzakelijk om ook steeds vóór er tot het Weens Koopverdrag wordt overgegaan, na te gaan of de aangezochte rechtbank wel over de nodige internationale bevoegdheid beschikt om over de zaak uitspraak te doen. Deze bevoegdheid wordt meestal gegrond op artikel 5.1 EEX-Verordening. Ook is naast het bepalen van de bevoegdheid, het nodig het toepasselijk recht op de overeenkomst aan te duiden volgens de internationaal privaatrechtelijke regels. Dit teneinde lacunes in en naast het Weens Koopverdrag te kunnen opvullen.

64.Vervolgens is het aangewezen om steeds de rechtsgrond waarop men het Weens Koopverdrag toepast te vermelden. Hierbij wordt enkel gebruik gemaakt van artikel 1.1.b CISG wanneer artikel 1.1.a CISG geen soelaas biedt.

65.Ten slotte wensen wij nog even de aandacht te vestigen op de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper. De artikelen 38 en 39 CISG zijn waarschijnlijk de meest aangehaalde artikelen uit het Weens Koopverdrag en worden door de Belgische rechtspraak strikt geïnterpreteerd naar de aanvaardbare termijnen toe. Een koper die niet tijdig reageert, zal namelijk onherroepelijk het recht verliezen om zich op de non-conformiteit van de geleverde goederen te beroepen. Een praktisch hulpmiddel in het voordeel van de koper [146] kan er in bestaan om in de koopovereenkomst te bedingen dat de verkoper bij levering een verklaring van conformiteit van de goederen moet ondertekenen, waarbij er in detail wordt gepreciseerd welke goederen hij (conform het contract) aflevert, eventueel voorzien van de verklaring dat hijzelf een controle heeft uitgevoerd op de producten. Een dergelijke verklaring zal de koper uiteraard niet ontslaan van zijn keuringsplicht, maar het zal de verkoper alleszins aanzetten tot het toetsen van de conformiteit van de geleverde goederen aan het contract. Hierbij blijft een essentiële voorwaarde dat de door de verkoper af te leveren goederen op een zo duidelijke en gedetailleerde manier worden omschreven in de overeenkomst.

[1] Wet van 4 september 1996 houdende instemming met het verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, gedaan te Wenen op 11 april 1980, B.S. 1 juli 1997.
[2] R. Peeters, “Overzicht van rechtspraak van het Weens Koopverdrag in België”, T.B.H. 2003, afl. 2, 111-127.
[3] Belgische rechtsleer, zie H. Van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), Het Weens Koopverdrag, Antwerpen, Intersentia, 1997, 377 p.; H. Van Houtte, “Het Weens Koopverdrag in het Belgisch recht”, T.B.H. 1998, afl. 6, 344-355; J. Erauw en K. Roox, “Overzicht van rechtspraak. Eenvormig kooprecht - CISG-Verdrag”, http://www.ipr.be/data/ORcisg.pdf , 1-14; A. Foriers, “La Convention de Vienne et ses incidences en droit belge. La formation du contrat et les sanctions”, Rev. dr. U.L.B. 1998, afl. 18, 58-92; E. Dursin, “Raakvlakken en afgrenzing tussen het Weens Koopverdrag en het gemeen recht”, in R. Bauwens (red.), Internationale aspecten in de verschillende takken van het recht, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 217-244; K. Cox, “Recente rechtspraak Weens Koopverdrag: de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper”, in R. Bauwens (red.), Internationale aspecten in de verschillende takken van het recht, Brussel, De Boeck & Larcier, 2005, 245-270.

Buitenlandse rechtsleer, zie K. Neumayer, C. Ming, Convention de Vienne sur les contrats de vente internationale de marchandises. Commentaire, Lausanne, Cedidac, 1993, 543 p.; J. Honnold, Uniform law for international sales under the 1980 UN-Convention, Boston, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1999, 608 p.; P. Schlechtriem en I. Schwenzer, Commentary on the UN Convention on the International Sale of Goods (CISG), Oxford, Oxford University Press, 2005, 1149 p.; G. Weiszberg, “Les premières années de jurisprudence sur la 'Contrevention non essentielle' dans la Convention de Vienne du 11 avril 1980 sur la vente internationale de marchandises”, R.D.A.I. 2006, afl. 1, 106-116; F. Ferrari, “Quelles sources de droit pour les contracts de vente internationale de marchandises? Des raisons pour lesquelles il faut aller au-delà de la CVIM”, R.D.A.I. 2006, afl. 3, 403-429.
