Article

Hof van Cassatie, 13/04/2007, R.D.C.-T.B.H., 2007/8, p. 797-802

Hof van Cassatie 13 april 2007

VERZEKERINGEN
Verzekering motorrijtuigen - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Uitsluiting - Bewijslast - Verzekeraar
De verzekeraar, die beweert ingevolge artikel 4 § 2 WAM-Wet van dekking bevrijd te zijn voor schade die voortvloeit uit het deelnemen van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden, waartoe van overheidswege verlof is verleend overeenkomstig artikel 8 van de WAM-Wet, moet ingevolge artikel 1315, tweede lid B.W. bewijzen dat het schadegeval gebeurde in de omstandigheden bepaald in dit artikel 4 § 2, en dus dat er geen schriftelijke toestemming was van de overheid of geen bijzondere verzekering gesloten was.
VERZEKERINGEN
Verzekering motorrijtuigen - Vergoeding zwakke weggebruiker - Verkeersongevallen op privéterrein - Begrip bestuurder
Een verkeersongeval in de zin van artikel 29bis WAM-Wet, zoals van toepassing ná de wijziging bij wet van 13 april 1995 en vóór de wijziging bij wet van 19 juni 2001, is het ongeval dat zich voordoet op de openbare weg en op de terreinen, zij het privé, die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen. Krachtens die bepaling kan de wet ook toepasselijk zijn op ongevallen die zich voordoen op privéterreinen mits zij toegankelijk zijn voor een aantal personen die het recht hebben erop te komen.
Onder het begrip bestuurder moet verstaan worden hij die het voertuig werkelijk en zelfstandig bestuurt en aldus in feite verantwoordelijk is voor het sturen. De appelrechters die in feite vaststellen dat de verweerder op geen enkele wijze een invloed kon uitoefenen op het besturen van het voertuig, konden derhalve wettig beslissen dat de verweerder geen bestuurder was in de zin van artikel 29bis WAM-Wet.
ASSURANCES
Assurance véhicule automoteur - Contrat d'assurance en général - Exclusion - Charge de la preuve - Assureur
L'assureur qui allègue, en vertu de l'article 4 § 2 de la loi assurance RC-auto obligatoire, être libéré de la couverture pour les dommages qui découlent de la participation du véhicule à des courses ou concours de vitesse, de régularité ou d'adresse autorisés conformément à l'article 8 de la loi assurance RC-auto obligatoire, doit prouver, en vertu de l'article de 1315, deuxième alinéa C.civ., que le sinistre a eu lieu dans les circonstances déterminées dans cet article 4 § 2 et donc qu'il n'y avait pas d'autorisation écrite de l'autorité publique ou qu'aucune assurance spéciale n'a été contractée.
ASSURANCES
Assurance véhicule automoteur - Indemnisation d'un usager faible de la route - Accidents de la circulation sur un terrain privé - Notion de conducteur
Un accident de la circulation au sens de l'article 29bis de la loi assurance RC-auto obligatoire, tel qu'il est applicable après sa modification par la loi du 13 avril 1995 et avant la modification par la loi du 19 juin 2001, est l'accident qui se produit sur la voie publique et sur des terrains, mêmes privés, ouverts au public ou ouverts à un certain nombre de personnes ayant le droit de les fréquenter. En vertu de cette définition, la loi peut aussi être applicable aux accidents qui se produisent sur des terrains privés à condition qu'ils soient accessibles à un certain nombre de personnes qui ont le droit de les fréquenter.
Sous la notion de conducteur, on doit entendre celui qui conduit de manière réelle et indépendante le véhicule et qui est donc en fait responsable de la conduite. Les juges d'appel qui constatent en fait que la partie défenderesse ne pouvait en aucune manière exercer une influence sur la conduite du véhicule, pouvaient par conséquent légalement décider que la partie défenderesse n'était pas le conducteur au sens de l'article 29bis de la loi assurance RC-auto.

Dexia Verzekeringen België / V.L.

Zet.: I. Verougstraete (voorzitter), R. Boes en E. Waûters (afdelingsvoorzitters), E. Dirix en E. Stassijns (raadsheren)
O.M.: Ch. Vandewal (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. L. De Gryse en P. Wouters

(...)

II. Cassatiemiddelen

De eiser voert in zijn verzoekschrift drie middelen aan.

Eerste middel
Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek;

- artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek.

