Article

Hof van Cassatie, 03/11/2006, R.D.C.-T.B.H., 2007/8, p. 780-785

Hof van Cassatie 3 november 2006

VERZEKERINGEN
Landverzekeringen - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Verzekering tot vergoeding van schade - Brandverzekering - Onderverzekering - Stelsel tot afschaffing evenredigheidsregel - Bewijslast
Uit artikel 44 § 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992 en artikel 3 § 2 van het K.B. van 24 december 1992 blijkt dat bij de verzekering van een woning, de verzekeraar zich slechts kan beroepen op onderverzekering en de evenredigheidsregel vermag toe te passen, wanneer hij het bewijs levert dat hij aan de verzekeringnemer een stelsel heeft voorgesteld dat de afschaffing van de evenredigheidsregel tot gevolg heeft en dat de verzekeringnemer zulks heeft geweigerd. De verzekeraar kan dit bewijs leveren met alle middelen van recht, vermoedens inbegrepen.
Gezien de woning van de eisers het voorwerp uitmaakt van de “blokpolis woning” en de “blokpolis bedrijven” enkel betrekking heeft op de bedrijfsgebouwen van de eisers, konden de appelrechters uit het niet invullen en het schrappen van de rubriek “waardebepaling van de woning” in het verzekeringsvoorstel voor de “blokpolis bedrijven”, niet naar recht afleiden dat de eisers met betrekking tot hun bedrijfsgebouwen een door de verweerster voorgestelde evaluatiesysteem hebben verworpen zodat de evenredigheidsregel toepassing kan vinden.
ASSURANCES
Assurances terrestres - Contrat d'assurance en général - Assurance de dommages - Assurance contre l'incendie - Sous-assurance - Régime de suppression de la règle proportionnelle - Charge de la preuve
En vertu de l'article 44 § 1er de la loi sur le contrat d'assurance terrestre du 25 juin 1992 et de l'article 3 § 2 de l'A.R du 24 décembre 1992, dans le cas de l'assurance d'une habitation, l'assureur ne peut invoquer la sous-assurance et appliquer la règle proportionnelle que lorsqu'il prouve qu'il a présenté au preneur d'assurance un système d'assurance qui entraîne la suppression de la règle proportionnelle et que le preneur d'assurance l'a refusé. L'assureur peut apporter cette preuve par toutes voies de droit, y compris par présomptions.
Vu que l'habitation des parties demanderesses fait l'objet d'une “police multirisques habitation” et que la “police multirisques entreprises” ne porte que sur les bâtiments professionnels des parties demanderesses, les juges d'appel ne pouvaient légitimement déduire du fait que la rubrique “détermination de la valeur de l'habitation” n'a pas été complétée et a été barrée dans la proposition d'assurances pour une “police multirisques entreprises”, que les parties demanderesses, en ce qui concerne leurs bâtiments professionnels, ont rejeté le système d'évaluation proposé par la partie défenderesse de sorte que la règle proportionnelle puisse s'appliquer.

D.G. e.a. / KBC Verzekeringen

Zet.: R. Boes (voorzitter), E. Waûters (afdelingsvoorzitter), Gh. Londers, E. Stassijns en B. Deconinck (raadsheren)
O.M.: P. Cornelis (advocaat-generaal)
Pl.: Mr. H. Geinger

(...)

II. Cassatiemiddelen

De eisers voeren in hun verzoekschrift drie middelen aan.

Eerste middel
Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 3 en 44 § 1 en 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;

- artikel 3 § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;

- artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek;

- de artikelen 1315, 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek.

Aangevochten beslissingen

Bij het bestreden arrest van 18 november 2004 beslist het hof van beroep te Gent het hoger beroep van de verweerster ontvankelijk te verklaren na onder meer met betrekking tot de toepasselijkheid van de evenredigheidsregel op de “blokpolis woning” te hebben overwogen:

2.1. (De verweerster) is van oordeel dat toepassing dient gemaakt te worden van de evenredigheidsregel ingevolge onderverzekering.

Artikel 6 van de gemeenschappelijke bepalingen van de algemene voorwaarden van de “blokpolis woning” nr. 70.223.185-03 bepaalt dat de evenredigheidsregel wordt toegepast indien bij een schadegeval blijkt dat het verzekerde bedrag voor de gebouwen of voor de inhoud onvoldoende is. De vergoedbare schade wordt alsdan verminderd volgens de verhouding die bestaat tussen de bedragen die verzekerd werden en de bedragen die verzekerd moesten zijn.