[4] www.uncitral.org .
[5] http://www.uncitral.org/uncitral/en/uncitral_texts/sale_goods/1980CISG_status.html .
[6] Beiden gesloten te 's-Gravenhage op 1 juli 1964. Inwerkingtreding: B.S. 14 januari 1971 en B.S. 9 juni 1972; opzegging: B.S. 1 juli 1997. De opzegging werd als voorwaarde gesteld in de art. 99.3 tot 99.6 CISG.
[7] Zie R. Peeters, o.c., 114 voor de verhouding tussen deze verdragen en het Weens Koopverdrag in de Belgische rechtspraak van vóór 2001.
[8] Zie onder andere Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html ; Antwerpen 8 december 2003, Tijdschrift@ipr.be 2005, afl. 3, 46-49; Antwerpen 24 mei 2004, T.B.H. 2006, afl. 1, 57 .
[9] Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html ; Luik 28 april 2003, DAOR 2004, afl. 67, 72-79; Luik 27 januari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-01-27.html .
[10] De bedoelde IPR-regels zijn het EVO (verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ondertekend te Rome, op 19 juni 1980, PB. C. 27, 26 januari 1998, 34-53) en zijn voorganger, het verdrag van Den Haag d.d. 15 juni 1955 nopens de op de internationale koop van onroerende lichamelijke zaken toepasselijke wet (opgezegd door België - B.S. 30 juni 1999). Het kantelmoment tussen beide verdragen ligt op 1 september 1999. Het verdrag van Den Haag bepaalt het toepasselijk recht op de koopovereenkomsten gesloten vóór 1 september 1999 en het EVO het toepasselijk recht op de overeenkomsten gesloten sinds deze datum. Zie Kh. Kortrijk 4 april 2001, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2001-04-04.html . Voor een toepassing van art. 1.1.b Weens Koopverdrag met gebruik van het Haags Verdrag, zie Gent 3 maart 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-03-03.html .
[11] Zoals China, Tsjechië, Singapore, Sint Vincent en de Grenadines, Slowakije en de Verenigde Staten van Amerika; Duitsland legde hieromtrent ook een verklaring af: het zal art. 1.1.b CISG niet toepassen indien het recht van een verdragstaat die het voorbehoud liet optekenen, wordt aangewezen.
[12] Zie Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 ; Gent 31 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 17, 664-669, noot S. Rutten; Kh. Ieper 18 februari 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-02-18.html ; Kh. Kortrijk 18 juli 2002, R.W. 2005-06, afl. 17, 670-672; Kh. Veurne 15 januari 2003, R.W. 2004-05, afl. 14, 549-551 (zoals bevestigd door Gent 28 januari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-01-28.html ); Gent 11 september 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-09-11.html ; Rb. Kortrijk 4 december 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-12-04.html ; Kh. Hasselt 6 januari 2004, R.W. 2005-06, afl. 14, 553-555; Kh. Hasselt 25 februari 2004, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2004-02-25w.html ; Gent 20 oktober 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-10-20.html ; Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850; Kh. Brussel 1 juni 2006, R.W. 2006-07, afl. 24, 1015-1016.
[13] Gent 15 mei 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-05-15.html . Voor een gelijksoortige redenering, zie Kh. Hasselt 26 februari 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-02-26%20Hasselt.html en in dezelfde zaak in hoger beroep, Antwerpen 14 april 2004, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2004-04-14%20Antwerpen.html ; Gent 2 december 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-12-02.html ; Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362; Antwerpen 24 mei 2004, T.B.H. 2006, afl. 1, 57 .; Antwerpen 22 januari 2007, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2007-01-22%20Antwerpen(2).html .
