Article

Rechtbank van koophandel Hasselt, 12/07/2006, R.D.C.-T.B.H., 2007/3, p. 297-298

Rechtbank van koophandel Hasselt 12 juli 2006

FACTUUR
Laattijdige factuur - Protest
De laattijdigheid van een factuur doet geen afbreuk aan de toelaatbaarheid van de rechtsvordering voor zover de laattijdigheid niet is ingegeven door motieven van fiscale fraude. Ook dergelijke laattijdige factuur moet geprotesteerd worden, zoniet wordt zij geacht aanvaard te zijn.
Het protest heeft alleen rechtsgevolg wanneer het precies en duidelijk is.
FACTURE
Facture tardive - Protêt
Le retard de la facture ne porte pas préjudice à l'admissibilité de l'action en justice pour autant que le retard n'ait pas été inspiré par des motifs de fraude fiscale. Dans ces conditions, le desintaire doit contester la facture tardive faute de quoi elle est présumée être acceptée.
La contestation n'a d'effet juridique que si elle est précise et claire.

R. Hamal / 't Hoeveke Restauratie BVBA

't Hoeveke Restauratie BVBA / A.R.B. Woningbouw BVBA

Zet.: C. Beerten (rechter, voorzitter van de kamer), H. Leroi en R. Geerts (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. M. Lambrichts loco R. Verachtert en I. Van Bael loco G. Goffin en Bielen loco R. Maes

Gelet de inleidende dagvaarding d.d. 31 augustus 2005 waarbij aanlegger de betaling vordert van verweerster van een bedrag van 3.464,49 euro, meer de interesten op 2.981,14 euro aan een rentevoet van 12% per jaar vanaf 31 augustus 2005, meer de gerechtelijke interesten op 298,11 euro vanaf de dag der inleidende dagvaarding tot de dag der algehele betaling en de kosten;

(...)

1. Voor geleverde prestaties in juli en augustus 2003 als architect reikte aanlegger ter attentie van verweerster op 10 februari 2005 een ereloonnota uit voor een bedrag van 2.981,14 euro.

Bij niet-gedateerde brief liet verweerster weten dat zij de ereloonnota protesteerde en het protest later mondeling zou motiveren.

Bij brief van 17 juni 2005 maakte aanlegger aan verweerster een detail over van de ereloonnota.

Bij brief van 20 juni 2005 maande de raadsman van aanlegger verweerster aan om tot betaling van de ereloonnota over te gaan, meer interesten en schadevergoeding. In dezelfde brief werd erop gewezen dat een mondelinge toelichting m.b.t. het protest nooit werd gegeven.

Bij brief van 24 juni 2005 stelde de raadsman van verweerster dat zijn cliënte wel degelijk haar protest mondeling had toegelicht. De raadsman van verweerster zette uiteen dat het in de bedoeling lag dat zijn cliënte zou samenwerken met ARB met het oog op het ontwikkelen van een bouwproject op gronden van verweerster. Ter voorbereiding van dit project zou aanlegger dan zijn aangesproken door ARB zodat deze laatste gehouden was tot betaling van de ereloonnota.

Bij brief van 12 juli 2005 deelde de raadsman van aanlegger mede dat de ereloonnota betrekking had op de verbouwing van het restaurant van verweerster, terwijl voor de ontwikkeling van het project op de gronden van verweerster enkel wat verkennende gesprekken werden gevoerd die niet in rekening werden gebracht.

Bij brief van 14 juli 2005 handhaafde de raadsman van verweerster het eerder door hem ingenomen standpunt.

Bij exploot d.d. 31 augustus 2005 dagvaardde aanlegger verweerster in betaling van zijn ereloonnota.

Bij exploot van 23 september 2005 dagvaardde verweerster ARB Woningbouw (kortweg ARB) in tussenkomst en vrijwaring.

2. Ter zitting van 27 juni 2006 vorderde verweerster de wering van de aanvullende besluiten van ARB, neergelegd ter griffie op 5 mei 2006, uit de debatten.

Krachtens het bevel van 4 januari 2006, waarbij conclusietermijnen werden vastgelegd, diende ARB haar wederantwoordbesluiten ter griffie neer te leggen op uiterlijk 21 april 2006.

Nu ARB haar aanvullende besluiten laattijdig heeft neergelegd vordert verweerster terecht de wering ervan uit de debatten.

3. Verweerster werpt op dat aanlegger slechts in februari 2005 een ereloonnota heeft opgesteld voor prestaties geleverd in juli en augustus 2003 zodat de bepalingen van artikel 4 van het K.B. nr. 1 van 29 december 1992, dat bepaalt dat de factuur uiterlijk de vijfde werkdag na de maand waarin de dienst werd voltooid moet uitgereikt worden, werd miskend.

Verweerster is dan ook van oordeel dat de door aanlegger opgestelde ereloonnota, die gelijk te stellen is met een factuur, onregelmatig is en derhalve de vordering onontvankelijk dient te worden verklaard.

De fiscale onregelmatigheid van de factuur tast in beginsel de geldigheid van de rechtshandeling tussen partijen niet aan.