Hetzelfde artikel 6 voorziet in een aantal uitzonderingen waarin de evenredigheidsregel niet wordt toegepast. Dit is het geval voor de gebouwen wanneer het evaluatiesysteem van de verzekeraar correct werd nageleefd. Dit vereist dat een bedrag werd verzekerd dat met de verzekeraar werd overeengekomen of de verzekeraar niet kan bewijzen dat hij een systeem heeft voorgesteld om de afschaffing te bekomen van het evenredigheidsbeginsel, hetgeen een toepassing vormt van artikel 3 § 2 van het K.B. van 24 december 1992. Ook voor de inboedel is de mogelijkheid voorzien om de toepassing van de evenredigheidsregel buiten werking te stellen indien minstens het door de verzekeraar voorgestelde bedrag werd verzekerd.

De door (de eisers) ondertekende bijzondere voorwaarden van de “blokpolis woning” bepalen: “U hebt ons systeem niet aangewend om de waarde van de gebouwen te bepalen.” Uit deze uitdrukkelijke bepaling van de bijzondere voorwaarden blijkt dat (de eisers) een evaluatiesysteem werd voorgesteld doch dit door hen werd geweigerd. Deze vermelding is voor geen andere interpretatie vatbaar en kan niet beschouwd worden als een standaardformule.

Gelet op deze vermelding kunnen (de eisers) niet gevolgd worden waar zij voorhouden niet op de hoogte geweest te zijn van de mogelijkheid om de evenredigheidsregel uit te schakelen door het aanvaarden van het evaluatiesysteem van de verzekeraar. Voormeld artikel 6 bepaalt in duidelijke bewoordingen deze mogelijkheid terwijl de verklaring in de bijzondere voorwaarden de uitdrukkelijke wil van (de eisers) weergeeft om hier geen gebruik van te maken. Onder artikel 7 werd trouwens uitgelegd wat werd bedoeld met het evaluatiesysteem.

Dat niet blijkt hoe de berekening bij toepassing van het evaluatiesysteem zou gebeuren is niet ter zake dienend. Vast staat dat de mogelijkheid om het evenredigheidsbeginsel te ontwijken werd voorgesteld door (de verweerster) en (de eisers) hier niet zijn op ingegaan, waarna het bij het eindarrest van 30 juni 2005 verklaart dat er enkel nog een bedrag van 195,86 euro, meer de gerechtelijke interesten vanaf 5 mei 2005, verschuldigd blijft, het meer of anders gevorderde afwijst als ongegrond en de eisers veroordeelt tot de kosten van hoger beroep.

Grieven

Luidens artikel 44 § 1 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is de verzekeraar, indien de waarde van het verzekerbaar belang bepaalbaar is en indien het verzekerd bedrag lager is dan die waarde, slechts tot prestatie gehouden naar de verhouding van dat bedrag tot die waarde, tenzij anders is bedongen.

In § 2 van voornoemd artikel wordt weliswaar bepaald dat de Koning voor bepaalde risico's de onderverzekering en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel kan beperken of verbieden.

In uitvoering van voornoemde wetsbepaling stelt artikel 3 § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst dat: “Bij verzekering van een woning door de eigenaar of de huurder de verzekeraar ertoe gehouden (is) aan de verzekeringnemer een stelsel voor te stellen dat, wanneer het juist toegepast wordt en de verzekerde bedragen geïndexeerd zijn of er geen verzekerde bedragen zijn, de afschaffing van de evenredigheidsregel voor het aangeduide gebouw tot gevolg heeft.

Het door de verzekeraar voorgestelde stelsel mag voor de verzekeringnemer geen bijkomende kosten meebrengen bij het sluiten van de overeenkomst, voor de verzekering van een normale woning.”

Luidens het laatste lid van voornoemd artikel 3 § 2 moet de verzekeraar het bewijs leveren van de naleving van de bepalingen van het eerste lid; bij ontstentenis daarvan mag de evenredigheidsregel niet worden toegepast.