[14] Kh. Ieper 29 januari 2001, R.W. 2001-02, afl. 37, 1396, bevestigd door Gent 17 mei 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-05-17.html .
[15] Zie Kh. Mechelen 18 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 34, 1351-1352 (“Er is blijkbaar geen betwisting dat in casu het Weens Koopverdrag van toepassing is”); Kh. Kortrijk 5 april 2002, R.W. 2005-06, afl. 11, 434-436 (past onmiddellijk art. 38 toe); Brussel 4 oktober 2002, J.L.M.B. 2003, afl. 18, 770-778 (“Les marchandises litigieuses ont été fabriquées en Italie et vendues aux consorts […] établis en Belgique. Cette vente est donc régie par la Convention de Vienne […].”).
[16] Kh. Hasselt 16 februari 2005, onuitg.
[17] Antwerpen 19 maart 2007, 2005/AR/1074, onuitg.; voor een voorbeeld van een toepassing van het Weens Koopverdrag via de rechtskeuze van partijen, zie Antwerpen 13 november 2006, 2005/AR/2879, onuitg. (“Partijen hadden reeds ten aanzien van de eerste rechter te kennen gegeven dat Belgisch recht van toepassing is op deze koop-verkopen, daaronder en onder meer begrepen het Weens Koopverdrag. Ten aanzien van het hof wordt deze keuze expliciet herhaald.”).
[18] Kh. Hasselt 13 mei 2003, R.W. 2005-06, afl. 7, 270-271.
[19] Kh. Veurne 25 april 2001, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2001-04-25.html .
[20] Kh. Hasselt 6 maart 2002, R.W. 2003-04, afl. 9, 352-353 (schoenen); Brussel 4 oktober 2002, J.L.M.B. 2003, afl. 18, 770-778 (lederwaren); Gent 2 december 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-12-02.html (rokken); Gent 12 mei 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-05-12.html (pulls); Kh. Hasselt 6 januari 2004, R.W. 2005-06, afl. 14, 553-555 (poloshirts); Antwerpen 24 mei 2004, T.B.H. 2006, afl. 1, 57 (schoenartikelen); Antwerpen 20 december 2004, 2003/AR/1851, onuitg. (pullovers); Kh. Brussel 1 juni 2006, R.W. 2006-07, afl. 24, 1015-1016 (textiel voor paraplu's).
[21] Kh. Hasselt 22 mei 2002, tijdschrift@ipr.be 2004, afl. 1, 81-88 (verpakkingen voor groenten); Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362 (plastiekfolie).
[22] Kh. Mechelen 18 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 34, 1351-1352 (tomaten); Gent 31 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 17, 664-669, noot S. Rutten (snoep); Kh. Ieper 18 februari 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-02-18.html (varkensvlees); Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html (prei); Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850 (broodjes); Antwerpen 13 november 2006, 2005/AR/2879, onuitg. (rood fruit).
[23] Kh. Kortrijk 18 juli 2002, R.W. 2005-06, afl. 17, 670-672 (vogels); Kh. Veurne 15 januari 2003, R.W. 2004-05, afl. 14, 549-551, bevestigd door Gent 28 januari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-01-28.html (fokzeugen en stalinstallaties).
[24] Gent 13 oktober 2003, DAOR 2004, afl. 69, 41-42 (grote dieselmotoren voor zeeschepen en locomotieven); Antwerpen 22 januari 2007, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2007-01-22%20Antwerpen(2).html (borstelwagens).
[25] Gent 20 juni 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-06-20.html ; Antwerpen 22 maart 2004, 2003/AR/910, onuitg. De goederen moeten roerend zijn op het tijdstip van levering. “Het feit dat [de zaken] bestemd zijn om geïncorporeerd te worden in een onroerend goed, doet daaraan geen afbreuk” (E. Dursin, l.c., 220-221).
[26] Gent 11 september 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-09-11.html .
[27] Antwerpen 14 februari 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2001-02-14.html .