Aangevochten beslissingen

Het aangevochten vonnis van 9 maart 2005 verklaart het hoger beroep van de eiseres tegen het tussenvonnis van 14 december 2000 en tegen het eindvonnis van 6 maart 2002 ongegrond en bevestigt aldus de veroordeling van de eiseres om aan de verweerder V.L. een provisionele schadevergoeding te betalen met aanstelling van een geneesheer-gerechtsdeskundige.

Tevens veroordeelt het vonnis eiseres tot betaling van alle kosten.

Het aangevochten vonnis komt tot deze beslissingen op grond van de overweging (p. 7, al. 4) dat artikel 29bis van de WAM-Wet van toepassing was en de eiseres de lichamelijke schade diende te vergoeden die de verweerder V.S. geleden heeft ingevolge het ongeval van 7 september 1997, alsook op grond van volgende overwegingen:

(…)

“E.V. (...) en L.V. (...) namen (...) deel aan een GPS-wedstrijd met trialproeven op een 'off road terrein' rond het circuit van Honville.

De wedstrijd bestaat uit een aantal behendigheidsproeven.”

(…)

“(De eiseres) is van oordeel dat er uitsluiting van dekking is, omdat het ongeval voorgevallen is tijdens snelheid- en behendigheidswedstrijden (art. 4 en 8 WAM-Wet en art. 8, 4° van het K.B. van 14 december 1992 inzake de modelovereenkomst).

Er kan volgens haar geen toepassing gemaakt worden van artikel 29bis WAM-Wet.

(…)

V.St. is van oordeel dat (de eiseres) dient aan te tonen dat de trialwedstrijd uitgesloten kan worden van dekking conform de WAM-wetgeving (...).

V.S. betwist dat er uitsluiting van dekking is conform de polis en WAM-wetgeving en betwist ook dat hij het bewijs dient te leveren van het al dan niet bestaan van de overheidstoelating en de bijzondere verzekering, afgesloten door de organisatoren.”

en (…)

“Artikel 4 van WAM-Wet voorziet dat het toegelaten is om vergoeding uit te sluiten voor 'schade die voortvloeit uit het deelnemen van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden, waartoe van overheidswege verlof is verleend overeenkomstig artikel 8'.

Artikel 8 van de WAM-Wet voorziet uitdrukkelijk dat hogervermelde wedstrijden alleen mogen georganiseerd worden voor zover er een toelating is van de bevoegde overheid, waarbij deze overheid controleert of de organisatoren een bijzondere verzekering conform de WAM-Wet hebben afgesloten.

Het is wel degelijk DVV, die zich beroept op een exoneratieclausule in haar polis, conform de WAM-Wet, die dient te bewijzen dat deze clausule kan ingeroepen worden (art. 1315, lid 2 B.W.).

DVV bewijst niet dat er een toelating was van de overheid en/of er een bijzondere verzekering door de organisatoren was afgesloten, zoals bepaald in artikelen 4 en 8 van de WAM-Wet, zodat niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van de voornoemde uitsluiting.”

Grieven

Schending van artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek.

Overeenkomstig de artikelen 1315 - in het bijzonder lid 1 - van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek moet de verzekerde die jegens zijn verzekeraar het recht op een betaling aanvoert, niet alleen het bewijs leveren van de schade maar ook van de gebeurtenis die tot die schade geleid heeft, en tevens moet hij bewijzen dat het opgetreden risico in het contract was vastgesteld en er niet door uitgesloten was.

Overeenkomstig genoemde artikelen geldt dezelfde bewijslast voor de getroffene die op grond van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen vergoeding vordert van een WAM-verzekeraar: deze getroffene moet onder andere bewijzen dat het opgetreden risico in het contract of de wet was vastgesteld en er niet door uitgesloten was.

Indien de WAM-polis, gebruik makend van de mogelijkheid voorzien in artikel 4 van de WAM-Wet van 21 november 1989, vergoeding uitsluit voor “schade die voortvloeit uit het deelnemen van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden, waartoe van overheidswege verlof is verleend overeenkomstig artikel 8” en de WAM-verzekeraar zich op deze exoneratieclausule in zijn polis, conform de WAM-Wet, beroept dan dient de getroffene die op grond van artikel 29bis van de WAM-Wet van deze WAM-verzekeraar vergoeding vordert, derhalve te bewijzen dat er geen toelating was van de overheid en/of dat er geen bijzondere verzekering door de organisatoren was afgesloten, zoals bepaald in de artikelen 4 en 8 van de WAM-Wet.