De verzekeraar zal zich zodoende niet kunnen beroepen op de toepassing van de evenredigheidsregel met betrekking tot de verzekering van een woning tegen brand door de eigenaar, tenzij hij bewijst dat hij aan de verzekeringnemer daadwerkelijk een concreet stelsel tot bepaling van de waarde van het gebouw, voorafgaand aan de totstandkoming van de polis, heeft voorgesteld. Slechts in die hypothese zal de verzekeringnemer immers met kennis van zaken kunnen beslissen afstand te doen van de door de Koning in zijn voordeel ingestelde bescherming tegen onderverzekering.

Dergelijk bewijs blijkt niet uit de gedane vaststellingen van het bestreden tussenarrest, gewezen op 18 november 2004.

Indien het hof van beroep vaststelt dat de door de eisers ondertekende bijzondere voorwaarden van de “blokpolis woning” bepaalden “U hebt ons systeem niet aangewend om de waarde van de gebouwen te bepalen”, zoals vastgesteld door het bestreden tussenarrest, houdt deze vaststelling immers geenszins in dat er vóór de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst ook daadwerkelijk een (concreet) evaluatiesysteem, zoals bedoeld door artikel 3 § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1992, door de verzekeraar aan de kandidaat-verzekeringnemers werd voorgesteld en door hen werd geweigerd. Er wordt hierin immers enkel vastgesteld dat het evaluatiesysteem van de verweerster “niet werd aangewend”.

Dergelijk bewijs volgt evenmin uit artikel 6 van de gemeenschappelijke bepalingen van de algemene voorwaarden van de “blokpolis woning”, die wellicht, zoals vastgesteld door het hof van beroep, de mogelijkheid van uitschakelen van het evaluatiesysteem van de verzekeraar bepaalde, doch geen concrete informatie aangaande dat systeem bevatte.

Voornoemd artikel 6, dat het evenredigheidsbeginsel betreft, luidt inderdaad als volgt:

“Indien bij schadegeval blijkt dat het verzekerde bedrag voor de gebouwen of voor de inhoud onvoldoende is (zie hiervoor de criteria onder 'verzekerde bedragen'), dan passen wij het evenredigheidsbeginsel toe, d.w.z. dat wij de vergoedbare schade verminderen volgens de verhouding die bestaat tussen de bedragen die verzekerd werden en de bedragen die verzekerd moesten zijn.

Wij milderen echter de toepassing van dit beginsel door eerst na te gaan of u een van beide bedragen niet te hoog hebt vastgelegd.

Is dat het geval, dan verhogen wij het te laag verzekerde bedrag door gebruik te maken van het premieoverschot dat voortvloeit uit het te hoog verzekerde bedrag. De verhoging wordt dan berekend volgens het tarief dat van toepassing is voor het te laag verzekerde bedrag.

Wij passen het evenredigheidsbeginsel niet toe:

- voor de gebouwen indien u ons evaluatiesysteem correct hebt nageleefd (zie ook hierna onder 'evaluatiesysteem'), indien u een bedrag hebt laten verzekeren dat met ons werd overeengekomen of indien wij niet kunnen bewijzen dat wij u een systeem hebben voorgesteld om de afschaffing te bekomen van het evenredigheidsbeginsel...”

Ten slotte blijkt bij de lezing van artikel 7 van diezelfde bepalingen, waarnaar het hof van beroep in het bestreden arrest verwijst en dat luidt als volgt: “Indien u ons evaluatie­systeem correct heeft nageleefd, dan vergoeden wij de beschadiging van de gebouwen, zonder rekening te houden met het bedrag dat u op basis van dit evaluatiesysteem hiervoor hebt laten verzekeren. Dit betekent derhalve dat wij niet alleen afstand doen van de toepassing van het evenredigheidsbeginsel, maar ook dat wij de schade vergoeden die het verzekerde bedrag overschrijdt”, dat hierin alleen de gevolgen van de correcte toepassing van het evaluatiesysteem werden gepreciseerd; er wordt in dat artikel nergens uitgelegd waarin dat systeem precies bestond.