[28] Kh. Veurne 15 januari 2003, R.W. 2004-05, afl. 14, 549-551. De rechter oordeelt dat uit de aankoop van 273 fokzeugen blijkt “dat het in casu niet gaat om goederen 'voor persoonlijk gebruik' in de zin van art. 2.a van het CISG”. Idem Gent 31 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 17, 664-669.
[29] Gent 13 oktober 2003, DAOR 2004, afl. 69, 41-42; Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589-1594 , ook hier oordeelde de rechter dat de uitzondering in art. 3.1 CISG niet speelde; idem, Gent 15 mei 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-05-15.html .
[30] Kh. Tongeren 10 april 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-04-10.html .
[31] Kh. Hasselt 4 februari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-02-04f.html ; zie ook Gent 29 oktober 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-10-29.html .
[32] Kh. Hasselt 26 mei 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-05-26.html .
[33] Antwerpen 13 november 2006, 2005/AR/2879, onuitg.
[34] Luik 28 april 2003, DAOR 2004, afl. 67, 72-79 (zie randnrs. 21 e.v.); voor de toepassing van art. 4 CISG op de geldigheid van een exoneratiebeding, zie Antwerpen 22 maart 2004, 2003/AR/910, onuitg.
[35] Zie voor een opsomming, E. Dursin, l.c., 217-244.
[36] Gent 31 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 17, 664-669: “De overeenkomst tussen partijen bepaalt geen modaliteiten van betaling en het Weens Koopverdrag bevat evenmin een regeling van de manier waarop betaald moet worden, zodat hier naar het nationaal recht van de verkoper moet worden teruggegrepen, zij krachtens het Belgisch internationaal privaatrecht het recht van de plaats waar de betalingsverbintenis moet worden uitgevoerd.”
[37] Gent 20 juni 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-06-20.html .
[38] Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html ; Gent 12 mei 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-05-12.html ; Rb. Kortrijk 4 december 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-12-04.html ; Kh. Hasselt 18 februari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-02-18.html ; Kh. Hasselt 25 februari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-02-25p.html ; Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362.
[39] Zie voetnoot 10.
[40] Met uitzondering van art. 12 CISG dat van dwingend recht is.
[41] Zie onder andere Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589-1594 ; R. Peeters, o.c., 116. Door de rechtbank van koophandel te Hasselt werd aanvaard dat de uitsluiting ook stilzwijgende kan gebeuren, zolang het ondubbelzinnig is (Kh. Hasselt 18 oktober 1995, R.W. 1995-96, 1378).
[42] Kh. Brussel 24 maart 2004, R.W. 2005-06, afl. 16, 629-631.
[43] K. Cox, “De invloed van een rechtskeuze op de toepassing van het Weens Koopverdrag”, T.B.H. 2005, afl. 7, 782-783 .
[44] H. Van Houtte, l.c., 348.
[45] Kh. Ieper 20 november 2000, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2000-11-27.html .
[46] Gent 15 maart 2002, T.B.H. 2003, afl. 2, 155. Vaak wordt aangehaald dat er “geen enkele aanduiding voorligt dat de partijen de toepassing van het CISG conventioneel zouden uitgesloten hebben”, zoals in Kh. Ieper 18 februari 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-02-18.html .
[47] E. Dursin, l.c., 235.
[48] Besproken door R. Peeters, o.c., 117-118.
[49] Kh. Hasselt 26 mei 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-05-26.html .
[50] Zie Kh. Ieper 18 februari 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-02-18.html .
[51] China heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Wanneer één van beide partijen haar vestiging heeft in China, dan moet de koopovereenkomst schriftelijk worden gesloten of bewezen. Andere mogelijkheden (zoals vermeld in art. 11 CISG) zijn niet toegestaan (http://www.uncitral.org/uncitral/en/uncitral_texts/sale_goods/1980CISG_status.html ).
[52] Zie art. 9 CISG.
[53] Kh. Hasselt 22 mei 2002, tijdschrift@ipr.be 2004, afl. 1, 81-88.
[54] Kh. Kortrijk 4 april 2001, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2001-04-04.html .
[55] Luik 28 april 2003, DAOR 2004, afl. 67, 72-79.