De bewijslast van voormelde toelating en/of bijzondere verzekering rust aldus op de getroffene.

Het aangevochten vonnis van 9 maart 2005 beslist evenwel (…) dat eiseres als WAM-verzekeraar diende te bewijzen dat de exoneratieclausule kon ingeroepen worden en dat zij niet bewees “dat er een toelating was van de overheid en/of er een bijzondere verzekering door de organisatoren was afgesloten, zoals bepaald in de artikelen 4 en 8 van de WAM-Wet”.

Door de bewijslast op dit punt bij de eiseres te leggen, schendt het vonnis de artikelen 1315 van het Burgerlijk Wetboek en 870 van het Gerechtelijk Wetboek en de regels van de bewijslast.

Tweede middel
Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet;

- artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals dat artikel van kracht was ná de wijziging ervan door de wet van 13 april 1995 (tot wijziging van art. 29bis en tot opheffing van art. 29ter van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen) en vóór de wijziging ervan door de wet van 19 januari 2001 (tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen).

Aangevochten beslissingen

Het aangevochten vonnis van 9 maart 2005 verklaart het hoger beroep van de eiseres tegen het tussenvonnis van 14 december 2000 en tegen het eindvonnis van 6 maart 2002 ongegrond en bevestigt aldus de veroordeling van de eiseres om aan verweerder V.L. een provisionele schadevergoeding te betalen met aanstelling van een geneesheer-gerechtsdeskundige.

Tevens veroordeelt het vonnis de eiseres tot betaling van alle kosten.

Het aangevochten vonnis komt tot deze beslissingen op grond van de overweging (…) dat artikel 29bis van de WAM-Wet van toepassing was en de eiseres de lichamelijke schade diende te vergoeden die de verweerder V.S. geleden heeft ingevolge het ongeval van 7 september 1997, alsook op grond van volgende overwegingen:

(…)

“Met betrekking tot de toepassing van artikel 29bis WAM-Wet, dient eerst onderzocht te worden of het ongeval van 7 september 1997 kan beschouwd worden als een verkeersongeval in de zin van artikel 29bis WAM-Wet.

De wijziging van artikel 29bis WAM-Wet bij de wet van 19 januari 2001 (B.S. 22 februari 2001) en waarbij de toepassing van dit artikel werd uitgesloten voor ongevallen op privéterreinen, is in werking getreden op 2 maart 2001 en bij gebrek aan specifieke regeling, geldt deze wetswijziging alleen voor ongevallen vanaf 2 maart 2001 (toepassing van art. 2 B.W.).

Het ongeval in casu gebeurde op 7 september 1997 en dient beoordeeld te worden overeenkomstig de bewoordingen van artikel 29bis WAM-Wet, vóór de wijziging van de wet van 19 januari 2001.

In de toenmalige wettekst van artikel 29bis WAM-Wet werd gesproken over verkeersongevallen in het algemeen. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen ongevallen op de openbare weg of privéterreinen. Ongevallen op privéterreinen werden ook niet uitdrukkelijk uitgesloten door het toen geldende artikel 29bis WAM-Wet.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eerste rechter, terecht het toenmalige artikel 29bis WAM-Wet van toepassing verklaarde op ongeval in casu.”

Het vonnis was aldus van oordeel dat het litigieuze ongeval van 7 september 1997 (waarvan niet betwist was dat het op privéterrein plaats vond), onder de toepassing viel van het toenmalige artikel 29bis WAM-Wet, omdat dit ook op privéterreinen van toepassing was.

Grieven

(...)

Tweede onderdeel

Schending van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals dat artikel van kracht was ná de wijziging ervan door de wet van 13 april 1995 (tot wijziging van art. 29bis en tot opheffing van art. 29ter van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen) en vóór de wijziging ervan door de wet van 19 januari 2001 (tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen).

Artikel 29bis § 1, alinea 1 van de WAM-Wet van 21 november 1989, zoals dat op de datum van het litigieuze ongeval (7 september 1997) van toepassing was, dus ná de wijziging ervan door voormelde wet van 13 april 1995 en vóór de wijziging ervan door voormelde wet van 19 januari 2001, bepaalde:

“Bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig betrokken is, wordt, met uitzondering van de stoffelijke schade, alle schade veroorzaakt aan elk slachtoffer of zijn rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden, vergoed door de verzekeraar die de aansprakelijkheid dekt van de eigenaar, de bestuurder of de houder van het motorrijtuig overeenkomstig deze wet.”