Besluit

Op grond van de gedane vaststellingen, inzonderheid de hierboven aangehaalde bepaling uit de bijzondere voorwaarden van de “blokpolis woning”, naar luid waarvan “u ons systeem niet (hebt) aangewend om de waarde van de gebouwen te bepalen”, zonder vermelding dat een systeem, zoals bedoeld in artikel 3 § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1992, ook daadwerkelijk door de verweerster aan de eisers vóór de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst werd voorgesteld en door hen werd geweigerd, en de artikelen 6 en 7 van de gemeenschappelijke bepalingen van de algemene voorwaarden van voornoemde polis, die geen enkele precisering bevatten aangaande enig (concreet) evaluatiesysteem dat door verweerster zou zijn voorgesteld geworden aan de eisers, kon het hof van beroep niet wettig in het bestreden tussenarrest besluiten, zonder de regels inzake de bewijslast te miskennen, dat door de verzekeraar het bewijs was geleverd dat aan de eisers een evaluatiesysteem tot bepaling van de waarde van hun woning was voorgesteld (schending van de art. 1315 van het Burgerlijk Wetboek, 870 van het Gerechtelijk Wetboek, 44 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en 3 § 2, laatste lid van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst). Bijgevolg kon het hof van beroep ook niet wettig besluiten dat er toepassing kon worden gemaakt van de evenredigheidsregel (schending van de art. 3, 44 § 1 en 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en 3 § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst). Waar het hof van beroep in het bestreden tussenarrest oordeelt dat de door de eisers ondertekende bijzondere voorwaarde van de “blokpolis woning”, gesloten op 12 juli 1995, luidende als volgt: “U hebt ons systeem niet aangewend om de waarde van de gebouwen te bepalen”, voor geen andere interpretatie vatbaar is dan als een weigering door de eisers van het door de verzekeraar voorgestelde evaluatiesysteem, daar waar deze bijzondere voorwaarde geenszins stelt dat een dergelijk evaluatiesysteem aan de eisers werd voorgesteld vóór de ondertekening van de verzekeringsovereenkomst, doch zich ertoe beperkt te stellen dat de eisers het evaluatiesysteem van de verweerster “niet hebben aangewend”, miskent het de bewijskracht, gehecht aan voornoemde bijzondere voorwaarden, inzonderheid bladzijde 2, door hieraan een uitlegging te geven die met de bewoordingen onverenigbaar is (schending van de art. 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek). Zo ook miskent het de bewijskracht, gehecht aan artikel 7 van de gemeenschappelijke bepalingen van de algemene voorwaarden van voornoemde “blokpolis woning” (bladzijde 3), waar het stelt dat “onder artikel 7 trouwens (werd) uitgelegd wat werd bedoeld met het evaluatiesysteem”, daar waar dit artikel enkel de gevolgen van de toepassing van dit systeem uiteenzet, zonder precisering aangaande de inhoud ervan, aldus aan deze bepaling een uitlegging gevende die met de bewoordingen ervan onverenigbaar is (schending van de art. 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek). Bijgevolg kon het hof van beroep in het bestreden tussenarrest op grond van voornoemde vaststellingen niet wettig beslissen dat de verweerster had voldaan aan de op haar rustende bewijslast (schending van de art. 870 van het Gerechtelijk Wetboek en 1315 van het Burgerlijk Wetboek) en dat er toepassing kon worden gemaakt van de evenredigheidsregel (schending van de art. 3, 44 § 1 en 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en 3 § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst). Ten slotte is het bestreden arrest van 18 november 2004 niet naar recht verantwoord in zoverre het aldus zou moeten worden gelezen dat de toepassing van de evenredigheidsregel in voornoemde hypothese geenszins vergt dat het bewijs geleverd wordt dat aan de kandidaat-verzekeringnemer vóór de ondertekening van de polis een concreet evaluatiesysteem werd voorgesteld door de verzekeraar en dat een vage aanbieding van een dergelijk systeem zou volstaan (schending van de art. 3, 44 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en 3 § 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst) en kon het hof van beroep bijgevolg bij het eindarrest van 30 juni 2005 niet wettig beslissen het meer gevorderde af te wijzen (schending van diezelfde bepalingen).

Tweede middel
Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek;

- de artikelen 1134, 1315, 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek;

- artikel 44 § 1 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst;

- artikel 20 eerste lid van de Verzekeringswet van 11 juni 1874.