[56] Antwerpen 13 november 2006, 2005/AR/2879, onuitg.; zie ook Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html ; Gent 13 oktober 2003, DAOR 2004, afl. 69, 41-42 (geen aanvaarding maar tegenaanbod).
[57] Gent 15 mei 2002, T.B.H. 2003, afl. 2, 155-161. Zie eveneens de noot bij dit arrest: E. Bodson en T. Kruger, “De positieve of negatieve betekenis van het stilzwijgen in het internationale handelsverkeer”, T.B.H. 2003, afl. 2, 161-167. In dezelfde zin: U. Magnus, “Wiener UNKaufrecht”, in J. Von Staundigers (ed.), Kommentar zum Burgerlichen Gezetsbuch mit Einfurhungsgesetz and Nebengesetzen, Berlin, De Gruyter, 1994, 204.
[58] In de “letter of intent” hadden partijen uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat het document niet in de plaats kwam van een toekomstig contract waarover nog diende te worden onderhandeld. Toch blijkt duidelijk uit de feitelijke omstandigheden dat partijen rechtsgevolgen hebben willen hechten aan de intentieverklaring. De partijen legden namelijk enerzijds de elementen vast waarover er reeds overeenstemming was bereikt en verbonden zich anderzijds om de tussen hen gevoerde onderhandelingen verder te zetten.
[59] In het verslag van de bijeenkomst tussen partijen wordt onder meer gesteld dat een aantal “contractuele” bepalingen worden gewijzigd.
[60] E. Bodson en T. Kruger formuleren kritiek op deze extensieve interpretatie (E. Bodson en T. Kruger, l.c., 161).
[61] Zie hierover (algemeen): S. Stijns, Verbintenissenrecht, Brugge, die Keure, 2005, 119; W. Van Gerven, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 156-158.
[62] Zie Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html en Luik 28 april 2003, DAOR 2004, afl. 67, 72-79. Contra: Gent 15 mei 2002, T.B.H. 2003, afl. 2, 155-161.
[63] Kh. Hasselt 7 mei 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-05-07.html .
[64] Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850.
[65] Zie J. Herbots, “Kanttekeningen - Incoterms. De jongste versie 2000”, R.W. 2000-01, 851-854; J. Ramberg, ICC guide to incoterms 2000: understanding and practical use, Parijs, ICC publications, 1999, 192 p.; International Chamber Of Commerce, Incoterms 2000, Parijs, ICC publications, 1999, 271 p.
[66] Antwerpen 22 januari 2007, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2007-01-22%20Antwerpen(2).html .
[67] Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 361.
[68] Antwerpen 22 januari 2007, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2007-01-22%20Antwerpen(2).html .
[69] Meestal bepaald via het EVO.
[70] Kh. Brussel 24 maart 2004, R.W. 2005-06, afl. 16, 629. Merk op dat het Weens Koopverdrag geen onderscheid maakt tussen de vrijwaring voor verborgen gebreken en de plicht om conform te leveren (Antwerpen 20 december 2004, 2003/AR/1851, onuitg.; Kh. Kortrijk 5 april 2002, R.W. 2005-06, afl. 11, 435). Onlangs voegde het hof van beroep te Antwerpen hieraan toe dat het Weens Koopverdrag een (algemene) verplichting oplegt aan de verkoper om een zaak te overhandigen die aan de overeenkomst beantwoordt (Antwerpen 22 januari 2007, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2007-01-22%20Antwerpen(2).html) . Ietwat kernachtiger uitgedrukt: de verkoper moet conforme goederen leveren en daarmee uit! Aan de verkoper wordt een vrijwaringsverplichting m.b.t. de conformiteit van het verkochte goed opgelegd. Zie J. Herbots, “Verplichtingen van de verkoper”, in H. Van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), o.c., 118-121 en 124-125.
[71] Kh. Hasselt 6 januari 2004, R.W. 2005-06, afl. 14, 554.
[72] P. Wautelet, “Verplichtingen van de koper”, in H. Van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), o.c., 168.
[73] Zie over de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper onder het Weens Koopverdrag: K. Cox, “Recente rechtspraak Weens Koopverdrag: de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper”, l.c., 245-270.