De rechtsvordering ingesteld op grond van een laattijdig opgestelde factuur is toelaatbaar wanneer niet blijkt dat deze laattijdigheid zou zijn ingegeven door motieven van fiscale fraude (Gent 20 juni 1997, T.B.H. 1998, 445; Gent 15 februari 1996, A.J.T. 1996-97, 206; Kh. Brussel 24 mei 1988, T.B.H. 1991, 505).

Derhalve is de vordering van aanlegger toelaatbaar.

4. Aanlegger houdt voor dat het door verweerster geuite protest laattijdig is.

De protestbrief is niet gedateerd zodat in principe niet kan worden nagegaan op welke datum het protest werd geuit.

Verweerster houdt voor dat aanlegger niet aantoont dat het protest laattijdig werd geformuleerd zodat hij zich niet op de laattijdigheid ervan kan baseren.

Indien verweerster voorhoudt de factuur tijdig te hebben geprotesteerd dient zij zulks te bewijzen.

Het kan niet zijn dat wanneer een protest niet is gedateerd - rekening houdend met het feit dat het niet evident is dat de briefomslag waarbij het protest werd geformuleerd wordt bijgehouden - er moet worden aangenomen dat het tijdig werd geuit. Zulks zou immers inhouden dat een begane nalatigheid nl. het nietdateren van een protest, in het voordeel zou spelen van diegene die de nalatigheid heeft begaan. De bewijslast van de tijdigheid van het protest rust dan ook op verweerster.

Dat het protest tijdig werd geformuleerd toont verweerster niet aan zodat er niet kan worden aangenomen dat de factuur tijdig werd geprotesteerd.

Maar er is meer. Het protest werd niet gemotiveerd.

Een protest moet precies en duidelijk zijn. Bij gebrek hieraan kan geen rechtsgevolg worden verleend aan dit protest (K. Troch, “Overzicht van rechtspraak betreffende het bewijs in handelszaken”, D.A.O.R. 2001, 118; Antwerpen 3 februari 1997, inz. 1994/AR/3289, onuitg.; Antwerpen 29 februari 2000, inz. 1996/AR/2339, onuitg.)

Hieruit volgt dat een niet-gemotiveerd protest gelijk staat met het ontbreken van enig protest.

De bewering van verweerster dat zij naderhand haar protest mondeling zou hebben toegelicht wordt door aanlegger ontkend en is niet bewezen.

De afwezigheid van een tijdig protest tegen een factuur houdt, conform artikel 25 W. Kh., een vermoeden van aanvaarding in.

Verweerster weerlegt voornoemd vermoeden niet zodat dient te worden aangenomen dat de ereloonnota door verweerster werd aanvaard.

De aanvaarding impliceert dat de geadresseerde erkent dat de in deze ereloonnota vermelde prestaties of leveringen conform de tussen partijen bestaande afspraken werden uitgevoerd en aangerekend en dat de aangerekende bedragen verschuldigd zijn.

De juistheid van de factuur kan niet meer worden betwist (Antwerpen 16 januari 2003, T.B.H. 2003, 245; noot onder Gent 8 mei 2002, T.B.H. 2003, 240; Antwerpen 27 november 2003, inz. 2002/AR/2488, onuitg.; Kh. Kortrijk 20 april 1995, A.J.T. 1994-95, 575, met noot; E. Dirix en G.L. Ballon, De factuur, A.P.R., 1993, p. 109-110; R. Houben, “De aanvaarding van de factuur en de bewijswaarde van de aanvaarde factuur inzake handelskoop” (noot onder Cass. 7 januari 2005), R.W. 2005-06, 1097).

5. Volledigheidshalve dient te worden opgemerkt dat uit de voorhanden zijnde gegevens niet kan worden afgeleid dat de door aanlegger in zijn ereloonnota aangerekende prestaties andere prestaties zijn dan deze die slaan op de verbouwing van het restaurant van verweerster. M.a.w. dat de ereloonnota ook slaat op prestaties die verband houden met de samenwerking die tussen verweerster en ARB zou worden opgezet blijkt uit niets.

Verweerster is dan ook gehouden tot betaling van de door aanlegger opgestelde ereloonnota.

(...)

Om deze redenen:

de rechtbank, rechtdoende op tegenspraak:

Weert de door verweerster in tussenkomst op 5 mei 2006 ter griffie neergelegde conclusies uit de debatten;

Verklaart de eis van aanlegger ontvankelijk en gegrond;

(...)

Veroordeelt verweerster om aan aanlegger een bedrag te betalen van 3.279,25 euro, meer de verwijlinteresten op 2.981,14 euro aan een rentevoet van 10% per jaar van 24 februari 2005 tot 31 augustus 2005, meer de gerechtelijke interesten op 2.981,14 euro aan een rentevoet van 10% per jaar en op 298,11 euro aan de wettelijke rentevoet vanaf de dag der betekening van de inleidende dagvaarding tot de dag der volledige betaling en de kosten, deze laatste aan de zijde van aanlegger bepaald op 82 euro rolrecht en 364,40 euro RPV;

(...)

Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zonder borgtocht en niettegenstaande alle verhaal;

(...)