Aangevochten beslissingen

Bij het bestreden arrest van 18 november 2004 beslist het hof van beroep te Gent het hoger beroep van de verweerster ontvankelijk te verklaren na onder meer met betrekking tot de toepasselijkheid van de evenredigheidsregel op de “blokpolis bedrijven” te hebben overwogen:

“2.2 De 'polis bedrijven' nr. 70.500.773-0200 bevat eveneens dezelfde clausule onder artikel 6 van de gemeenschappelijke bepalingen van de algemene voorwaarden. Ook in deze polis is bedongen dat de evenredigheidsregel niet van toepassing is voor de gebouwen indien het verzekerd bedrag met de verzekeraar werd overeengekomen of de verzekeraar niet kan bewijzen dat een evaluatiesysteem werd voorgesteld, ook al is dit wettelijk niet verplicht.

In het verzekeringsvoorstel van 14 september 1992 voor de 'blokpolis bedrijven' werd het luik 'waardebepaling van de woning', waarin verwezen werd naar een met de verzekeraar overeen te komen verzekerd bedrag, niet ingevuld en zelfs geschrapt. Hieruit blijkt dat (de eisers) bij het afsluiten van de polis op de hoogte waren van de mogelijkheid een uitzondering op de toepassing van het evenredigheidsbeginsel te bedingen, doch zij hiervan geen gebruik hebben willen maken. De schrapping wijst er geenszins op dat (de eisers) hieraan geen aandacht hebben besteed, doch bevestigt integendeel hun bewuste wil om van het systeem geen gebruik te maken.

Dat de makelaar van (de eisers) of een bediende van het makelaarskantoor dit voorstel zou ondertekend hebben, doet hieraan geen afbreuk. De ondertekening gebeurde in voorkomend geval in naam en voor rekening van (de eisers) aan wie de inhoud van het voorstel dat aan (de verweerster) werd medegedeeld, toe te rekenen is. De bewering van (de eisers) dat het voorstel werd ondertekend door een gemandateerde van (de verweerster) kan niet gevolgd worden, nu het voorstel uitgaat van het verzekeringskantoor Maenhout en werd opgesteld op naam van (de eisers). Dat de handtekening zou afkomstig zijn van een deskundige van (de verweerster) wordt niet alleen niet bewezen maar zelfs niet geloofwaardig gemaakt. Gelet op de specificaties omtrent het te verzekeren gebouw, kan het voorstel trouwens slechts opgemaakt zijn op aangeven van (de eisers).

Tevens dient nog opgemerkt te worden dat de vervanging van de oorspronkelijke polis door polis van 29 december 1997 niet ter zake dienend is, nu niet blijkt dat (de eisers) in 1997 een nieuw verzekeringsvoorstel hebben ingediend bij (de verweerster) en zij zich wilden verzekeren aan andere voorwaarden wat betreft de toepassing van het evenredigheidsbeginsel.

(De eisers) betwisten verder niet dat zij jarenlang premies hebben betaald op basis van de door hen verzekerde bedragen en niet voor grotere bedragen die bij buitenwerkingstelling van het evenredigheidsbeginsel konden verschuldigd zijn.

Het evenredigheidsbeginsel zoals voorzien in de beide verzekeringsovereenkomsten dient aldus toepassing te vinden”, waarna het bij het eindarrest van 30 juni 2005 verklaart dat er enkel nog een bedrag van 195,86 euro, meer de gerechtelijke interesten vanaf 5 mei 2005 verschuldigd blijft, het meer of anders gevorderde afwijst als ongegrond en de eisers veroordeelt tot de kosten van hoger beroep.

Grieven
Eerste onderdeel

Blijkens de vaststellingen van het bestreden arrest van 18 november 2004 werd in de “polis bedrijven” nr. 70.500.773-0200 bedongen dat de evenredigheidsregel niet van toepassing is voor de gebouwen indien het verzekerd bedrag met de verzekeraar werd overeengekomen of de verzekeraar niet kan bewijzen dat een evaluatiesysteem werd voorgesteld.

Het kwam zodoende aan de verzekeraar toe om aan te tonen dat hij aan de eisers vóór de ondertekening van de polis dergelijk evaluatiesysteem had voorgesteld.

Waar het bestaan van vermoedens, die niet bij de wet zijn ingesteld, in beginsel wordt overgelaten aan het oordeel en het beleid van de rechter, die geen andere dan gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens zal aannemen, vermag hij weliswaar uit de door hem weerhouden feiten geen gevolgtrekkingen af te leiden die daarmee geen enkel verband houden of hierdoor onmogelijk kunnen worden gerechtvaardigd.