[74] Hierbij moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de gevolgen van de kwalificatie als een “gespecialiseerde handelaar”, i.e. een koper die op zijn beurt optreedt als degene die de goederen assembleert, verkoopt aan en plaatst voor zijn klanten. Deze is evengoed te beschouwen als een gespecialiseerd verkoper ten aanzien van zijn eigen klanten. Voorzichtigheid is dus geboden, aangezien (onder meer) de keuringstermijn voor een gespecialiseerde koper korter zal zijn dan voor een niet-gespecialiseerde koper. Een gebrek aan een goed zal volgens de feitelijke omstandigheden voor een gespecialiseerde koper sneller worden gekwalificeerd als een zichtbaar gebrek dan voor een niet-gespecialiseerde koper.
[75] Kh. Kortrijk 5 april 2002, R.W. 2005-06, afl. 11, 434.
[76] Aangenomen wordt dat de “redelijke termijn” voor protest zeer kort is. Indien het gaat om zichtbare gebreken aan geleverde goederen, dan moet de koper in ieder geval zeer snel reageren. Zie Antwerpen 20 december 2004, 2003/AR/1851, onuitg. Zie eveneens Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850, waar men oordeelde dat een termijn van meer dan één maand, na het ontdekken van de tekortkoming, over het algemeen als onredelijk wordt beschouwd. Alsook Kh. Kortrijk 5 april 2002, R.W. 2005-06, afl. 11, 435; Antwerpen 24 mei 2004, T.B.H. 2006, afl. 1, 57 . Zelfs de bewering van een koper dat de niet-conformiteit van het geleverde goed slechts in de fase van verwerking kon worden ontdekt en dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om het gebrek eerder te kunnen vaststellen, heeft de rechtbank van koophandel niet overtuigd. Kh. Kortrijk 8 oktober 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-10-08.html .
[77] Zie Kh. Mechelen 18 januari 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-01-18.html ; Kh. Veurne 15 januari 2003, R.W. 2004-05, afl. 14, 549; Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html ; Gent 12 mei 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-05-12.html ; Luik 27 januari 2004, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2004-01-27.html ; Gent 28 januari 2004, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2004-01-28.html ; Gent 24 maart 2004, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2004-03-24.html ; Antwerpen 14 april 2004, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2004-04-14%20Antwerpen.html ; Kh. Brussel 1 juni 2006, R.W. 2006-07, afl. 24, 1015-1016.
[78] Kh. Brussel 1 juni 2006, AR/05/07346, onuitg.
[79] Idem Antwerpen 24 mei 2004, T.B.H. 2006, afl. 1, 57 ; Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850.
[80] Voor het protest of de kennisgeving zijn geen bijzondere vormvoorschriften opgelegd in art. 39 CISG (Kh. Hasselt 4 februari 2004, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2004-02-04f.html ; Antwerpen 22 maart 2004, 2003/AR/910, onuitg.). Er kan o.i. met het oog op een latere eventuele bewijsproblematiek voor worden geopteerd om het protest per aangetekend schrijven of per exploot over te maken aan de tegenpartij.
[81] Lees: zo snel mogelijk na vaststelling van de niet-conforme levering en bijhorende descriptieve kennisgeving. Een eenzijdig expertiseverslag dat dateert van bijna 2 jaar na levering door de verkoper is laattijdig en kan niet als bewijs gelden (Antwerpen 20 december 2004, 2003/AR/1851, onuitg.).
[82] Kh. Mechelen 18 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 34, 1351.
[83] Antwerpen 22 maart 2004, 2003/AR/910, onuitg.
[84] Antwerpen 19 maart 2007, 2005/AR/1074, onuitg.
[85] Antwerpen 27 juni 2001, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2001-06-27.html .
[86] Zie hierover K. Cox, “Recente rechtspraak Weens Koopverdrag: de keurings- en kennisgevingsplicht van de koper”, l.c., 259.
[87] Antwerpen 22 maart 2004, 2003/AR/910, onuitg.
[88] Kh. Kortrijk 5 april 2002, R.W. 2005-06, afl. 11, 434.