Dit artikel 29bis werd ingelast onder “Hoofdstuk Vbis. Vergoeding van bepaalde slachtoffers van verkeersongevallen” van de WAM-Wet van 21 november 1989 die een verplichte verzekering oplegde voor motorrijtuigen behorend “tot het verkeer op de openbare weg en op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen”, zoals blijkt uit artikel 2 van die wet.

Overeenkomstig hoger geciteerd artikel 29bis § 1, alinea 1 zoals van toepassing vóór de wijziging ervan door de wet van 19 januari 2001, was de vergoedingsregeling voorzien in het toenmalige artikel 29bis aldus enkel van toepassing op verkeersongevallen op de openbare weg en op terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen, en bijgevolg niet op verkeersongevallen op privéterreinen.

Het aangevochten vonnis van 9 maart 2005 volgens hetwelk het litigieuze verkeersongeval van 7 september 1997 op een privéterrein plaats vond, kon bijgevolg niet wettig beslissen dat de eiseres overeenkomstig het toenmalige artikel 29bis van de WAM-Wet, dus vóór de wijziging van dat artikel door de wet van 19 januari 2001, tot vergoeding gehouden was.

Het vonnis is bijgevolg niet wettelijk verantwoord en schendt artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals dat artikel van kracht was ná de wijziging ervan door de wet van 13 april 1995 (tot wijziging van art. 29bis en tot opheffing van art. 29ter van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen) en vóór de wijziging ervan door de wet van 19 januari 2001 (tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen).

Derde middel
Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet;

- artikel 29bis § 2 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan door de wet van 19 januari 2001 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen.

Aangevochten beslissingen

Het aangevochten vonnis van 9 maart 2005 verklaart het hoger beroep van de eiseres tegen het tussenvonnis van 14 december 2000 en tegen het eindvonnis van 6 maart 2002 ongegrond en bevestigt aldus de veroordeling van de eiseres om aan de verweerder V.L. een provisionele schadevergoeding te betalen met aanstelling van een geneesheer-gerechtsdeskundige.

Tevens veroordeelt het vonnis de eiseres tot betaling van alle kosten.

Het vonnis komt tot deze beslissingen op grond van de overwegingen dat artikel 29bis van de WAM-Wet van toepassing is, dat eiseres de lichamelijke schade dient te vergoeden die verweerder V.S. geleden heeft ingevolge het ongeval van 7 september 1997 (…), dat E.V. “eigenaar/bestuurder” en de verweerder L.V. “co-piloot/navigator” was van het voertuig Suzuki 4 x 4 dat aan de wedstrijd deelnam (…), dat de wedstrijd bestond uit een aantal behendigheidsproeven, één proef bestond uit het nemen van een lange schuine bocht, dat daarbij het voertuig begon te schuiven en dreigde te kantelen en de verweerder V.S. met zijn volledig bovenlichaam uit het raam ging hangen, bij wijze van contragewicht, doch het voertuig uiteindelijk kantelde (…), en op grond van de overweging (…):

“V.S. kan evenmin beschouwd worden als 'bestuurder' overeenkomstig artikel 29 WAM-Wet. Het begrip 'bestuurder' die uitgesloten is van de toepassing van artikel 29bis WAM-Wet, dient, zoals de eerste rechter terecht (heeft) geoordeeld, eng te worden geïnterpreteerd.”

Grieven

(...)

Tweede onderdeel

Schending van artikel 29bis § 2 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals dat artikel van kracht was vóór de wijziging ervan door de wet van 19 januari 2001 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen.

Voormeld artikel 29bis § 2 zoals van kracht vóór de wijziging ervan bij voormelde wet van 19 januari 2001, bepaalt dat de bestuurder van een motorrijtuig en zijn rechthebbenden zich niet kunnen beroepen op de bepalingen van artikel 29bis van de WAM-Wet.

Als “bestuurder” in de zin van genoemd artikel 29bis § 2 dient beschouwd te worden diegenen die in de concrete feitelijke omstandigheden door bepaalde handelingen uit te voeren meesterschap over het motorrijtuig kan uitoefenen en door wie het motorrijtuig kinetisch energie kan ontwikkelen.