Te dezen oordeelt het hof van beroep dat uit de omstandigheid dat in het verzekeringsvoorstel van 14 september 1992 voor de “blokpolis bedrijven” het luik “waardebepaling van de woning”, waarin verwezen werd naar een met de verzekeraar overeen te komen verzekerd bedrag, niet ingevuld en zelfs geschrapt werd, de bewuste wil van eisers blijkt dat zij van het systeem geen gebruik wensten te maken.

Het hof van beroep leidt aldus weliswaar uit een gekend feit, met name de omstandigheid dat het luik “waardebepaling van de woning” in het verzekeringsvoorstel voor de “blokpolis bedrijven” niet was ingevuld en zelfs was geschrapt, luik dat als dusdanig volkomen vreemd was aan het voorwerp van de voorgenomen verzekering, met name de verzekering tegen brand van het “bedrijf” van de eisers, een gevolg af, met name de bewuste wil van de eisers om met betrekking tot dat bedrijf geen gebruik te maken van de mogelijkheid om een uitzondering op de evenredigheidsregel te bekomen, dat hierdoor onmogelijk kon worden gerechtvaardigd.

Besluit

Waar te dezen het verzekeringsvoorstel van 14 september 1992 uitsluitend strekte tot het sluiten van een polis met betrekking tot het bedrijf van de eisers, met uitsluiting van de “woning”, welke volgens de eigen vaststellingen van het bestreden arrest het voorwerp zou uitmaken van een afzonderlijke polis, kon het hof van beroep uit de schrapping van het luik “waardebepaling van de woning” in voornoemd verzekeringsvoorstel onmogelijk afleiden dat de eisers niet alleen op de hoogte waren van de mogelijkheid een uitzondering op de toepassing van het evenredigheidsbeginsel te bekomen, doch bovendien bewust hiervan geen toepassing te hebben willen maken, aldus het rechtsbegrip “vermoeden” miskennende door uit de gedane vaststellingen gevolgen af te leiden die hierdoor onmogelijk kunnen worden gerechtvaardigd (schending van de art. 1349 en 1353 van het Burgerlijk Wetboek). Bovendien miskent het hof van beroep de verbindende kracht van de overeenkomst waar het, na te hebben vastgesteld dat in de gemeenschappelijke bepalingen van de algemene voorwaarden van de “polis bedrijven” nr. 70.500.773-0200 een clausule voorkwam volgens dewelke de evenredigheidsregel niet van toepassing was als de verzekeraar niet kan bewijzen dat een evaluatiesysteem werd voorgesteld, besluit tot de toepasselijkheid van de evenredigheidsregel zonder te hebben vastgesteld dat de verweerster had aangetoond een dergelijk systeem te hebben voorgesteld (schending van art. 1134 van het Burgerlijk Wetboek). Ten slotte doet het aldus uitspraak in miskenning van de op de verweerster als verzekeraar rustende bewijslast (schending van de art. 870 van het Gerechtelijk Wetboek en 1315 van het Burgerlijk Wetboek).

(...)

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste middel

1. Artikel 44 § 1 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat indien de waarde van het verzekerbaar belang bepaalbaar is en indien het verzekerd bedrag lager is dan die waarde, de verzekeraar slechts tot prestatie gehouden is naar de verhouding van dat bedrag tot die waarde, tenzij anders is bedongen.

De tweede paragraaf van die wetsbepaling machtigt de Koning voor bepaalde risico's de onderverzekering en de toepassing van de evenredigheidsregel te beperken of te verbieden.

2. Krachtens artikel 3 § 2, eerste lid van het koninklijk besluit van 24 december 1992 tot uitvoering van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, genomen in uitvoering van voormeld artikel 44 § 2 Landverzekeringswet, is de verzekeraar bij verzekering van een woning door de eigenaar of de huurder ertoe gehouden aan de verzekeringnemer een stelsel voor te stellen dat, wanneer het juist toegepast wordt en de verzekerde bedragen geïndexeerd zijn of er geen verzekerde bedragen zijn, de afschaffing van de evenredigheidsregel van bedragen voor het aangeduide gebouw tot gevolg heeft.

Het derde lid van voormeld artikel 3 bepaalt dat de verzekeraar het bewijs moet leveren van de naleving van de bepalingen van het eerste lid en dat bij ontstentenis daarvan, de evenredigheidsregel van bedragen niet mag worden toegepast.