[89] Voor een toepassing van deze bepaling, zie Gent 2 december 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-12-02.html .
[90] Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html .
[91] In de rechtspraak komt deze bepaling vooral tot uiting bij de beoordeling van de bevoegdheid van een bepaalde rechtbank. Voor vorderingen die zijn ingesteld vóór 1 maart 2002 dient men te kijken naar art. 5 van het EEX-Verdrag. Op de vorderingen die werden ingesteld ná 1 maart 2002 zal art. 5 van de EEX-Verordening van toepassing zijn. Zie in verband met deze kwestie ook E. Dursin, l.c., 227; S. Rutten, “IPR-aspecten met betrekking tot de betaling van de koopprijs - artikel 5, 1°, b) EEX-Verordening”, R.W. 2002-03, afl. 17, 664-668.
[92] Gent 31 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 17, 641-669; Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.be /ipr/eng/cases/2003-03-19.html ; Antwerpen 20 december 2004, 2003/AR/1851, onuitg.
[93] Zie Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html .
[94] Zie Antwerpen 20 december 2004, 2003/AR/1851, onuitg., waar het hof van beroep te Antwerpen besloot tot de niet-tegenstelbaarheid van de algemene voorwaarden van de koper omdat deze niet voorkwamen op de achterkant van de orderbevestiging.
[95] In voormeld arrest van het hof van beroep te Antwerpen stelde de rechter daarentegen vast dat de algemene voorwaarden van de verkoper wel van toepassing waren. Deze bevestigen echter enkel hetgeen wordt voorzien in art. 57 CISG.
[96] Kh. Namen 15 januari 2001, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 .
[97] Zie Kh. Ieper 18 februari 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-02-18.html ; Kh. Kortrijk 5 april 2002, R.W. 2005-06, afl. 11, 434-436; Kh. Kortrijk 18 juli 2002, R.W. 2005-06, afl. 17, 670-672; Kh. Veurne 15 januari 2003, R.W. 2004-05, afl. 14, 549-551; Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362; Antwerpen 24 mei 2004, T.B.H. 2006, afl. 1, 57 ; Kh. Brussel 1 juni 2006, R.W. 2006-07, afl. 24, 1015-1016; Antwerpen 13 november 2006, 2005/AR/2879, onuitg.
[98] Zie Antwerpen 22 januari 2007, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2007-01-22%20Antwerpen(2).html ; Antwerpen 19 maart 2007. 2005/AR/1074, onuitg.
[99] Zie Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 .
[100] Antwerpen 16 december 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-12-16.html .
[101] Voor een uiteenzetting over de “wezenlijke tekortkoming”, zie supra.
[102] Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362.
[103] Kh. Tongeren 10 april 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-04-10.html .
[104] S. Stijns, R. Van Ransbeeck, “De rechtsmiddelen (algemeen)”, in H. Van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), o.c., 191-228.
[105] Luik 29 oktober 2002, J.L.M.B. 2003, afl. 22, 975-978 .
[106] M. Fallon en D. Philippe, “La Convention de Vienne sur les contrats de vente internationale de marchandises”, J.T. 1998, afl. 107, 34; A. Foriers, l.c., 77. Contra: K. Neumayer en C. Ming, o.c., 543.
[107] De problematiek van de opeisbaarheid van schulden i.g.v. faillissement valt buiten het bestek van dit werk. Een nadere bespreking van dit interessant probleem kan men vinden in: I. Verougstraete, Manuel de la faillite et du concordat, Diegem, Kluwer, 1998, nr. 858. De auteur stelt dat alhoewel de opeisbaarheid na faillissement wordt verhinderd door art. 1298 B.W., het desalniettemin mogelijk is de schuldvergelijking na een faillissement toe te passen “quand les dettes réciproques offrent un caractère de connexité étroite du fait qu'elles reposent sur une même cause”.
[108] Art. 74, 81.2 en 84.1 CISG; Luik 29 oktober 2002, J.L.M.B. 2003, afl. 22, 975-978 , met verwijzing naar A. Foriers, l.c., 77.