Het aangevochten vonnis van 9 maart 2005 kon bijgevolg op grond van de vaststellingen dat de verweerder V.S. als “co-piloot/navigator” met het voertuig Suzuki 4 x 4 deel(nam) aan een GPS-wedstrijd met trialproeven op een “off road terrein” rond het circuit van Honville (p. 3, vierde laatste al.), dat hij met zijn volledig bovenlichaam uit het raam ging hangen “bij wijze van contra-gewicht” (…) en dat “hij hoopte een situatie, die volledig uit de hand dreigde te lopen, recht te zetten” (…), niet wettig beslissen (…) dat verweerder V.S. niet kon beschouwd worden als “bestuurder” in de zin van artikel 29bis, zonder dat het vonnis tevens vaststelde dat de verweerder in de trialproef geen meesterschap uitoefende over het voertuig en dat het niet door het toedoen van verweerder was dat het voertuig kinetische energie kon ontwikkelen.

Het vonnis is derhalve niet wettelijk verantwoord en schendt artikel 29bis § 2 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals dat artikel van kracht was vóór de wijziging ervan door de wet van 19 januari 2001 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen.

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste middel

1. Artikel 1315 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, in zijn eerste lid, dat degene die de uitvoering van een verbintenis vordert, het bestaan daarvan moet bewijzen, en in zijn tweede lid, dat degene die beweert bevrijd te zijn het bewijs moet leveren van de betaling of van het feit dat het tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.

Artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek concretiseert die regel voor het geding.

2. Ingevolge artikel 4 § 2 van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (hierna WAM-Wet) is het de WAM-verzekeraar toegelaten om vergoeding uit te sluiten voor schade die voortvloeit uit het deelnemen van het motorrijtuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden, waartoe van overheidswege verlof is verleend overeenkomstig artikel 8 van de WAM-Wet. Krachtens deze laatste bepaling mogen deze ritten of wedstrijden voor motorrijtuigen slechts worden georganiseerd met schriftelijke toestemming van de bevoegde overheid, die moet vaststellen dat er een bijzondere verzekering conform de WAM werd afgesloten.

De verzekeraar, die beweert ingevolge voornoemd artikel 4 § 2 van dekking bevrijd te zijn, moet ingevolge artikel 1315, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek, bewijzen dat het schadegeval gebeurde in de omstandigheden bepaald in dit artikel 4 § 2 en dus dat er geen schriftelijke toestemming was van de overheid of geen bijzondere verzekering gesloten was.

3. De appelrechters konden derhalve zonder schending van de aangevoerde wetsbepalingen beslissen dat “niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van de voornoemde uitsluiting” na te hebben geoordeeld dat “(de eiseres) (niet) bewijst dat er een toelating was van de overheid en/of er een bijzondere verzekering door de organisatoren was afgesloten, zoals bepaald in de artikelen 4 en 8 van de WAM-Wet”.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Tweede middel

(...)

Tweede onderdeel

5. Een verkeersongeval in de zin van artikel 29bis WAM-Wet zoals zij van toepassing was ná de wijziging bij wet van 13 april 1995 en vóór de wijziging bij wet van 19 juni 2001, is het ongeval dat zich voordoet op de openbare weg en op de terreinen, zij het privé, die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen.

Krachtens die bepaling kan de wet ook toepasselijk zijn op ongevallen die zich voordoen op privéterreinen mits zij toegankelijk zijn voor een aantal personen die het recht hebben erop te komen.

Het onderdeel dat er algemeen van uitgaat dat de vergoedingsregeling voorzien in artikel 29bis niet van toepassing is op verkeersongevallen op privéterreinen, faalt derhalve naar recht.

Derde middel

(...)

Tweede onderdeel

8. Artikel 29bis WAM-Wet regelt in het algemeen belang en onder de daarin bepaalde voorwaarden, de vergoeding van de schade, voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden veroorzaakt aan bepaalde slachtoffers van wegverkeersongevallen waarin een motorrijtuig is betrokken, of aan de rechthebbenden van dergelijke slachtoffers, met uitzondering van de bestuurder van elk van de betrokken motorrijtuigen.

Onder het begrip bestuurder moet verstaan worden, zoals beslist door het Benelux Gerechtshof in het arrest A/93/5 van 8 december 1994, r.o. 17, hij die het voertuig werkelijk en zelfstandig bestuurt en aldus in feite verantwoordelijk is voor het sturen.

9. De appelrechters die in feite vaststellen dat de verweerder op geen enkele wijze een invloed kon uitoefenen op het besturen van het voertuig, konden derhalve zonder schending van de aangevoerde wetsbepaling beslissen dat de verweerder geen bestuurder was in de zin van artikel 29bis WAM-Wet. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseres in de kosten.

(...)