3. Uit voormelde bepalingen blijkt dat bij de verzekering van een woning, de verzekeraar zich slechts kan beroepen op onderverzekering en de evenredigheidsregel vermag toe te passen, wanneer hij het bewijs levert dat hij aan de verzekeringnemer een stelsel heeft voorgesteld dat de afschaffing van de evenredigheidsregel tot gevolg heeft en dat de verzekeringnemer zulks heeft geweigerd.

De verzekeraar kan dit bewijs leveren met alle middelen van recht, vermoedens inbegrepen.

4. De appelrechters stellen vast dat:

- in artikel 6 van de algemene voorwaarden van de “blok­polis woning” afgesloten tussen partijen wordt bepaald dat in een aantal gevallen de evenredigheidsregel niet wordt toegepast, onder meer, wanneer het evaluatiesysteem van de verzekeraar correct werd nageleefd;

- dit vereist dat een bedrag werd verzekerd dat met de verzekeraar werd overeengekomen of de verzekeraar niet kan bewijzen dat hij een systeem heeft voorgesteld om de afschaffing van de evenredigheidsregel te verkrijgen, in toepassing van artikel 3 § 2 van voormeld koninklijk besluit van 24 december 1992;

- in artikel 7 van de algemene voorwaarden wordt uitgelegd wat er bedoeld wordt met het evaluatiesysteem;

- in de bijzondere voorwaarden van voormelde polis, ondertekend door de eisers, is vermeld: “U hebt ons systeem niet aangewend om de waarde van de gebouwen te bepalen.”

Vervolgens oordelen de appelrechters dat uit de voormelde uitdrukkelijke bepaling in de bijzondere voorwaarden blijkt dat de eisers een evaluatiesysteem werd voorgesteld doch dat dit door hen werd geweigerd, dat dergelijke vermelding voor geen andere interpretatie vatbaar is, niet kan beschouwd worden als een standaardformule en de uitdrukkelijke wil van de eisers weergeeft om geen gebruik te maken van het evaluatiesysteem voorgesteld door de verweerster.

5. Door aldus te oordelen verantwoorden de appelrechters hun beslissing dat de verweerster terecht de evenredigheidsregel toepast naar recht, zonder de bewijskracht van de artikelen 6 en 7 van de algemene voorwaarden en de op de verweerster rustende bewijslast te miskennen.

6. Het middel kan niet worden aangenomen.

Tweede middel
Eerste onderdeel

7. De appelrechters stellen vast dat:

- tussen de partijen twee afzonderlijke polissen werden afgesloten, namelijk een “blokpolis woning” nr. 70.223.185-03 en een “blokpolis bedrijven” nr. 70.500.773-0200;

- in het artikel 6 van de “blokpolis bedrijven” is bedongen dat de evenredigheidsregel niet van toepassing is voor de gebouwen indien het verzekerd bedrag met de verzekeraar werd overeengekomen of de verzekeraar niet kan bewijzen dat hij een evaluatiesysteem heeft voorgesteld, ook al is dat wettelijk niet verplicht.

Vervolgens oordelen de appelrechters dat de eisers bij het afsluiten van de polis op de hoogte waren van de mogelijkheid een uitzondering op de toepassing van de evenredigheidsregel te bedingen, doch dat zij hiervan geen gebruik hebben willen maken.

De appelrechters steunen dit oordeel op de reden dat “ in het verzekeringsvoorstel van 14 september 1992 voor de 'blokpolis bedrijven' het luik 'waardebepaling van de woning', waarin verwezen werd naar een met de verzekeraar overeen te komen verzekerd bedrag, niet (werd) ingevuld en zelfs geschrapt”.

8. Gezien de woning van de eisers het voorwerp uitmaakt van de “blokpolis woning” en de “blokpolis bedrijven” enkel betrekking heeft op de bedrijfsgebouwen van de eisers, konden de appelrechters uit het niet invullen en het schrappen van de rubriek “waardebepaling van de woning” in het verzekeringsvoorstel voor de “blokpolis bedrijven”, niet naar recht afleiden dat de eisers met betrekking tot hun bedrijfsgebouwen een door de verweerster voorgestelde evaluatiesysteem hebben verworpen zodat de evenredigheidsregel toepassing kan vinden en schenden zij de in het onderdeel aangewezen wettelijke bepalingen.

9. Het onderdeel is gegrond.

(...)