[109] Gent 11 september 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-09-11.html .
[110] Opgesomd in art. 82.2 CISG.
[111] Gent 2 december 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-12-02.html .
[112] Antwerpen 16 december 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-12-16.html .
[113] Kh. Namen 15 januari 2001 ,J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 .
[114] Zie Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 .
[115] Zie Kh. Hasselt 18 februari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-02-18.html .
[116] Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362.
[117] Kh. Mechelen 18 januari 2002, R.W. 2002-03, afl. 34, 1351-1352.
[118] Kh. Hasselt 18 februari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-02-18.html .
[119] Zie Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 ; Gent 2 december 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-12-02.html ; Gent 3 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-03.html ; Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362; Gent 20 oktober 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-10-20.html ; Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850.
[120] Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362.
[121] Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850.
[122] Gent 3 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-03.html .
[123] Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 .
[124] Cf. art. 6 en 9 CISG.
[125] Gent 17 oktober 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-10-17.html .
[126] Kh. Hasselt 22 mei 2002, Tijdschrift@ipr.be 2004, afl. 1, 81-88.
[127] Antwerpen 13 november 2006, 2005/AR/2879, onuitg.
[128] Gent 20 oktober 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-10-20.html .
[129] Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362.
[130] Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362.
[131] Kh. Hasselt 6 maart 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-03-06r.html . Zie ook Gent 17 oktober 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-10-17.html .
[132] Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 .
[133] H. Van Houtte, “Vergoeding wegens laattijdige betaling”, in H. Van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), o.c., 280.
[134] Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 ; Kh. Kortrijk 18 juli 2002, R.W. 2005-06, afl. 17, 670-672; Gent 17 oktober 2002, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2002-10-17.html ; Gent 3 maart 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-03-03.html ; Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850.
[135] Kh. Ieper 18 februari 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-02-18.html ; Kh. Kortrijk 18 september 2002, R.W. 2005-06, afl. 17, 670-672; Gent 3 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ ipr/eng/cases/2003-03-03.html ; Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362.
[136] H. Van Houtte, l.c., 352-353; H. Van Houtte, “Vergoeding wegens laattijdige betaling”, in H. Van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), o.c., 277.
[137] Kh. Kortrijk 4 december 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-12-04.html ; Kh. Hasselt 18 februari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2004-02-18.html .
[138] “Overwegend wordt de rentevoet toegepast geldend in het land van de schuldeiser”, Gent 17 oktober 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-10-17.html .
[139] Kh. Hasselt 25 februari 2004, http://www.law.kuleuven.ac.be/ ipr/eng/cases/2004-02-25p.html ; Kh. Hasselt 20 september 2005, R.W. 2006-07, afl. 20, 848-850; “De rente als vergoeding voor de schade ingevolge te late betaling dient te worden beschouwd, dient de wettelijke rente, die van toepassing is in het land waar de schuldeiser verblijft, te worden toegepast, daar de schade van de schuldeiser bestaat in de derving van die interesten”, Gent 10 mei 2004, T.G.R. 2004, afl. 5, 360-362, met verwijzing naar K. Neumayer en C. Ming, o.c., 513-514; Kh. Kortrijk 18 juli 2002, R.W. 2005-06, nr. 17, 670; Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html .
[140] Kh. Ieper 18 februari 2002, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2002-02-18.html .
[141] Kh. Namen 15 januari 2002, J.L.M.B. 2002, afl. 36, 1589 .
[142] Kh. Veurne 19 maart 2003, http://www.law.kuleuven.ac.be/ipr/eng/cases/2003-03-19.html , met verwijzing naar H. Van Houtte, l.c., 352-353 en K. Roox, noot onder Kh. Ieper 29 januari 2001, R.W. 2001-02, afl. 8, 1401.
[143] Gent 12 mei 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-05-12.html .
[144] Gent 12 mei 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-05-12.html .
[145] Gent 12 mei 2003, http://www.law.kuleuven.be/ipr/eng/cases/2003-05-12.html
[146] In het bijzonder in het kader van leveringen waarbij de verpakking van de goederen moeilijk is te verwijderen zonder dat de goederen worden beschadigd.